ECLI:NL:RBAMS:2023:4098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
13/060518-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving met ernstige geweldsdelicten

Op 4 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die is veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De man werd beschuldigd van doodslag op een 62-jarige man, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een vrouw. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen 1 februari en 8 maart 2022 het slachtoffer [slachtoffer 1] met geweld om het leven heeft gebracht. Het lichaam van het slachtoffer werd op 9 maart 2022 aangetroffen in zijn woning, waar het slachtoffer in een vergevorderde staat van ontbinding lag. De verdachte had toegang tot de woning en er zijn DNA-sporen van zowel het slachtoffer als de verdachte aangetroffen op de plaats delict. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van moord wegens gebrek aan voorbedachte raad. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan de verkrachting van [slachtoffer 2] en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van haar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrouw had gedwongen tot seksuele handelingen en haar had mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 jaar op, met tbs met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.060518.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/060518-22
Datum uitspraak: 4 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen op 7 december 2022, 2 maart 2023, 23 mei 2023 (telkens pro forma) en 12 juni 2023 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is op 4 juli 2023 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. Chr.T. Pittau en mr. M.A.C. van Vuuren naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mevrouw [nabestaande] als nabestaande en benadeelde partij en haar raadsvrouw mr. L. van Gaalen-van Beuzekom naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd (zoals op de zitting van 23 mei 2023 nader is omschreven) dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:

1. medeplegen van moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] in de periode van 1 februari tot en met 8 maart 2022;

2. verkrachting van [slachtoffer 2] omstreeks 8 en 9 maart 2022;

3. poging tot doodslag op dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] omstreeks 8 en 9 maart 2022;

4. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) omstreeks 8 en 9 maart 2022.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, die verder niet ter discussie hebben gestaan, van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte is gedurende een periode van ongeveer twee jaren, tot midden februari 2022, regelmatig woonachtig geweest bij de heer [slachtoffer 1] in diens woning aan de [adres] . [2] Hierna heeft hij op verschillende adressen verbleven en heeft hij nog een aantal keren een nacht doorgebracht in de woning aan de [adres] , waaronder de nacht van 8 op 9 maart 2022. Hij bracht die nacht met mevrouw [slachtoffer 2] door en zij hebben in de ochtend van 9 maart 2022 samen de woning verlaten.
Mevrouw [slachtoffer 2] heeft vervolgens een kennis verteld dat zij verkracht is in de woning en dat het daar stonk naar iets van vlees of een dood dier. Die kennis heeft de politie gebeld en later die ochtend is de politie de woning aan de [adres] binnen gegaan en hebben zij in de woonkamer het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] aangetroffen. Het lichaam was in gevorderde staat van ontbinding. [3] De schouwarts heeft vastgesteld dat er sprake is van een niet natuurlijk overlijden. [4] De forensisch patholoog heeft verklaard dat de postmortale veranderingen aan het lichaam passen bij een overlijdensduur van minimaal meerdere dagen. [5]
Getuige [getuige 1] , de buurvrouw van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij hem op 11 februari 2022 voor het laatst in zijn woning heeft gezien. [6] Het meest recente poststuk uit de brievenbus was van 11 februari 2022 en zal normaliter op zaterdag 12 of maandag 14 februari zijn bezorgd. Dit poststuk is niet meer uit de brievenbus gehaald. [7] Op basis van de voorgaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer tussen 11 februari 2022 en 15 februari 2022 is overleden.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht. Uit pathologisch onderzoek is naar voren gekomen dat het slachtoffer met grof geweld om het leven is gekomen. Het politieonderzoek heeft uitgewezen dat dit het meest waarschijnlijk ergens in de periode van 11 februari tot en met 15 februari 2022 heeft plaatsgevonden. Om het lichaam heen zijn een waterpomptang, een aanzetstaal en een tweetal messen (waaronder een steakmes) aangetroffen, waarop op een aantal voorwerpen bloedsporen van het slachtoffer zaten en op een aantal ook DNA-sporen van verdachte. Deze voorwerpen kunnen in verband worden gebracht met het geweld dat op het slachtoffer is toegepast.
Getuigen hebben verklaard dat verdachte zich agressief richting het slachtoffer opstelde en hem misbruikte. Verdachte had bovendien een motief, gelet op dat uit het dossier blijkt dat het slachtoffer hem uit het huis wilde hebben. Het alternatieve scenario van verdachte, namelijk dat iemand anders de heer [slachtoffer 1] heeft gedood, is niet aannemelijk geworden. Behalve van verdachte en het slachtoffer zijn er geen sporen van anderen in de woning gevonden. Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van mening dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Van een vooropgezet plan om hem te vermoorden is niet gebleken, waardoor verdachte dient te worden vrijgesproken van ‘moord’. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte het slachtoffer samen met een of meer ander(en) heeft gedood waardoor hij partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van feit 2, 3 en 4 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn. Hoewel zij hier en daar wisselend heeft verklaard, is de rode draad in haar verklaringen consistent gebleven. De verklaring van slachtoffer [slachtoffer 2] wordt bovendien ondersteund door ander bewijs, waaronder getuigenverklaringen, het letsel en het gegeven dat verdachte agressief wordt als hij alcohol heeft gedronken. Gelet op dit alles kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot seks, dat hij haar toen in de woning heeft vastgehouden en geprobeerd heeft zwaar te mishandelen. De verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de voorwerpen die om het slachtoffer heen zijn gevonden niet de moordwapens zijn geweest. Uit het MIT-onderzoek blijkt dat een ander voorwerp het letsel bij de oogkas van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Dit voorwerp is niet in de woning aangetroffen en is dus door de dader meegenomen, wat ook verklaart dat er van de onbekend gebleven dader geen sporen zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat de messen geen aantoonbare relatie hebben tot de dood van het slachtoffer. Ook de geur in de woning kan verdachte niet worden tegengeworpen: er was geen sprake van een onmiskenbare lijklucht en daarnaast is het reukvermogen van verdachte beperkt. Voorts vormen ook het vertrek van verdachte uit de woning, zijn ziekmelding en het letsel aan zijn hand geen belastende omstandigheden.
Ten aanzien van feit 2, 3 en 4 heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn. Ten eerste heeft zij aantoonbaar gelogen over het slot op de slaapkamerdeur, de gebarricadeerde woonkamerdeur en het pinnen bij het Westcord Hotel met de pinpas van slachtoffer [slachtoffer 1] . Ten tweede heeft aangeefster een dubieuze rol gespeeld met de pinpas van slachtoffer [slachtoffer 1] en heeft zij hierover niet het achterste van haar tong laten zien. Ten derde heeft aangeefster wisselend en tegenstrijdig verklaard over het eerdere contact met verdachte, het drugsgebruik op de avond van 8 maart 2022, de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden, de taalbarrière tussen verdachte en aangeefster, de pinpas van slachtoffer [slachtoffer 1] , over of zij eerder in de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] was geweest en over haar letsel. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
4.4.1.1 Letsel bij slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit de bevindingen van de forensisch patholoog blijkt het volgende. Er is sprake van uitgebreide letsels ter hoogte van het hoofd, de hals en de romp. Oorzaak hiervan is een hevig stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. [8] Er zijn uitgebreide breuken aan het aangezicht als gevolg van een hevige meervoudige stomp botsende krachtinwerking. Daarnaast kan er sprake zijn geweest van het smoren van de ademwegen. [9] Verder zijn er breuken van het tongbeen, het schild- en ringkraakbeen als gevolg van een hevig stomp botsende krachtinwerking bij leven, mogelijk in combinatie met (samen)drukkende krachtinwerking. Als voorbeeld hiervan wordt wurging met de handen en/of strangulatie met een of meerdere structuren genoemd. [10] Er zijn talrijke en complexe breuken in de romp, waaronder het borstbeen en talrijke ribben, als gevolg van een (tenminste deels hevige) stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking bij leven. [11] De patholoog concludeert dat de krachtinwerking op de hals en de romp ieder op zich of in combinatie geleid kan hebben tot het overlijden van het slachtoffer. [12] Er is ook een viertal steekwonden in het lichaam aangetroffen: één aan de voorzijde van de rechterschouder, twee aan de rechterzijde van de rug en één aan de voorzijde van het rechterbovenbeen. [13] Over de steekletsels is gerapporteerd dat deze niet hebben bijgedragen aan het overlijden van het slachtoffer. [14]
4.4.1.2 Onderzoek in de woning
Er is forensisch onderzoek in de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] uitgevoerd, waarbij het volgende werd bevonden.
