ECLI:NL:RBAMS:2023:4150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
81-131981-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van funderingsbedrijf in zaak rondom dodelijk arbeidsongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een funderingsbedrijf dat werd beschuldigd van overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) naar aanleiding van een dodelijk arbeidsongeval op 30 oktober 2019. Tijdens werkzaamheden op een bouwlocatie in Loosdrecht raakte een werkplatform los van de funderingsmachine en viel naar beneden, waarbij een werknemer, [slachtoffer], dodelijk gewond raakte. De Arbeidsinspectie startte een strafrechtelijk onderzoek naar de omstandigheden van het ongeval, waarbij het bedrijf werd beschuldigd van het niet naleven van verschillende artikelen van de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

De rechtbank heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat het bedrijf verantwoordelijk was voor de veiligheid van de werknemers en dat het niet voldoen aan de Arbowet leidde tot het ongeval. De verdediging betoogde echter dat het bedrijf niet opzettelijk had gehandeld en dat de risico's niet voldoende waren onderkend in de instructies.

Na beoordeling van het dossier en de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat de beschuldigingen niet bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf niet in strijd had gehandeld met de Arbowet, omdat er geen specifieke instructies waren die het gevaar van het hijsen van de betonslang onderkenden. De rechtbank sprak het bedrijf vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden aangetoond dat het bedrijf verantwoordelijk was voor de omstandigheden die tot het ongeval leidden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-131981-21
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van economische strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd op het adres [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. Bijl, en van wat de vertegenwoordiger van de rechtspersoon, [naam vertegenwoordiger] , en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren hebben gebracht.

