ECLI:NL:RBAMS:2023:4151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
13.139780.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en joyriding

Op 6 november 2021 vond op de Churchilllaan in Amsterdam een ernstig verkeersongeval plaats waarbij een fietser, [slachtoffer], werd aangereden door een Mercedes-Benz. De bestuurder, verdachte, reed met een snelheid van ongeveer 60 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was, en reed deels op het fietspad. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de fietser, waaronder hersenletsel. Na de aanrijding verliet de verdachte de plaats van het ongeval. De auto was gestolen, maar het kon niet bewezen worden dat de verdachte de auto had gestolen; er was wel sprake van joyriding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De ernst van de feiten rechtvaardigde in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, maar de rechtbank hield rekening met de tbs-maatregel van de verdachte en zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.139780.22
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] , bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. W.A. Monster, gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 november 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het zich als bestuurder van een personenauto zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een fietser
( [slachtoffer] ) (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen,
subsidiair is dit ten laste gelegd als gevaarzetting op de weg;
2. het verlaten van de plaats van het verkeersongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3. het verlaten van de plaats van het verkeersongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander (te weten aan het voertuig met kenteken
[kenteken] van [naam 1] . en/of [naam 2] ) schade was toegebracht;
4. diefstal van een personenauto, Mercedez-Benz, toebehorende aan [naam 3] , subsidiair is dit ten laste gelegd als joyriding met voornoemde auto.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), het verlaten van de plaats van het ongeval (tweemaal) en diefstal van de auto.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 6 november 2021 is aangereden op de Churchilllaan in Amsterdam door een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] , die direct na het ongeval is doorgereden. De bestuurder van voornoemde Mercedes-Benz reed te hard en reed deels op het fietspad waar [slachtoffer] fietste. Er waren geen zichtbelemmeringen op de weg dan wel gebleken redenen waardoor de bestuurder zou moeten uitwijken naar het fietspad. [slachtoffer] heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het ongeval vond plaats vlakbij een witte bestelbus met kenteken [kenteken] , welke bus
door het ongeval enkele krassen aan de zijkant heeft opgelopen.
Uit onderzoek is gebleken dat de eigenaar van de Mercedes-Benz, [naam 3] , ten tijde van de aanrijding niet in zijn auto had gereden. Hij heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn auto. De auto is na de aanrijding in Utrecht gevonden en in de auto is, zowel op het stuur als op de riem, DNA van verdachte aangetroffen. Vervolgens is verdachte aangehouden en is – onder meer – zijn jas in beslag genomen. Op de jas zijn diverse glassporen aangetroffen, die op grond van forensisch onderzoek veel waarschijnlijker van de gebroken ruit van de Mercedes-Benz afkomstig zijn dan van een willekeurige andere ruit. Daarom kan bewezen worden dat verdachte deze auto heeft gestolen zoals is ten laste gelegd onder 4 primair, en vervolgens als bestuurder de onder 1 primair, 2 en 3 genoemde feiten heeft gepleegd.
Door op de Churchilllaan in Amsterdam te hard te rijden en bovendien deels op het fietspad te rijden, waar [slachtoffer] op dat moment fietste terwijl zij blijkens de camerabeelden zichtbaar was doordat haar achterlicht licht uitstraalde, heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen. Vervolgens heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat aan een persoon letsel en schade was toegebracht en redelijkerwijs moest vermoeden dat aan andere personen schade was toegebracht. Bovendien heeft verdachte zich de auto waarmee hij reed wederrechtelijk toegeëigend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Vast staat dat er een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, met grote gevolgen voor het slachtoffer.
Verdachte heeft ontkend de auto te hebben bestuurd. Omdat hij alleen woont, kan hij niet bewijzen dat hij thuis was en sliep toen de feiten werden gepleegd. De zaak staat of valt echter met de vraag of verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd. Weliswaar is DNA van hem aangetroffen in de auto en zijn glasdeeltjes in zijn kleren aangetroffen die overeenkomsten vertonen met het glas van de auto, maar deze conclusie betreft niet de hoogste graad van waarschijnlijkheid. Verdachte heeft verklaard dat deze deeltjes mogelijk in zijn kleding zijn gekomen omdat hij vlak voor zijn aanhouding zelf is aangereden en over de straat heeft gerold, waar mogelijk glassplinters lagen. Indien de rechtbank enige ruimte ziet voor twijfel over de vraag of hij de bestuurder is geweest, dient vrijspraak van alle feiten te volgen.