Het lichaam van het slachtoffer werd aangetroffen op de woonkamervloer, met zijn benen half onder de salontafel en zijn bovenlichaam richting de schouw. [15] Het slachtoffer droeg drie kledinglagen: een shirt, een vest en een jas. Het vest en de jas zijn veiliggesteld en onderzocht. Omdat de onderliggende kleding sterk vervuild was met bloed, lijkvocht en maden en niet in direct contact had gestaan met eventueel geweld, is besloten de rest van de kleding niet in beslag te nemen. [16] Op ongeveer een meter van het lichaam lagen een aantal plukken grijs haar die een vergelijkbare lengte hadden als het haar van het slachtoffer. Aan het uiteinde van de bank lag een waterpomptang op de vloer. Op de waterpomptang zijn bloedsporen aangetroffen en op de bek van de tang is een aantal grijze haren aangetroffen. [17] Onder de bank lag een mes (AALD6608NL), hierna te noemen: het steakmes, waarop bloedsporen zaten. [18] Op de schouw, de kubuskast die links van de schouw stond en op de muur die grensde aan de hal zaten eveneens bloedsporen. [19]
4.4.1.3 Forensisch bewijs
De waterpomptang [20] , het steakmes, de jas, het vest en het laken zijn nader onderzocht. De rechtbank zal de onderzoeken aan de waterpomptang en het steakmes afzonderlijk bespreken. Allereerst volgt een weergave van de uit de bemonsteringen verkregen forensische resultaten, waarbij door de deskundigen is gebruikgemaakt van de Likelihood Ratio (LR). Dat wil zeggen dat is weergegeven in welke mate er steun is voor de ene hypothese ten opzichte van de andere hypothese. Hierna volgt de conclusie die de rechtbank trekt op basis van de LR, met inachtneming van de rest van het dossier. Daarna zal het onderzoek aan de jas en het vest besproken worden. Vervolgens zal er een conclusie volgen of de onderzochte voorwerpen in verband kunnen worden gebracht met de letsels bij het slachtoffer en of deze voorwerpen dus kunnen worden aangemerkt als voorwerpen waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Hierbij zal ook het verweer van de verdediging met betrekking tot het MIT-onderzoek worden besproken.
Resultaten van forensisch DNA-onderzoek aan de waterpomptang
Op het uiteinde van de waterpomptang zijn haren aangetroffen, die zijn veiliggesteld en onderzocht. [21] Op meerdere plekken op de waterpomptang zijn bloedsporen aangetroffen. Deze zijn bemonsterd [22] en onderzocht. Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten verkregen.
- Van de waterpomptang zijn bemonsteringen genomen van een bloedspoor op de bek [AAPG8467NL#01], een bloedspoor op de binnenzijde van het handvat [AAPG8467NL#02], een bloedspoor op het geribbelde deel van het heft [AAPG8467NL#03], een bloedspoor op de onderzijde van de tang [AAPG8467NL#04] en een bloedspoor op het geribbelde deel van de buitenzijde van de tang [AAPG8467NL#05]. Uit bemonsteringen AAPG8467NL#01 tot en met #04 zijn enkelvoudige DNA-profielen verkregen die overeenkomen met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] . De DNA-profielen AAPG8467NL#01 en #02 zijn respectievelijk circa 130 duizend en circa 5 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer de donor is dan wanneer dit niet zo is. DNA-profielen AAPG8467NL#03 en #04 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer de donor is dan wanneer dit niet zo is. [23] Uit bemonstering AAPG8467NL#05 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-hoofdprofiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer donor is dan wanneer dit niet zo is. Uit het DNA-mengprofiel kon ook een nevenprofiel worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Het DNA-nevenprofiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte de donor is dan wanneer dit niet zo is. [24]
- De haarwortels van twee haren op de waterpomptang [AAKF4724NL#01 en AAKF4724NL#02] zijn ook onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit beide haarwortels is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer de donor is dan wanneer dit niet zo is. [25]
Conclusies ten aanzien van de waterpomptang
Op basis van de hiervoor genoemde LR in combinatie met het feit dat verdachte in de woning verbleef, concludeert de rechtbank dat verdachte donor is van een relatief klein deel van het celmateriaal op de buitenzijde van de waterpomptang.
De rechtbank concludeert op basis van de LR’s, het feit dat het slachtoffer in de woning woonde en het feit dat de waterpomptang in de nabijheid van het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen, dat slachtoffer [slachtoffer 1] de donor is van het bloed op de bek van de tang, de binnenzijde van het handvat, het geribbelde deel van het heft en de onderzijde van de tang, dat slachtoffer [slachtoffer 1] donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op de buitenzijde van de tang en dat hij donor is van de haren op het uiteinde van de tang. Er is geen DNA van derden aangetroffen.
Conclusie ten aanzien van letsel in het aangezicht en de waterpomptang
De forensisch patholoog heeft geconstateerd dat de breuken in het aangezicht van het slachtoffer het gevolg zijn van hevige meervoudige stomp botsende krachtinwerking en dat de breuken in de romp zijn veroorzaakt door (tenminste deels hevige) stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. De patholoog heeft toegelicht dat een stomp botsende krachtinwerking kan betekenen stampen en/of het slaan met een harde structuur. [26] Zoals hiervoor is vastgesteld, is in de directe nabijheid van het slachtoffer een waterpomptang aangetroffen met daarop haren van het slachtoffer en bloedsporen waarin DNA van het slachtoffer. Een waterpomptang heeft een harde structuur en kwalificeert zich als een voorwerp waarmee dergelijk stomp botsend geweld kan zijn gepleegd.
De verklaring van verdachte dat het bloed op de waterpomptang is gekomen doordat het slachtoffer vaak viel en daardoor bloedde, acht de rechtbank in het licht van de omstandigheden waaronder het slachtoffer en de waterpomptang zijn aangetroffen, de hoeveelheid en locatie van het bloed en de haren van het slachtoffer op de waterpomptang, in het geheel niet aannemelijk. De voorgaande bevindingen in samenhang bezien, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de waterpomptang is gebruikt bij het op het slachtoffer toegepaste geweld, waaraan het slachtoffer is overleden.
Resultaten van forensisch DNA-onderzoek aan het steakmes (AALD6608NL)
Op zowel het lemmet als het heft van het steakmes zijn bloedsporen aangetroffen. Een deel van een bloedspoor op de rechterzijde van het lemmet nabij de punt is bemonsterd. Daarnaast is een deel van een bloedspoor op de rechterzijde van het heft bemonsterd. [27] Op de rechterzijde van het heft van het mes is een dactyloscopisch fragment veiliggesteld. In die bemonstering is bloed aangetroffen. [28] Verder is nog het hele heft van het mes bemonsterd, waarbij de bloedsporen zijn vermeden. [29] Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten verkregen.