2.Aanleiding en beschuldiging

Verdachte is een funderings- en heibedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bemiddelen bij de totstandkoming van aannemingsovereenkomsten in funderingswerken, het verrichten van grond- en engineeringswerkzaamheden, het leveren en aanbrengen van prefab bouwmaterialen, het aanbrengen van grondkeringen en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Op 30 oktober 2019 heeft een dodelijk arbeidsongeval plaatsgevonden op een bouwlocatie gelegen aan de Boegspriet te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren. Tijdens het hijsen van de betonslang met behulp van de funderingsmachine is de hijskabel met hijshaak klem gelopen tussen het werkplatform en de boormotor. Hierna is door het voortduren van de opgaande hijsbeweging het werkplatform van de boormotor losgeraakt en naar beneden gevallen. [slachtoffer] , die zich op datzelfde moment in de directe nabijheid van de funderingsmachine bevond, werd geraakt door het naar beneden vallende werkplatform. [slachtoffer] liep hierbij ernstig hoofdletsel op en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De Arbeidsinspectie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de feiten en omstandigheden die betrekking hadden op de oorzaak en toedracht van dit arbeidsongeval. Op basis van dat strafrechtelijk onderzoek wordt verdachte kort gezegd beschuldigd van het op 30 oktober 2019 niet voldoen aan de eisen van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) door aan of nabij een bouwlocatie aan de Boegspriet te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, een van haar werknemers, te weten [slachtoffer] , arbeid te laten verrichten als bouwplaatsmedewerker, waaronder (hijs)werkzaamheden met de (bij de funderingsmachine behorende) betonslang, terwijl door verdachte regels van de Arbowet (artikel 5, eerste lid en artikel 8, eerste lid) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) (artikel 7.5, eerste lid en artikel 7.4, derde lid) niet werden nageleefd, waardoor verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle onderdelen van de tenlastelegging (a tot en met d) bewezen kunnen worden en dat deze gedraging aan verdachte als rechtspersoon kan worden toegerekend.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal, dus van alle onderdelen van de tenlastelegging (a tot en met d), moet worden vrijgesproken dan wel dat deze gedraging (indien bewezen) niet zonder meer aan verdachte als rechtspersoon kan worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en daarom (partieel) van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat het schuin omhoog hijsen van de betonslang de oorzaak is geweest van het ongeval en dat verdachte had moeten weten dat hierdoor gevaar op een ongeval bestond, terwijl in de tenlastelegging alleen de (hijs)werkzaamheden met de betonslang worden genoemd als oorzaak van het ongeval en niet specifiek het schuin hijsen. Aan de hand van het dossier stelt de rechtbank wat betreft de oorzaak van het ongeval het volgende vast. Uit het onderzoek ter plaatse is gebleken dat tijdens het (schuin) omhoog hijsen van de betonslang met behulp van de derde lier van de funderingsmachine de hijskabel met hijshaak is klem gelopen tussen het werkplatform en de boormotor, waarna door het voortduren van de opgaande hijsbeweging het werkplatform van de boormotor is losgeraakt en naar beneden is gevallen. De rechtbank is aan de hand van die vaststelling nagegaan of de verwijten in de tenlastelegging onderbouwing vinden in het dossier. Naar aanleiding daarvan is de rechtbank, met de raadsman, tot de conclusie gekomen dat verdachte niet in strijd heeft gehandeld met de in de tenlastelegging genoemde voorschriften van de Arbowet en het Arbobesluit.
Onderdeel a van de tenlastelegging
De werkgever legt bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren, de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën werknemers (artikel 5, eerste lid, Arbowet). De rechtbank is van oordeel dat nu in geen enkele instructie (ook niet vanuit de branche) het gevaar is onderkend dat bij het hijsen van een betonslang de kabel kan vastraken in een onderdeel van de funderingsmachine (waardoor het werkplatform kon bezwijken en vallen), ook verdachte niet kan worden verweten dit gevaar niet te hebben onderkend. In geen enkele instructie stond beschreven welke specifieke risico’s er verbonden waren aan het hijsen van een betonslang. Van verdachte als werkgever kan dan ook niet worden verwacht dat zij in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk had vastgelegd welke risico’s dergelijke hijswerkzaamheden voor de betreffende werknemers met zich meebrengen. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte artikel 5, eerste lid, van de Arbowet heeft overtreden.
Onderdeel b van de tenlastelegging
De werkgever licht haar werknemers doeltreffend in over de te verrichten werkzaamheden, de daaraan verbonden risico’s en de te nemen maatregelen om deze risico’s te voorkomen of te beperken (artikel 8, eerste lid, Arbowet). Het voorgaande (onder a) brengt met zich dat verdachte haar werknemers evenmin doeltreffend heeft kunnen inlichten en voldoende instructies heeft kunnen geven over de aan (hijs)werkzaamheden (met de betonslang) verbonden risico’s. Immers: dat gevaar was nergens onderkend en verdachte behoorde daar dus ook niet van op de hoogte te zijn. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte artikel 8, eerste lid, van de Arbowet heeft overtreden.
Onderdeel c van de tenlastelegging
De werkgever neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen tijdens de gehele gebruiksduur toereikend worden onderhouden zodat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen (artikel 7.5, eerste lid, Arbobesluit). Niet kan worden vastgesteld dat het dakraam ten tijde van het ongeval beslagen was, aangezien pas ongeveer twee uur na het ongeval is geconstateerd dat het dakraam beslagen was en dit niets zegt over het moment van het ongeval. Als al sprake was van een beslagen dakraam aan de binnenkant, dan hadden werkende ruitenwissers aan de buitenkant dit niet kunnen voorkomen. Een eventueel beslagen dakraam kon daarnaast handmatig verholpen worden, zonder dat daarvoor werkende ruitenwissers noodzakelijk waren. De enkele omstandigheid dat de ruitenwissers niet werkten, maakt nog niet dat de machinist op het moment van het ongeval geen goed zicht had. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat verdachte als werkgever dit arbeidsmiddel tijdens de gebruiksduur niet toereikend heeft onderhouden. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte artikel 7.5, eerste lid, van het Arbobesluit, heeft overtreden.
Onderdeel d van de tenlastelegging
De werkgever plaatst, bevestigt, gebruikt en richt een arbeidsmiddel zodanig in dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet (verschuiven, omvallen, kantelen etc.) zoveel mogelijk wordt voorkomen (artikel 7.4, derde lid, Arbobesluit). De rechtbank leest het verwijt onder d zo dat verdachte wordt verweten geen maatregelen te hebben getroffen om te voorkomen dat de hijskabel vastliep. Voor zover het schuin hijsen de oorzaak is geweest van het ongeval, kan verdachte hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden. Uit het dossier blijkt dat in het medewerkershandboek is opgenomen dat iedere medewerker de juiste gebruikersmethodes, procedures en werkinstructies dient te kennen en daarnaar dient te handelen. Ook staat in dit handboek dat altijd zuiver verticaal moet worden gehesen en dat het een ieder ten strengste is verboden om zich onder een last te begeven. Over de hijsdraad is hierin opgenomen dat beklemming voorkomen moet worden. Uit het dossier blijkt voorts dat [slachtoffer] dit handboek heeft ontvangen en gelezen. Door deze bepalingen in het medewerkershandboek op te nemen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank voldoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de hijskabel zou vastlopen waardoor niet kan worden gezegd dat
verdachtede funderingsmachine niet op de juiste wijze heeft gebruikt. Daarom kan niet bewezen worden dat verdachte artikel 7.4, derde lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de haar in de tenlastelegging gemaakte verwijten en dat verdachte moet worden vrijgesproken van de verwijten in alle onderdelen van de tenlastelegging.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en N.M. Simons, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2023.