Ook in het geval de rechtbank wel tot het oordeel zou komen dat verdachte de bestuurder is geweest, dient vrijspraak te volgen van de onder 1 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten.
De gedragingen van verdachte zoals onder 1 primair ten laste gelegd, kunnen niet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig. Er is weliswaar kennelijk sprake van een snelheidsovertreding, maar dit betrof geen forse overschrijding. Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat de aanrijding deels op het fietspad zou hebben plaatsgevonden, maar het fietspad is slechts door middel van onderbroken strepen van de rijbaan gescheiden. Bovendien gaat deze conclusie uit van een aanname bij het onderzoek naar de plaatsbepaling van de botsing, namelijk dat de positie van de fiets na het ongeval dezelfde was als waar deze bij het onderzoek is aangetroffen. Daarom kan dit deel niet met volle zekerheid worden bewezen. Bij deze stand van zaken dient dan ook alleen te worden uitgegaan van de snelheidsovertreding. Deze enkele gedraging kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van overtreding van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van feit 4 primair ontbreekt bewijs dat verdachte degene is die de auto heeft weggenomen. Ook als bewezen wordt dat hij als bestuurder van de Mercedes-Benz heeft opgetreden, ontbreekt nog steeds het oogmerk van de wederrechtelijke toe-eigening.
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair.
Het ongeval
Op 6 november 2021 omstreeks 05.40 uur, vond op de Churchilllaan ter hoogte van nummer [nummer] te Amsterdam een verkeersongeval plaats waarbij een personenauto en een fietser waren betrokken. Beiden kwamen uit de richting van de Maasstraat en gingen in de richting van de Scheldestraat. Het wegdek was vochtig, de straatverlichting was aan. De wettelijk toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. De rijbaan bestond uit één rijstrook, donker geasfalteerd, en één fietsstrook, rood geasfalteerd, met tussenin een onderbroken witte streep markering. [2]
De fietser bleek te zijn: [slachtoffer] ( [slachtoffer] ). [3] Zij is met ernstig (schedel)hersenletsel opgenomen in het ziekenhuis en op 2 december 2021 overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. [4] Op 10 april 2022 verklaarde haar vader dat er neurologisch nog weinig tot geen vooruitgang was. Zijn dochter heeft nog steeds geen idee van tijd, kan niets onthouden en haart korte termijngeheugen is verdwenen. Daarnaast heeft ze een peg-sonde. [5]
Een getuige, [getuige] , liep op het moment van het ongeval op de Churchilllaan en hoorde een keiharde knal. Hij keek op en zag een donkere auto (mogelijk type Audi A 1 of A3 of Volkswagen Golf) met hoge snelheid wegrijden richting de Scheldestraat. Hij zag een fiets en vervolgens een persoon op de grond liggen. Terwijl hij daarheen liep, zag hij aan de andere zijde van de Churchilllaan een auto voorbijrijden die er hetzelfde uitzag als de auto die hij eerder had waargenomen. Deze minderde vaart ter hoogte van het ongeval en reed vervolgens weer door richting de Maasstraat. [6]