- Van een bloedspoor op het lemmet van het mes werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering [AALD6608NL#01] is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] komt overeen met dit profiel. Het DNA-hoofdprofiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer de donor is dan wanneer dit niet zo is. Uit het DNA-mengprofiel kon ook een nevenprofiel worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. Het DNA-nevenprofiel uit de bemonstering is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – de verdachte de donor is dan wanneer dit niet zo is. [30]
- Van een bloedspoor op het heft van het mes werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering [AALD6608NL#02] is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Het DNA-profiel uit de bemonstering is circa 510 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer de donor is dan wanneer dit niet zo is. [31]
- Er zijn bemonsteringen genomen van het dactyloscopisch fragment met bloed van de rechterzijde van het heft van het mes [AALD6608NL#03] en van het overige deel van het heft [AALD6608NL#04]. Uit deze bemonsteringen zijn DNA-mengprofielen van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van het slachtoffer komt overeen met deze DNA-mengprofielen. De DNA-profielen zijn respectievelijk meer dan 1 miljard keer en circa 45 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – het slachtoffer één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. Het DNA-profiel van verdachte komt eveneens overeen met deze DNA-profielen. De DNA-profielen zijn respectievelijk circa 230 duizend keer en circa 57 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. [32]
Conclusies ten aanzien van het steakmes
Op basis van de LR’s en het feit dat verdachte in de woning verbleef, concludeert de rechtbank dat verdachte de donor is van een relatief klein deel van het celmateriaal op het lemmet en dat hij voorts donor is van een deel van het celmateriaal op het dactyloscopisch fragment en het heft van het mes.
De rechtbank concludeert op basis van de LR’s het feit dat het slachtoffer in de woning verbleef en het feit dat het mes in de nabijheid van het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen, dat het slachtoffer donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal in de bemonstering van het bloedspoor op het lemmet van het mes, dat hij donor is van het bloed op het heft en dat hij donor is van een deel van het celmateriaal op het dactyloscopisch fragment en het heft.
Onderzoek beschadigingen jas en vest
Bij het microsporenonderzoek is aan de achterzijde van de jas een beschadiging aangetroffen. Het gaat daarbij om een beschadiging met een overwegend rechte vorm van circa 15 millimeter lang, waarbij de onderzijde een kleine wig vormt. De beschadiging is in alle drie texiellagen van de jas zichtbaar, waarbij de beschadiging in de voering ongeveer even groot is als in de buitenstof en waarbij in beide lagen een wigvorm aanwezig is. [33]
In het vest zijn meerdere beschadigingen aanwezig. Aan de achterzijde van het vest, op dezelfde positie als in de jas en met dezelfde verticale oriëntatie is een rechte beschadiging van circa 11 millimeter en met een wigvorm aan de onderzijde aangetroffen. [34]
De forensisch deskundige Microsporen en Materialen heeft bevonden dat een deel van de vezelsporen op het steakmes overeenkomen met de vezeltypen uit de jas en het vest, waarbij van belang is dat het gaat om tientallen sporen die overeenkomen met de vezeltypen uit alle drie lagen textiel van de jas en het breisel van het vest. [35] Voorts heeft de deskundige geconstateerd dat de beschadigingen aan de achterzijde van zowel de jas als het vest passen bij steken met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Op basis van deze bevindingen heeft de deskundige gesteld dat de resultaten van het vezel- en textielonderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de jas en het vest zijn doorstoken met het steakmes, dan wanneer deze uitsluitend zijn doorstoken met een ander scherprandig voorwerp. [36]
Conclusie ten aanzien van het steekletsel en het steakmes
De rechtbank constateert dat de aan de achterzijde van de jas en het vest aanwezige beschadigingen qua positie overeenkomen met de positie van het steekletsel (letsel K) aan de rechterzijde van de rug van het slachtoffer. [37] Dit in combinatie met bovengenoemde conclusies van de deskundige dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de jas en het vest zijn doorstoken met het steakmes dan een ander voorwerp, alsmede de bloedsporen met DNA van het slachtoffer op het lemmet van het steakmes, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het steakmes is gebruikt bij het toebrengen van de steekwond in de rug van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de steekverwondingen zijn veroorzaakt op het moment dat het slachtoffer de kledingstukken waarin hij is aangetroffen (de jas, het vest en een shirt) gelijktijdig droeg. Hiertoe is aangevoerd dat er een tweetal andere messteken in het lichaam zijn aangetroffen, terwijl in de jas geen met die posities corresponderende beschadigingen zitten. Er is bovendien niet vastgesteld dat er steekbeschadigingen zaten in het shirt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. De bevindingen van de deskundige in samenhang bezien met het feit dat de beschadiging op de achterzijde van de jas qua positie en vorm overeenkomt met de beschadiging op de achterzijde van het vest, het gegeven dat deze beschadigingen overeenkomen met het steekletsel in de rug van het slachtoffer en het gegeven dat er bloedsporen met DNA van het slachtoffer op het mes zijn aangetroffen, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de steekletsels in het bovenlichaam van het slachtoffer zijn toegebracht met het mes en dat hij op het moment waarop deze werden toegebracht de jas en het vest droeg.
Het feit dat er drie andere messteken in het lichaam, te weten aan de rechter zijde van de onderrug, de voorzijde van de rechter schouder en de voorzijde van het rechter bovenbeen, zijn aangetroffen, terwijl geen daarmee corresponderende beschadigingen in de jas en het vest zijn aangetroffen, doet aan die conclusie niet af. Het is, gelet op de posities van die steekletsels op de onderrug en de rechter schouder en de omstandigheid dat de ritsen van de jas en het vest dat het slachtoffer droeg half open waren, goed mogelijk dat op het moment van steken de jas en het vest het lichaam op die posities niet bedekten en zodoende niet ook geperforeerd zijn. Het shirt (dat het slachtoffer droeg onder zijn vest en zijn jas) en de broek konden bovendien niet meer worden onderzocht, dus het feit dat ten aanzien daarvan niets is vastgesteld, ontkracht de eerdere conclusies niet.
Voorts gaat de rechtbank er vanuit dat de steekletsels op hetzelfde moment zijn toegebracht als de andere aanwezige letsels die het overlijden van [slachtoffer 1] hebben veroorzaakt. De steekverwondingen in het lichaam van het slachtoffer waren tot acht centimeter diep. Uit het forensisch pathologisch onderzoek is niet gebleken dat bij de steekletsels sprake was van (een begin van) genezing.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het steakmes gebruikt is om het slachtoffer te steken en dat dit steken gelijktijdig heeft plaatsgevonden met het overige geweld, waaraan het slachtoffer is overleden.
