ECLI:NL:RBAMS:2023:4155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
13/051012-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 28 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zaak eerder behandeld op 6 juni 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank besloten de termijn voor uitspraak te verlengen om een nadere beoordeling te kunnen maken over de gevolgen van de opgelegde straf voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland.

In een tussenuitspraak op 20 juni 2023 heeft de rechtbank de officier van justitie opdracht gegeven om een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen over de verwachting of de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland verliest door de opgelegde straf. De IND heeft op 21 juni 2023 geantwoord dat er geen verwachting is dat het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in gevaar komt, wat van belang is voor de beoordeling van de overlevering.

Bij de zitting op 28 juni 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft en dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen en heeft daarom de overlevering geweigerd. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/051012-23
Datum uitspraak: 28 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 april 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 december 2021 door
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, 2nd Criminal Division,Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
Geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 6 juni 2023
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juni 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. W.H.R. Hogewind. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat in Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 20 juni 2023
De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 20 juni 2023 heropend en geschorst
voor onbepaalde tijd. De rechtbank heeft met het oog op de toetsing aan artikel 6a OLW de officier van justitie opdracht gegeven een nader advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) te vragen over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de hem opgelegde straf.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak uiterlijk op 3 juli 2023 weer op zitting moet worden gepland in verband met de beslistermijn.
Zitting 28 juni 2023
De behandeling van de vordering is voortgezet op de zitting van 28 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door mr. D.W.H.M. Wolters, die waarneemt voor mr. S.W. Kuijpers, beiden advocaat in Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 20 juni 2023

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
De inhoud van de tussenuitspraak wordt op die punten als hier herhaald en ingelast beschouwd. [1]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de aanvullende informatie van 30 mei 2023 blijkt dat het vonnis van
the District Court in Międzyrzeczvan 18 december 2017 in hoger beroep is bevestigd bij arrest van
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolskivan 6 april 2018 (IV Ka 165/18) en dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf, na een onderzoek in feite en in rechte zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie inzake Tupikas (ECLI:EU:C:2017:628). De rechtbank behoeft dan ook alleen dit arrest te toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit voormelde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot het arrest heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al geoordeeld dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de IND het eerdere advies van 5 juni 2023 heroverweegt, met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en met inachtneming van de door de rechtbank in de tussenuitspraak omschreven persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon.
De IND heeft bij brief van 21 juni 2023, in reactie op een verzoek van de officier van justitie van dezelfde datum, het volgende verklaard:
“In reactie op uw schrijven van 21 juni 2023 bericht ik u dat het verblijfsrecht naar mijn verwachting in stand blijft.
Uw weergave van de in de rechtszitting aangevoerde feiten en omstandigheden duidt erop dat het EU-verblijfsrecht duurzaam is geworden of dat binnenkort wordt. Van toepassing is dan het criterium ‘ernstige redenen van openbare orde’. In de belangenafweging dient bovendien oog te zijn voor een sterkere worteling in de Nederlandse samenleving dan ik op 5 juni 2023 aannam.
Hoewel de [opgeëiste persoon] zich in 2017 heeft schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, doen zich thans geen ‘ernstige redenen van openbare orde’ meer voor. Afgaande op uw beschrijving heeft hij in de afgelopen vijf jaar in Nederland een regulier bestaan opgebouwd, waarin er geen nieuwe criminele activiteit is geweest. Zijn werkgever, bij wie hij nu zo’n anderhalf jaar in dienst is, waardeert hem als werknemer en collega en noemt hem betrouwbaar en gefocust. De [opgeëiste persoon] volgt Nederlandse les om bij het bedrijf waar hij werkzaam is in vaste dienst te kunnen komen en daar door te groeien. Van onttrekking aan vervolging of detentie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest en daarin ligt derhalve geen aanwijzing dat nog een actuele bedreiging bestaat. Het geweldsdelict dat hij op jongvolwassen leeftijd pleegt, lijkt een eenmalige misstap te zijn geweest.”
Uit deze verklaring volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf. Er is dus ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de in de tussenuitspraak in rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 138, 302, 317 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Gorzów Wielkopolski, 2nd Criminal Division,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 van de tussenuitspraak bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. [2]
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een afschrift van de tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht.
2.Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.