Uit camerabeelden van de videodeurbelcamera van de [adres] te Amsterdam, blijkt dat om 05.40.19 uur het slachtoffer in beeld komt fietsen. Om 05.40.20 uur komt de auto in beeld rijden, in dezelfde rijrichting als het slachtoffer. Op de beelden is aan de achterzijde van de fiets van het slachtoffer een lichtreflectie zichtbaar. Vervolgens is zichtbaar dat het slachtoffer in de lucht geslingerd wordt en dat haar fiets naar voren gekatapulteerd wordt. Het slachtoffer vliegt ter hoogte van het voorraam van betrokken motorvoertuig, vóór het langs de rijbaan geparkeerde voertuig van (de latere) aangever [naam 2] en vervolgens boven deze en de volgende geparkeerde auto. Daarna verdwijnt de auto die het ongeval heeft veroorzaakt achter het voertuig van [naam 2] . Om 05.40.21 uur is te zien dat de auto weer in beeld komt, omdat het rode achterlicht zichtbaar is. [7]
Uit camerabeelden van de [adres] blijkt dat om 05.40 uur een lichtbundel van een auto in beeld komt, uit de richting van de Scheldestraat. Het betreft een donkerkleurige personenauto, die linksvoor een kapotte koplamp lijkt te hebben en waarvan de voorruit aan de passagierszijde zwaar beschadigd is. Er zit een grote barst in de voorruit en deze is naar binnen ingedeukt. De auto rijdt door richting het Muzenplein, maakt een U-bocht en rijdt weer de Churchilllaan op tot deze weer aan de overzijde van perceel [nummer] rijdt en uit beeld van de camera rijdt, richting de Scheldestraat. [8]
Op de plaats van het ongeval zijn diverse sporen aangetroffen, waaronder de fiets van het slachtoffer en een mobiele telefoon, merk Samsung, bij de achterzijde van een geparkeerde bedrijfsauto met kenteken [kenteken] . Deze bedrijfsauto was aan de linkerzijde beschadigd, er waren twee krassen zichtbaar. [9] [naam 2] heeft op 6 november 2021 geconstateerd dat haar bedrijfsauto met kenteken [kenteken] schade heeft opgelopen en heeft aangifte gedaan van het verlaten van de plaats van het ongeval. [10] De auto blijkt op naam te staan van haar bedrijf [naam 1] . [11]
Het onderzoek naar de bij de aanrijding betrokken auto
Naar aanleiding van de melding van [getuige] is aan verbalisanten verzocht uit te kijken naar een voertuig dat betrokken was geweest bij een aanrijding, type Volkswagen Golf/Audi A3, zwart van kleur. Boven de A2 zag een verbalisant bij de afrit Maarssen-Vleuten een donker voertuig aankomen, waarvan de linker koplamp niet goed brandde en waarvan de voorruit flink gebarsten was. Dit betrof een zwarte Mercedes-Benz, kenteken [kenteken] . Verbalisant zag één persoon achter het stuur zitten en is de auto gevolgd. Na het geven van een stopteken, ging deze er met hoge snelheid vandoor, waarop verbalisant het voertuig kwijt is geraakt. [12] Omstreeks 06.16 uur die dag is de auto aangetroffen te Utrecht met brandende lampen. Verbalisanten zagen dat er een grote ronde barst aan de passagierskant van de voorruit zat over de volledige hoogte en de helft van de breedte van de auto. Op de motorkap zaten grote krassen. Ook was de rechterkoplamp kapot. De sleutels waren uit het contactslot. De auto is in beslag genomen. [13]
De betreffende auto is eigendom van [naam 3] . Hij heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn auto, gepleegd tussen 29 oktober 2021, de dag waarop hij de auto voor het laatst had gebruikt, en 6 november 2021. [14]
Uit de VerkeersOngevallenAnalyse komt het volgende naar voren.