MIT-onderzoek
Er is Microanalyse van Invasief Trauma onderzoek (MIT-onderzoek) uitgevoerd. Hiervoor zijn microsporen vanuit botdeeltjes afkomstig uit letsel aan het aangezicht van slachtoffer (letsel C) vergeleken met microsporen van de waterpomptang, het aanzetstaal en de messen die in de woonkamer van de woning zijn aangetroffen. De conclusie van dit onderzoek is dat de elementsamenstellingen van de microsporen uit de botdeeltjes niet overeenkomen met de elementsamenstellingen van de waterpomptang, het aanzetstaal en de messen. Daarbij is gesteld dat de elementsamenstelling van de aangetroffen microsporen op de botdeeltjes het beste passen bij een enigszins gedateerd (antiek) object dat geverfd is met een verf waarin een pigment op basis van koper, lood en chloor voorkomt. Pigmenten met koper en lood komen meestal voor in blauwige of groenige objecten. De gemeten elementsamenstelling past ook bij een gesoldeerd koperen object waarop een laagje kopergroen aanwezig is. [38]
De opsteller van het rapport aangaande het MIT-onderzoek, de heer E.J. Vermeij, NFI-deskundige Microsporen en Materialen, is ter terechtzitting gehoord met betrekking tot de resultaten van het onderzoek. Hij heeft de bevindingen uit het rapport bevestigd. Voorts heeft de deskundige verklaard [39] dat, gelet op de elementsamenstelling van de microsporen op de botdeeltjes, antieke voorwerpen in aanmerking komen als object waarmee letsel C kan zijn veroorzaakt. Het kan echter ook zijn afgekomen van een (blauwig/groenig geverfde) vloer of tafelblad. De deskundige heeft hierbij aangegeven dat op basis van de resultaten uit het MIT-onderzoek niet kan worden uitgesloten dat andere voorwerpen zijn gebruikt bij het toebrengen van letsel C. De voorwerpen die zijn onderzocht kunnen op basis van het onderzoek ook niet worden uitgesloten, omdat deze slechts gedeeltelijk zijn onderzocht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat op de niet-onderzochte delen van de voorwerpen botdeeltjes aanwezig zijn of elementsamenstellingen die overeenkomen met de microsporen uit de botdeeltjes. Verder valt niet uit te sluiten dat bij het slaan met een voorwerp geen sporen zijn afgegeven. De deskundige heeft dit als volgt toegelicht. De deeltjes op bijvoorbeeld de waterpomptang zitten redelijk vast op het voorwerp, omdat de waterpomptang een hard object is. Het kan zijn dat de huid een krachtsinwerking met een dergelijk hard object absorbeert en dat daardoor geen sporen op botdeeltjes gevonden worden. Een huid vormt op die wijze een barrière. Er is een kans dat eventuele loszittende deeltjes op de huid komen, waardoor deze niet worden teruggevonden op de botdeeltjes.
De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het MIT-onderzoek niet belastend noch ontlastend zijn. Hoewel uit het onderzoek kan worden afgeleid dat de microsporen op de botdeeltjes niet matchen met de microsporen van de onderzochte voorwerpen, kan niet worden uitgesloten dat deze voorwerpen toch in contact zijn geweest met die botdeeltjes uit letsel C en dus dat letsel hebben veroorzaakt. Er kan op basis van het MIT-onderzoek echter ook niet worden bevestigd dat die voorwerpen dat letsel hebben veroorzaakt. Daarom kan op basis van het MIT-onderzoek niet worden gesteld dat de onderzochte voorwerpen (de waterpomptang, het aanzetstaal en de messen) niet zijn gebruikt bij het dodelijk verwonden van het slachtoffer. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het MIT-onderzoek zich alleen heeft toegespitst op het letsel C en niet op de overige letsels.
Conclusies ten aanzien van de waterpomptang en het steakmes
De rechtbank concludeert dat de waterpomptang en het steakmes gebruikt zijn als wapens tijdens het toepassen van het geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] , waardoor hij is overleden.
4.4.1.4 Is verdachte de dader?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte degene is geweest die het letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer en dat hij dus de waterpomptang en het steakmes heeft gehanteerd om dit letsel toe te brengen. Naast de voormelde forensische bevindingen acht de rechtbank daarvoor het volgende van belang.
Toegang tot de woning
Verdachte heeft geruime tijd, naar zijn eigen verklaring meer dan twee jaar, bij het slachtoffer in de woning aan de [adres] verbleven. [40] Hij had de sleutels van die woning en kon zich dus zelf toegang tot de woning verschaffen. [41] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na 15 februari 2022 de woning heeft verlaten. Zoals reeds overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat het slachtoffer in de periode van 11 februari tot en met 15 februari 2022 is overleden.
Tussen 15 februari 2022 en 8 maart 2022 heeft verdachte naar eigen zeggen waarschijnlijk nog twee keer in de woning van [slachtoffer 1] geslapen. [42] Dit wordt ondersteund door de routergegevens van de woning van het slachtoffer. Daaruit blijkt dat verdachte vanaf 15 februari 2022 tot het moment waarop het slachtoffer werd aangetroffen meermaals, ook meerdere dagen, van het netwerk in die woning gebruik heeft gemaakt. Uit deze routergegevens blijkt namelijk dat de telefoon verdachte tussen 10 februari 2022 te 03.00 uur en 15 februari 2022 te 07.00 uur structureel verbinding maakt met de router. Dit gebeurt ook op 23 en 24 februari 2022, alsmede in de periode van 6 maart 2022 te 19.00 uur en 7 maart 2022 te 07.00 uur en in de periode van 7 maart 2022 te 15.00 uur en 9 maart 2022 te 07.00 uur. [43]
De rechtbank constateert dat uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat iemand anders beschikte over een sleutel van de woning, dan wel toegang tot de woning had. Diverse voorwerpen uit de woning zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek, maar die leveren enkel matches op met slachtoffer [slachtoffer 1] en met verdachte. Er is veel bemonsterd in de woning, maar geen DNA van derden aangetroffen, anders dan van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en verdachte. Enkel op een glas op tafel (AAPG7817NL#01) is een mengprofiel aangetroffen dat kan leiden tot een andere persoon, namelijk [naam 1] . Naast verdachte (kans 49 miljoen) en het slachtoffer (kans 4 miljoen) is de kans meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [naam 1] en twee willekeurig onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige personen [44] . Deze getuige heeft hiervoor een plausibele verklaring afgelegd dat ze in februari 2022 dan wel een maand of langer voordat het slachtoffer is overleden nog in de woning is geweest om sleutels te brengen en daar een kop thee heeft gedronken. Ze zat in de woonkamer in de fauteuil, een beetje bij de tv aan het raam. De thee heeft zij gekregen van de man die het slachtoffer uit het ziekenhuis heeft gehaald (
de rechtbank begrijpt verdachte).Zij verklaart ook dat bij [slachtoffer 1] eigenlijk niemand was, alleen die Pool kwam daar
. [45]
Getuigenverklaringen
Meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte onder invloed van alcohol agressief, lastig en dominant wordt. Een aantal getuigen kennen verdachte uit het Westerpark, de straat of het buurthuis. Zo heeft getuige [getuige 2] verteld dat verdachte met iedereen wil vechten als hij teveel gedronken heeft en dan zegt dat hij je kop in elkaar zal trappen en dat verdachte twee kanten heeft. [46] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte een kwade dronk heeft en agressief kan zijn. [47] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte lastig en dominant wordt als hij gedronken heeft. [48] Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte agressief werd als hij gedronken had en dat hij weleens twee ribben bij getuige had gebroken toen ze allebei hadden gedronken en over en weer sloegen. [49] Uit verklaringen van getuige [getuige 6] , de ex-vriendin van verdachte, en getuige [getuige 7] , de nieuwe vriend van [getuige 6] , blijkt bovendien dat verdachte hen op dat moment nog lastigvalt, bedreigt en de voordeur heeft vernield. Naar slachtoffer was verdachte volgens [getuige 6] ook agressief, hij gaf [slachtoffer 1] klapjes en liet hem drinken tot hij knock-out ging. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen een paar stompen verkocht. Een aantal keren was zij erbij dat verdachte slachtoffer een duw of klap gaf. [getuige 7] ondersteunt deze verklaring door te zeggen dat algemeen bekend is dat verdachte slachtoffer af en toe sloeg. [50] De verklaring van getuige [getuige 7] wordt verder ondersteund door filmpjes van een incident over het vernielen van de voordeur door verdachte, waarbij verbalisant heeft verklaard de stem van verdachte op het filmpje te herkennen, en foto’s van de schade aan de deur. [51]
Ook zijn er getuigen gehoord die hebben verklaard dat het slachtoffer al geruime tijd probeerde om verdachte uit de woning te krijgen. Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat het slachtoffer verdachte niet meer binnen zou laten nadat verdachte naar Frankrijk was vertrokken, maar dat verdachte op enig moment toch weer bij hem was. Zij heeft in een telefoongesprek met het slachtoffer ook gehoord dat verdachte tegen hem zei dat hij hem dood zou maken. [52] Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat het slachtoffer verdachte al lange tijd uit huis probeerde te krijgen, maar dat dit niet lukte. [53] Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat de Pool die bij het slachtoffer in huis woonde over het slachtoffer heen liep en gebruik van hem maakte. Volgens [getuige 10] wilde het slachtoffer verdachte uit huis hebben en was hij bang voor hem. [54] De buurtpastor, getuige [getuige 11] , heeft verklaard dat verdachte over het algemeen sociaal netjes is, maar dat hij asociaal wordt als hij dronken is. [55] Volgens de buurvrouw van slachtoffer, getuige [getuige 1] , kan verdachte licht ontvlambaar zijn. [56] Ook heeft zij verklaard dat het slachtoffer heel blij was toen verdachte naar Frankrijk was gegaan en dat het slachtoffer zei dat hij eindelijk van verdachte af was. [57] Op 11 februari 2022 zou het slachtoffer tegen haar hebben gezegd dat hij klaar was met verdachte en van hem af wilde, maar nog niet wist hoe. [58]
Berichten van slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit berichten die door het slachtoffer zijn verstuurd blijkt eveneens dat hij verdachte uit zijn huis wilde hebben. Zo heeft [slachtoffer 1] op 20 augustus 2021 een bericht gestuurd naar [getuige 9] (getuige [getuige 9] ) dat ‘hij’ (vermoedelijk verdachte) eindelijk is opgerot naar Frankrijk. [59] Dit correspondeert met de verklaring van verdachte dat hij in augustus 2021 in Frankrijk was. [60]
Daarnaast heeft getuige [getuige 6] een handgeschreven briefje overgelegd dat door het slachtoffer zou zijn geschreven met de tekst: “ [naam 2] en [getuige 7] , [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) is donderdagnacht opgepakt in mijn huis. Hij wordt maandag voorgeleid. Ik hou jullie op de hoogte en hoop dat hij eindelijk uitgeleverd wordt aan Polen, want hij is niet te handhaven. Groetjes [slachtoffer 1] ”. [61] Dit bericht biedt steun aan de verklaringen van meerdere getuigen dat het contact tussen het slachtoffer en verdachte niet goed was en dat het slachtoffer verdachte uit zijn woning wilde hebben, maar dit niet lukte.
Verdachte heeft verklaard dat het contact tussen hem en het slachtoffer wel goed was en dat het niet klopte dat het slachtoffer hem uit de woning wilde hebben. Gelet op de vele verklaringen van getuigen die iets anders verklaren, acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig.
4.4.1.5 Alternatief scenario: een onbekend gebleven dader
De verdediging heeft als alternatief scenario naar voren gebracht dat een onbekend gebleven persoon slachtoffer [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit de conclusies van het MIT-onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat de voorwerpen die zijn onderzocht geen enkel verband houden met de dood van het slachtoffer. Niet kan worden uitgesloten dat de onderzochte voorwerpen wel degelijk zijn gebruikt voor het toebrengen van het letsel. Dit is in rubriek 4.4.1.3 reeds uiteengezet. De conclusies van het onderzoek bieden wel ruimte voor de mogelijkheid dat er naast de onderzochte voorwerpen nog een ander object is gebruikt bij het toebrengen van het letsel aan het aangezicht van het slachtoffer. De vaststelling dat er geen ander object is onderzocht, kan echter niet leiden tot de conclusie dat dit voorwerp dus niet meer in de woning aanwezig was en is meegenomen.
Bij het uitgebreide forensische onderzoek in de woning zijn geen enkele andere relevante DNA-sporen aangetroffen dan die van het slachtoffer, [slachtoffer 2] en verdachte, afgezien van een peuk met DNA van een al eerder overleden vriend van het slachtoffer en een glas met DNA van getuige [naam 1] , dat geen daderspoor betreft. De woning was in zeer bevuilde staat en ook verdachte heeft verklaard dat de woning nooit werd schoongemaakt. [62] In het licht van deze omstandigheden is het des te opvallender dat er geen DNA van een ander persoon dan het slachtoffer en verdachte is aangetroffen. Er is in het dossier geen aanknopingspunt dat derden toegang hadden tot de woning of dat -zoals verdachte beweert- veel mensen over de vloer kwamen bij het slachtoffer. Daarbij komt dat uit de letsels bij het slachtoffer en de plaats delict kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een hevige worsteling en een uitbarsting van geweld. Op meerdere plekken op het lichaam van slachtoffer zijn talrijke, verschillende letsels aangetroffen, er zijn plukken haar aangetroffen in de nabijheid van het slachtoffer en er zijn op verschillende plaatsen, zowel op gebruiksvoorwerpen als op de schouw en de muur, vele bloedsporen aangetroffen. Dit duidt allereerst niet op een vooropgezet plan, waarbij maatregelen zijn genomen om het achterlaten van DNA te voorkomen, zoals door het dragen van handschoenen. Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat door een dader in een situatie als deze, met een dergelijke hevige worsteling en uitbarsting van geweld, geen enkel spoor zou worden achtergelaten. Er is daarom geen enkel aanknopingspunt voor het alternatieve scenario, zodat dient te worden geconcludeerd dat dit scenario niet aannemelijk is geworden.
4.4.1.6 Vaststellingen en conclusie
Resumerend kan op basis van het dossier en al het voorgaande het volgende worden vastgesteld. Slachtoffer [slachtoffer 1] is op enig moment in de periode van 1 februari 2022 tot en met 8 maart 2022 met geweld om het leven gebracht. Het steakmes en de waterpomptang die bij het slachtoffer zijn aangetroffen, zijn gebruikt bij de toepassing van dit geweld. Op deze voorwerpen zijn onder meer bloedsporen met daarin DNA van het slachtoffer en verdachte aangetroffen. Er is geen DNA van een ander persoon aangetroffen op deze voorwerpen, hetgeen je wel zou verwachten indien een ander deze voorwerpen heeft gebruikt om verdachte te doden.
Verder is bij het uitgebreide forensische onderzoek in de woonkamer van de vervuilde woning waar het geweld tegen het slachtoffer is toegepast en in het bijzonder op de onderzochte voorwerpen geen DNA van andere personen aangetroffen (met uitzondering van de twee sporen die niet als daderspoor kunnen worden aangemerkt). Voor het scenario van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden waarbij maatregelen zijn genomen om het achterlaten van DNA materiaal te voorkomen biedt het dossier geen aanknopingspunt.
Naast het forensisch bewijs is er ondersteunend bewijs voor het onder feit 1 ten laste gelegde. Allereerst had verdachte toegang tot de woning en blijkt uit het dossier niet dat anderen toegang hadden tot deze woning. Daarnaast hebben veel getuigen verklaard dat verdachte agressief wordt onder invloed van alcohol en dat hij ook geweld gebruikte tegen het slachtoffer. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen en de berichten die het slachtoffer aan verschillende getuigen stuurde dat het contact tussen verdachte en slachtoffer niet goed was en dat het slachtoffer verdachte al langere tijd uit zijn woning wilde hebben.
Als laatste is het alternatieve scenario dat een onbekend gebleven persoon de dader is niet aannemelijk geworden. De rechtbank stelt op grond van dit alles vast dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat het verdachte is geweest die het dodelijke geweld op het slachtoffer heeft toegepast.
Vrijspraak impliciet cumulatief ten laste gelegde moord
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de impliciet cumulatief ten laste gelegde moord.