Uit de sporen op de plaats van het ongeval, waaronder de aangetroffen fiets (circa 6 meter vanaf het slachtoffer) en een mobiele telefoon, en de sporen op de Mercedes-Benz, wordt het volgende herleid: de beschadigingen op de voorbumper, veegsporen, krasspoor en gebarsten voorruit konden worden gerelateerd aan een verkeersongeval tussen deze personenauto en een fiets waarop een bestuurder had gezeten ten tijde van het ongeval. De rechter voorzijde van de Mercedes was tegen de achterzijde van een fiets gebotst, waarbij de fietser over de motorkap was gegleden tegen de voorruit. Daarnaast is in de paravan van de auto een oordopje aangetroffen, dat afkomstig bleek te zijn van [slachtoffer] , de bij het verkeersongeval betrokken fietser. Tot slot kwamen de beschadigingen, aangetroffen aan de rechtervoorzijde van de personenauto en de achterzijde van de fiets van [slachtoffer] , met elkaar overeen. Geconcludeerd wordt dat de Mercedes- Benz de auto moet zijn die betrokken was bij het ongeval. [15]
Uit nader onderzoek door het NFI aan de hand van de beelden is voorts gebleken dat de auto ten tijde van het ongeval met een snelheid van 60 kilometer per uur moet hebben gereden en dat deze gedeeltelijk op het fietspad had gereden. [16]
Gelet op de voorgaande stukken in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de bestuurder van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] degene is geweest die met te hoge snelheid, deels rijdend op de fietsstrook, [slachtoffer] heeft aangereden, ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De bestuurder van de auto
De vraag is of verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd. Verdachte heeft dit ontkend. Uit onderzoek is gebleken dat de eigenaar van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] op het moment van het ongeval niet in zijn auto heeft gereden.
De in de auto aangetroffen en veiliggestelde sporen, [17] zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat op twee plaatsen in de auto, namelijk op het stuur en op de veiligheidsriem bij de bestuurdersstoel, DNA is aangetroffen van verdachte, [18] die beginnend bestuurder blijkt te zijn. [19] Diverse kledingstukken van verdachte zijn in beslag genomen en onderzocht op glassporen. Uit dit onderzoek is gebleken dat op de jas glasdeeltjes zijn aangetroffen, waarvan het veel waarschijnlijker is dat deze afkomstig zijn van de gebroken ruit dan van een willekeurige andere ruit. [20]
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 6 november 2021 heeft op de Churchilllaan te Amsterdam een ongeval plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval is veroorzaakt door de bestuurder van de Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] , die na het ongeval is doorgereden. Deze auto is kort na het ongeval in Utrecht aangetroffen. Op het stuur en op de riem van de bestuurder is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze sporen, gelet op de vindplaats, het stuur en de bestuurdersriem, bij uitstek dienen te worden aangemerkt als sporen van een bestuurder. De sporen dienen ook te worden aangemerkt als dadersporen, nu verdachte geen enkele logische verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van deze sporen in de auto. De suggestie van verdachte dat anderen hem er misschien hebben ingeluisd en zijn DNA in de auto hebben aangebracht, is niet aannemelijk en biedt bovendien geen verklaring voor het feit dat ook glassporen op de kleding van verdachte zijn aangetroffen, waarvan de kans dat deze van de ruit van de Mercedes-Benz zijn, veel waarschijnlijker is dan dat zij van enige andere ruit zijn.
Dat verdachte naar zijn zeggen enkele dagen voor zijn aanhouding zelf was aangereden en over de weg had gerold, doet aan deze onderzoeksbevindingen niet af.
De rechtbank is, gelet op de match tussen het DNA van verdachte en DNA dat is aangetroffen in de Mercedes-Benz waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, het feit dat in zijn kleding glassporen zijn aangetroffen die veel waarschijnlijker van de Mercedes afkomstig zijn dan van enige andere ruit en het ontbreken van een afdoende verklaring van verdachte hieromtrent, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd op 6 november 2021.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste gelegd. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Op grond van hiervoor genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed op de Churchilllaan achter het slachtoffer. Hij had haar moeten en kunnen zien, haar achterlamp straalde immers licht uit en het betrof een rechte weg zonder obstakels die het zicht van verdachte op het slachtoffer kunnen hebben belemmerd. Hieruit volgt reeds dat verdachte onvoldoende heeft opgelet op eventueel verkeer dat zich op de weg voor hem bevond. Daarbij komt dat verdachte in plaats van op de rijbaan, gedeeltelijk op het fietspad heeft gereden, terwijl niet blijkt dat hiertoe enige noodzaak bestond. Bovendien heeft hij met een te hoge snelheid gereden, terwijl het wegdek vochtig was en het donker was. Van elke bestuurder, maar zeker van een beginnend bestuurder zoals verdachte was, mag onder die omstandigheden juist extra voorzichtigheid worden verlangd.