Partiële vrijspraak medeplegen
Het dossier biedt eveneens geen aanknopingspunten dat er sprake is geweest van een tweede dader. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van medeplegen.
Bewezenverklaring doodslag
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte dermate ernstig geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gepleegd, dat deze daaraan is overleden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en dat verdachte zich dus in de periode van 1 februari 2022 tot en met 8 maart 2022 heeft schuldig gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 1] in diens woning aan [adres] .
4.4.2
Het oordeel over het onder feit 2 en 4 ten laste gelegde
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de verklaring van verdachte staan de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is op de avond van 8 maart 2022 bij de woning van aangeefster aan de deur geweest en heeft haar gevraagd om mee te gaan roken (crack). Zij is met hem meegegaan naar de woning aan de [adres] . [63] Zij zijn daar de slaapkamer in gegaan en hebben crack gerookt en seks gehad. Aangeefster heeft verdachte gepijpt en verdachte heeft haar vaginaal gepenetreerd. [64] Hierbij is geen condoom gebruikt. Op enig moment heeft aangeefster verdachte met een fles wijn op het hoofd geslagen, waarbij hij een hoofdwond heeft opgelopen. [65] In de ochtend van 9 maart 2022 hebben zij samen de woning verlaten. [66]
Verklaringen
Er bestaat geen discussie over de vraag of er sprake is geweest van seksuele handelingen, waaronder ook het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 2] . De verklaringen lopen uiteen over de vraag of dit seksueel binnendringen vrijwillig of onder dwang heeft plaatsgevonden.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar heeft verkracht, geslagen en vastgehouden in de kamer, dat hij haar de hele avond sloeg en dat hij zei dat hij haar moest vermoorden. [67] Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar mee had genomen naar de slaapkamer en de deur dicht had gedaan. [68] Ze zei dat ze naar huis wilde. Verdachte zei daarop: ‘nee je gaat niet naar huis, je blijft bij mij’. [69] Ze zat op de hoek van het bed en mocht niet weg van verdachte. Ze probeerde het, maar dat lukte niet. Verdachte sloeg haar en zei: ik moet jou voor achter seks doen en pijpen. [70] Aangeefster heeft verdachte gepijpt en hij ging in haar vagina. Zij deed dat omdat verdachte agressief werd. Hij had gedronken. Aangeefster dacht dat als verdachte zou klaarkomen, ze dan naar huis zou mogen. Verdachte zei tegen haar: 'Ik moet jou neuken, ik moet alles doen wat ik wil.’ Aangeefster zei dat ze dat niet wilde en dat zij naar huis wilde. Ze kon het huis niet uit, want verdachte zat naast de deur van de slaapkamer. Hij schopte aangeefster met zijn voeten en sloeg haar met zijn handen. Verdachte sloeg vooral op het hoofd van aangeefster. [71] Verdachte schopte haar tegen het hoofd en daardoor kwam aangeefster met haar hoofd tegen het kozijn. Toen heeft aangeefster één van de flessen van een tafeltje gepakt en deze op de het hoofd van verdachte stukgeslagen. Hij werd toen nog agressiever en sloeg aangeefster nogmaals. [72] Daarna heeft verdachte aangeefster nogmaals gedwongen om seks te hebben. Aangeefster heeft verdachte gepijpt en hij is met zijn piemel in haar vagina geweest. [73] Aangeefster heeft rond 21.00 uur of 22.00 uur geprobeerd om hulp te roepen. Zij deed het raam open en riep ‘help, help.’ Verdachte heeft het raam toen dichtgedaan, heeft aangeefster op bed gegooid en haar weer geslagen. [74] Aangeefster is ’s nachts twee keer naar de wc gegaan. Verdachte liep toen met haar mee. De derde keer dat ze moest plassen, mocht ze de kamer niet uit. [75] Verdachte is in slaap gevallen die nacht. Aangeefster kon toen niet weg, omdat hij achter haar lag en zijn arm om haar heen hield. Verdachte hield haar vast alsof zij een kussen was. Het letsel dat aangeefster had toen ze bij de politie kwam, is volgens aangeefster door verdachte veroorzaakt. [76] Verdachte schopte aangeefster overal, maar vooral op haar hoofd. [77]
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster op hoofdlijnen steeds consistent en gedetailleerd heeft verklaard en dat haar verklaring ook betrouwbaar is. Op een aantal onderdelen van haar verklaring is zij later teruggekomen en heeft zij dus wisselend verklaard, zoals over het moment waarop de sfeer omsloeg en verdachte agressief werd en of de deur op slot zat of niet. De rechtbank acht dit echter verklaarbaar. Zo is zij vele keren gehoord door de politie en de rechter-commissaris. Meerdere keren was zij hierbij onder invloed van drugs, wat de wisselingen in hetgeen gezegd is, kan verklaren.. Daarbij heeft aangeefster bij correcties van haar verklaringen toegelicht wat zij eerder bedoelde te zeggen en waarom zij dus nu anders verklaart. De wisselende onderdelen maken de kern van haar verklaring over de aard en volgorde van de seksuele handelingen en de daarbij door verdachte toegepaste dwang naar het oordeel van de rechtbank niet minder betrouwbaar.
De rechtbank weegt bij dit oordeel tevens mee dat aangeefster eerst een aantal malen als getuige is gehoord voordat zij aangifte tegen verdachte heeft gedaan. Het is aangeefster dus niet te doen geweest om verdachte een hak te zetten. Daarbij blijkt uit het dossier dat aangeefster wel vaker te maken heeft gehad met gewelds- en zedenincidenten, en niet eerder tot aangifte is overgegaan. Zij is hier in dit geval pas over gaan praten doordat zij melding maakte van de geur in de woning en zij na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer 1] een getuigenverklaring moest afleggen in dat kader. Haar eerste verklaringen zijn dan ook in dat licht afgelegd en niet met het doel om aangifte te doen tegen verdachte. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar en zal van die verklaring worden uitgegaan bij de vaststelling van de feiten. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is, wordt dan ook verworpen.
Steunbewijs
De rechtbank constateert bovendien dat de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd op verschillende onderdelen steun vinden in ander bewijs.