Voor zover is aangevoerd dat slechts sprake is van een enkele snelheidsovertreding, omdat de positie van het ongeval niet met honderd procent zekerheid kan worden aangemerkt als de plaats waar de fiets na het ongeval terecht is gekomen, oordeelt de rechtbank als volgt. De positie waarop het ongeval heeft plaatsgevonden is voornamelijk bepaald aan de hand van camerabeelden van de aanrijding en van referentieritten en niet zozeer aan de hand van de plaats waar de fiets is aangetroffen. De aanname dat de fiets niet noemenswaardig van dwarspositie is veranderd in de laatste 0,5 seconde vóór het ongeval, bevat slechts een beperkte mate van onzekerheid over de positie van de fiets ten tijde van de aanrijding. Bovendien laat dit onverlet dat uit het onderzoek volgt de auto zich ten tijde van de aanrijding gedeeltelijk op de fietsstrook heeft bevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, als beginnend bestuurder, niet alleen te snel maar ook deels op de fietsstrook heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag in de zin van
artikel 6 WVW dienen te worden aangemerkt en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Nu verdachte is aangemerkt als bestuurder van de auto die het ongeval heeft veroorzaakt, is naar het oordeel van de rechtbank daarmee ook bewezen dat hij degene is geweest die de plaats van het ongeval heeft verlaten. Verdachte kán de aanrijding niet hebben gemist, gelet op de harde knal die de aanrijding veroorzaakte en de schade die aan de auto is ontstaan. Hij wist dan ook dat aan het slachtoffer (ernstig) letsel en/of schade was toegebracht. Daarnaast had hij door zijn gedragingen ook redelijkerwijs moeten vermoeden dat mogelijk ook schade was toegebracht aan de naast het fietspad geparkeerde auto’s, zoals de auto van [naam 2] .
Daarmee acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte degene is geweest die vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Ten aanzien van feit 4
Hoewel verdachte degene is geweest die de auto heeft bestuurd ten tijde van het ongeval, kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte ook degene is geweest die de auto van [naam 3] heeft gestolen. Daarom zal hij van het onder 4 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die het ongeval heeft veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat wel feit 4 subsidiair bewezen kan worden. Verdachte had immers, gelet op de aangifte, geen toestemming om in de auto te rijden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1 primair:
op 6 november 2021 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Churchilllaan, zich zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig hersenletsel werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Churchilllaan, komende uit de richting van de Maasstraat, en gaande in de richting van de Scheldestraat,
- terwijl de weg vochtig was,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte heeft (kort voor het ongeval) over die Churchilllaan gereden met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldend is,
verdachte heeft daarbij deels gereden over de fietsstrook, en bevond zich derhalve niet geheel op de juiste plaats op de weg aldaar,
verdachte is vervolgens van achteren tegen een fietsster, te weten voornoemde [slachtoffer] , aangereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
ten aanzien van feit 2:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, op de Churchilllaan op 6 november 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
ten aanzien van feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam, op de Churchilllaan op 6 november 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten het voertuig met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] ) schade was toegebracht;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
op 6 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk wederrechtelijk een personenauto Mercedez Benz, toebehorende aan [naam 3] , als bestuurder heeft gebruikt op de weg de Churchilllaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten. Gelet op de bij verdachte aanwezige stoornissen is voorts gevorderd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en hem te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand, voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één (1) jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht wordt om rekening te houden met het feit dat verdachte een tbs-maatregel heeft lopen en hij door de verdenking en aanhouding in de onderhavige zaak al is teruggeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek. Zijn verloven zijn ingetrokken en hij zal worden overgeplaatst, hetgeen betekent dat hij in een nieuwe kliniek weer van voren af aan dient te beginnen met het opbouwen van verloven. Hoewel geen sprake is van voorlopige hechtenis, is hij de facto nu wel van alle vrijheden beroofd.