Ten eerste is onderzoek gedaan of het letsel van aangeefster kan kloppen bij de door haar afgelegde verklaringen. De GGD heeft een letselrapportage opgemaakt over het letsel van aangeefster. Hierbij is gebruik gemaakt van de foto’s die op 9 maart 2022 van het letsel zijn genomen. [78] Het waarneembare letsel was: bloeduitstortingen aan het aangezicht, het linker oor, de hals en aan de achterzijde van beide schouders, kraswonden aan de rechter schouder en schaafwonden aan de onderrug. Volgens de forensisch arts kunnen de bloeduitstortingen goed worden verklaard door de krachtsinwerking die optreedt bij slaan en schoppen en/of tegen een hard voorwerp zoals een kozijn aankomen. De kraswonden kunnen goed worden verklaard door krassen aan uitsteeksels van het kozijn. De forensisch arts heeft verklaard dat de gemelde tijdsinterval en de gemelde toedracht goed bij het letsel passen. [79]
Op verzoek van de verdediging heeft het NFI op 9 augustus 2022 een rapport Forensisch geneeskundig onderzoek opgesteld. [80] Bij dat onderzoek is onderzocht in hoeverre de conclusies in de voornoemde letselrapportage van de GGD ten aanzien van de vraag of het letsel van aangeefster [slachtoffer 2] past bij de toedracht en in hoeverre het letsel past bij het gemelde tijdstip van oplopen daarvan, worden onderschreven. De forensisch arts van het NFI heeft daarin geconcludeerd dat de op het fotomateriaal waargenomen letsels alle kunnen zijn veroorzaakt door de beschreven geweldinwerkingen in de gemelde toedracht in de letselrapportage. Ook andere scenario's dan de gemelde toedracht zijn mogelijk. [81] De blauwpaarse bloeduitstortingen in het hoofd-halsgebied en de schaaf- en kraswonden passen allemaal bij een tijdspanne van enkele uren tot dagen. De bruinpaarse bloeduitstortingen met gele verkleuring aan beide schouders passen bij een tijdspanne van tenminste 18 uur tot meerdere dagen. Een nauwkeuriger datering van deze letsels is niet mogelijk op basis van de zichtbare letselkenmerken. Derhalve is het aantreffen van de letsels ongeveer even waarschijnlijk onder een hypothese dat zij zijn ontstaan op 8 maart 2022 omstreeks 20:00 uur, als onder een hypothese dat zij zijn ontstaan vóór 8 maart 2022 omstreeks 20:00 uur. Hierbij geldt een bovengrens van maximaal enkele dagen. [82]
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster [slachtoffer 2] het letsel al had toen hij haar op 8 maart 2022 ontmoette. Deze verklaring vindt echter geen steun in het dossier en wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen is aangeefster rond 13 januari 2022 mishandeld, waarbij zij over haar hele gezicht, ook bij haar ogen, blauwe plekken heeft opgelopen. De verbalisant is aangeefster in de weken daarna regelmatig tegengekomen op straat en heeft daarbij waargenomen dat het letsel in haar gezicht herstelde. Op 9 maart 2022 zag dezelfde verbalisant dat aangeefster nieuw letsel had in haar gezicht. [83] Gelet hierop, alsmede de voornoemde letselrapportage van de GGD, het forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI en de verklaring van aangeefster, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die het letsel bij [slachtoffer 2] tussen 8 en 9 maart 2022 heeft toegebracht. Het letsel van aangeefster past bij haar verklaring aangaande het op haar toegepaste geweld en ondersteunt dus haar aangifte.
Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door diverse getuigen.
Getuige [getuige 12] heeft verklaard dat aangeefster in de ochtend van 9 maart 2022 – kort nadat zij de woning had verlaten – bont en blauw bij hem kwam en dat zij helemaal verdrietig was. [84] Aangeefster heeft hem verteld dat zij bij iemand thuis was uitgenodigd, dat diegene ging drinken en haar toen sloeg, aan haar trok en haar stompte. Zij moest dingen doen die zij niet wilde. Getuige heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster in tranen uitbarstte en dat zij dikke, blauwe open geslagen ogen had. [85] Aangeefster heeft getuige [getuige 12] verteld dat zij niet weg mocht van de persoon en dat zij ook niet naar de andere kamers in de woning mocht. [86]
Getuige [getuige 13] heeft verklaard dat hij aangeefster op 10 maart 2022 [87] tegenkwam bij het buurthuis en dat zij hem vertelde dat ze seksueel was misbruikt. De getuige heeft verklaard dat ze in paniek en gestrest oogde. Op de vraag of zij zei wanneer ze seksueel was misbruikt geeft getuige aan dat hij zich dat niet kan herinneren, maar dat zijn associatie was dat ze er zo slecht uitzag en dat het net was gebeurd. [88]
Getuige [getuige 14] heeft verklaard dat hij op 8 maart 2022 tussen 20.30 uur en 21.00 uur op de stoep bij perceel [nummer] liep en toen een vrouwenstem heel luid hoorde schreeuwen. Getuige heeft verklaard dat het geluid ergens van boven hem kwam en wees naar een raam met een vlag. [89] De verbalisant heeft genoteerd dat nummer [nummer] , de woning van [slachtoffer 1] waar de verkrachting volgens aangeefster zou hebben plaatsgevonden, een raam met een vlag heeft. [90] Het tijdstip dat de getuige heeft genoemd, komt vrijwel overeen met het tijdstip dat aangeefster heeft genoemd waarop zij door het raam om hulp heeft geroepen, op grond waarvan de rechtbank vaststelt dat de getuige aangeefster heeft horen roepen. Ook deze verklaring ondersteunt de aangifte.
De verklaringen van bovengenoemde getuigen komen voor wat betreft de verklaring van aangeefster overeen met haar latere verklaringen bij de politie. De verklaring van [getuige 12] en [getuige 13] betreffen weliswaar deels een zogenaamde de-auditu verklaring (van horen zeggen) en kunnen wat dat betreft maar beperkt meewegen in het bewijs, maar de getuigen verklaren verder ook over de emoties die zij bij aangeefster hebben zien, alsmede het letsel en getuige [getuige 14] heeft verklaard over het geroep dat is gehoord. Deze verklaringen ondersteunen dus de aangifte van aangeefster.
Ten slotte heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte met een fles op het hoofd heeft geslagen aan het begin van de avond. Verdachte heeft dit bevestigd. Hij had hierdoor bovendien een hoofdwond opgelopen. Volgens verdachte sloeg zij hem uit het niets en heeft hij in reactie daarop met zijn hand ergens in haar gezicht geslagen. Daarna zouden zij nog vrijwillig seks met elkaar hebben gehad en heeft hij haar niet mishandeld. Ze zijn na deze onverwachte geweldsuitspatting van aangeefster, waardoor verdachte een behoorlijke hoofdwond heeft opgelopen, volgens verdachte gewoon samen gaan slapen, waarbij hij een arm om haar heeft heengeslagen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Het door aangeefster slaan met een fles op het hoofd van verdachte past veel beter bij het door aangeefster geschetste scenario waarbij er door verdachte geweld wordt gebruikt om seks te hebben met aangeefster dan het scenario dat verdachte schetst.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar zijn en gesteund worden door objectieve bewijsmiddelen in het dossier en daarom tot het bewijs mogen worden gebezigd.
Verkrachting
Op grond van de verklaringen van aangeefster en het voornoemde ondersteunende bewijs acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 2] in de periode van 8 tot en met 9 maart 2022 heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, door haar onder meer te mishandelen en haar de doorgang te belemmeren, waardoor zij de ruimte niet kon verlaten. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde verkrachting.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Uit het ter zake van feit 2 gebezigde bewijs vloeit ook de bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving voort. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster in de periode van 8 tot en met 9 maart 2022 heeft vastgehouden in de woning door onder meer de slaapkamerdeur te sluiten, aangeefster de doorgang te belemmeren, aangeefster vast te pakken en vast te houden en op dreigende toon tegen haar te zeggen: ‘nee, je gaat niet naar huis, je blijft bij mij’.
4.4.3
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht de onder feit 3 ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling niet bewezen. Hoewel de rechtbank de feitelijke handelingen die verdachte onder dit feit worden verweten wel bewezen acht, zoals is weergegeven in rubriek 4.4.2, kan dit niet gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling. Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit hetgeen de rechtbank hierboven heeft vastgesteld blijkt dat verdachte aangeefster meerdere malen geslagen en geschopt heeft. Uit de vaststellingen ten aanzien van de verkrachting blijkt dat verdachte ongeschoeide voeten had toen hij aangeefster tegen haar hoofd, gezicht en lichaam schopte. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het met ongeschoeide voet schoppen en met handen slaan tegen gezicht, lichaam en hoofd niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel oplevert. Of die aanmerkelijke kans wel aanwezig is onder andere afhankelijk van de wijze waarop en de kracht waarmee geschopt is. Het dossier bevat hierover onvoldoende informatie. De rechtbank acht feit 3 daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 februari 2022 tot en met 8 maart 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met kracht (met een hard voorwerp) tegen het hoofd en het gezicht en de hals en het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en
- de ademwegen van voornoemde [slachtoffer 1] te belemmeren (smoren) en/of
- de keel van voornoemde [slachtoffer 1] met kracht dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met (een) mes(sen) in het lichaam te steken;
2.