Gelet op de tbs-maatregel is een werkstraf niet mogelijk en een gevangenisstraf niet passend. Verzocht is om bij bewezenverklaring aan verdachte slechts een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt evenmin nuttig geacht omdat die de komende jaren niet ten uitvoer kan en zal worden gelegd. Bovendien is dat mogelijk zeer nadelig voor verdachte als hij in zijn resocialisatiefase zijn rijbewijs nodig heeft om te kunnen werken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Na de aanrijding is hij er vandoor gegaan. Door de aanrijding is aan het slachtoffer en aan haar naasten enorm leed toegebracht. De eerste tijd na het ongeval was een zeer onzekere en emotioneel zeer zware tijd voor haar familie omdat onzeker was of zij het ongeluk zou overleven. [slachtoffer] heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting onder woorden gebracht hoe het leven voor haar en haar familie totaal en blijvend veranderd is door het ongeval en hoe zij nog steeds worstelt met de gevolgen daarvan en met de vraag of ze ooit weer de dingen kan doen zoals voorheen. Zij zal hier de rest van haar leven mee moeten omgaan. Verdachte heeft op geen enkele wijze blijk gegeven enige verantwoordelijkheid voor zijn daden te nemen. Integendeel, hij heeft geprobeerd iedere verantwoordelijkheid te ontlopen door de plaats van het ongeval te verlaten en, nadat hij door de politie was opgespoord, tot het einde aan toe te ontkennen dat hij de bestuurder van de bij de aanrijding betrokken auto was. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor [slachtoffer] en haar naasten moeilijk te begrijpen en te accepteren is.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het volgende.
Uit het psychologisch rapport komt naar voren dat verdachte lijdende is aan diverse stoornissen. Hoewel vanwege de ontkennende verklaring van verdachte geen uitspraak kon worden gedaan over de doorwerking daarvan bij en ten tijde van het plegen van de feiten, acht de rechtbank, met de officier van justitie, enige doorwerking aannemelijk. De stoornissen zijn naar hun aard zeer moeilijk behandelbaar en zullen daarom ook ten tijde van het plegen van de feiten aanwezig zijn geweest. [21] De rechtbank zal verdachte daarom enigszins verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte thans een tbs-maatregel ondergaat, dat hij na zijn aanhouding in deze zaak is teruggeplaatst in de TBS-kliniek en dat al zijn verloven zijn ingetrokken. Daarom acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Wel is de rechtbank van oordeel dat de feiten dermate ernstig zijn dat niet kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank is, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur, namelijk 6 (zes) maanden, passend is. Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 (achttien) maanden passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 7, eerste lid, 11, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
en
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzegt verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
18 (achttien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, opgemaakt door de Dienst Regionale Recherche VerkeersOngevallenAnalyse (VOA), p. 40, 42 en 45.
3.Proces-verbaal van bevindingen 2021228392-3, p.154.
4.Medische verklaring, p. 391.
5.Proces-verbaal van de (telefonische) verklaring van de vader van het slachtoffer, p. 389.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 306.
7.Proces-verbaal van de camerabeelden van [adres] , p. 193, 194.
8.Proces-verbaal van de camerabeelden van [adres] , p. 207, 208.
9.VOA, p. 50-52 en 58.
10.Proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , p. 21.
11.Proces-verbaal van bevindingen, 2021228392-5, p. 26-28.
12.Proces-verbaal van bevindingen, 2021351906-2, p. 164, 165.
13.Proces-verbaal van bevindingen 2021351906-3, p. 170, 171, en KVI p. 428.
14.Proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , p. 30.
15.VOA, pagina’s 56-58, 68, 69, 72 en 74.
16.Rapport van het NFI naar aanleiding van het beeldonderzoek, p. 144.
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig, p. 178-181.
18.Herzien rapport DNA-onderzoek van het NFI, p. 102-104
19.Een uittreksel uit het RDW-register betreffende verdachte, p. 379.
20.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot inbeslagname, p. 350; aanvraag technisch forensisch onderzoek p. 351, en rapport van het NFI naar aanleiding van vergelijkend glasonderzoek, p. 108, 111, 113.
21.Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek C. Pronk, GZ-psycholoog i.o. specialist, 1 februari 2023