in de periode van 8 tot en met 9 maart 2022 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte:
- de deur van de slaapkamer waarin hij zich met voornoemde [slachtoffer 2] bevond dicht gedaan en voornoemde [slachtoffer 2] de doorgang belemmerd en
- voornoemde [slachtoffer 2] bevolen op een matras te gaan zitten en
- voornoemde [slachtoffer 2] met kracht vastgepakt en vastgehouden en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het hoofd en het gezicht en het lichaam geschopt en/of geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 2] (in de Engelse taal) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je overal neuken" en/of "Ik ga je vandaag doden of morgen, kies maar" en/of "Je moet zitten, niet bewegen. Je moet doen wat ik zeg" en/of "Ik ben een duivel, ik ga jou vermoorden, ik ben gewoon een duivel", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen bevolen seks met hem te hebben en hem te pijpen en
- voornoemde [slachtoffer 2] bij haar hoofd vast te pakken en haar hoofd richting zijn penis te bewegen en
- meermalen zijn penis in de mond en de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht;
4.
in de periode van 8 tot en met 9 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door de slaapkamerdeur van de woning waarin zij zich bevonden dicht te doen en dicht te houden en voornoemde [slachtoffer 2] de doorgang te belemmeren en voornoemde [slachtoffer 2] te bevelen de woning en slaapkamer niet te verlaten en voornoemde [slachtoffer 2] met kracht vast te pakken en vast te houden en voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Nee je gaat niet naar huis, je blijft bij mij", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht) zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Hiervoor acht hij van belang dat het door de weigerachtigheid van verdachte niet mogelijk is gebleken om een volledig psychiatrisch en psychologisch onderzoek te verrichten waaruit diagnostische conclusies kunnen worden getrokken en op basis waarvan een advies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico gegeven kan worden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf- en maatregeloplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Overwegingen ten aanzien van de straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] , die hem onderdak bood, met zeer grof geweld om het leven gebracht. Hij heeft na het geweld tegen [slachtoffer 1] geen hulp voor hem ingeroepen en heeft hem laten liggen in de woonkamer van zijn woning. Verdachte is nog enkele malen in de woning teruggekeerd, maar heeft niemand op de hoogte gebracht van het levenloze lichaam, waardoor dit langere tijd in de woning heeft gelegen voordat het werd ontdekt. Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer diens kostbaarste bezit, namelijk het leven, afgenomen. Daarnaast heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer, in bijzonder zijn moeder, hun geliefde afgenomen en hen ook de mogelijkheid ontnomen om afscheid van hem te nemen.
De aanleiding van het ontdekken van het lichaam van het slachtoffer was de gewelddadige verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] in diezelfde woning. Verdachte heeft haar gedurende een nacht in de slaapkamer vastgehouden en haar meermaals gedwongen tot seks en fors mishandeld. Hiermee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en seksuele integriteit. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in het recente verleden is veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten, waaronder geweld tegen zijn toenmalige partner. Er is daarom sprake van recidive.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze feiten enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, ter vergelding van het leed dat de slachtoffers is aangedaan en ter beveiliging van de maatschappij. Voor de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zij aan verdachte eveneens de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging zal opleggen. [91] De rechtbank legt hieronder uit waarom tot deze maatregel wordt gekomen. Het is van belang dat met de TBS-maatregel rekening wordt gehouden, omdat verdachte gedurende het uitzitten van zijn gevangenisstraf onbehandeld in detentie verblijft. Een gevangenisstraf van zeer lange duur zal daarom de behandeling die daarop volgt vertragen en bemoeilijken. De rechtbank acht het belangrijk om dit gegeven mee te wegen bij de afweging van de overige strafdoelen om tot een passende duur van de gevangenisstraf te komen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en aan verdachte een kortere gevangenisstraf op leggen. De rechtbank overweegt daarbij wel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar passend en geboden zou zijn gelet op de ernst van de feiten indien er geen TBS-maatregel zou worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank vanwege de op te leggen TBS-maatregel een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
8.3.2
Overwegingen ten aanzien van de maatregel terbeschikkingstelling
Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.3.2.1 Wettelijk kader
TBS met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van TBS met dwangverpleging (artikel 37b, eerste lid, Sr) is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft ingevolge artikel 37a, vierde lid, Sr buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk.
De vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr geschiedt door de rechter. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel.
In de uitspraak van het EHRM van 3 maart 2015 (
Constantia/Nederland) heeft het Europese Hof bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het Hof geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het Hof sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
8.3.2.2 Weigerende observandus
Verdachte heeft stelselmatig geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het gedragsdeskundig onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Hierdoor zijn de gedragsdeskundigen (psycholoog, psychiater en milieuonderzoeker) in het door hen verrichte onderzoek beperkt en kon er geen compleet beeld over de psychische gesteldheid van verdachte worden gevormd. De deskundigen konden om die reden steeds geen vaststellingen doen over een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor onvolledig is geadviseerd. Bij de stukken in het dossier bevinden zich ook geen andere gedragskundige rapporten waaraan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend.
8.3.2.3 Grondslag voor de vaststelling van de stoornis en/of ziekte
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst ziet gesteld is of zij desondanks kan vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken.
Een ISD-consult van 23 november 2020, opgemaakt door psychiater E. Kuiper, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut. De psychiater heeft hierin vermeld dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis bij verdachte in het gebruik van alcohol.
Een reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 8 februari 2021. De reclassering heeft hierin geschreven dat er sprake is van langdurige en ernstige middelenproblematiek en dat verdachte zijn middelengebruik en problematiek bagatelliseerde. Het delictgedrag was direct gerelateerd aan zijn alcoholgebruik. De combinatie van een onstabiele leefsituatie en zijn middelenproblematiek leidde tot het plegen van (gewelds)delicten en het veroorzaken van overlast. Gedurende een toezicht van drie jaar heeft noch klinische noch ambulante verslavingsbehandeling tot verbetering geleid nu verdachte nog steeds overmatig alcohol drinkt en hij bij voortduring ernstig overlas gevend gedrag en delict gedrag vertoont. De reclassering zag geen mogelijkheden tot begeleiding in een drangkader.
Een consult rechtspleging van 29 maart 2022, opgemaakt door psychiater C.A.M. van der Meijs. Verdachte vertelde na zijn relatiebreuk op straat terecht te zijn gekomen en dat hij toen veel drank en drugs is gaan gebruiken. Hij is naar zijn zeggen verslaafd aan crack en heroïne. Hij weigerde verdere vragen te beantwoorden.
Een Pro Justitia rapport van 17 juni 2022, opgemaakt door R.A. Sterk, klinisch psycholoog. Verdachte weigerde te praten met de psycholoog. De psycholoog rapporteert wel dat uit de informatie van derden psychische problematiek naar voren komt in de vorm van middelenproblematiek, maar dat onderzoeker dit zelf niet nader heeft kunnen onderzoeken. Om die reden adviseerde de psycholoog nader onderzoek in het Pieter Baan Centrum.
Een Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 28 november 2022, opgemaakt door A.Z. Botermans, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog.
Een reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Fivoor van 8 december 2022. Op basis van de gevalideerde risicotaxatie instrumenten voor geweld (OXREC: hoog) en voor zedendelicten (SSA: hoog) is de reclassering van oordeel dat indien betrokkene zonder interventies terugkeert in de maatschappij, de kans op recidive en op letselschade hoog is. Er is sprake van verslavingsproblematiek en er zijn aanwijzingen voor problemen met agressieregulatie, versterkt door alcoholgebruik, en seksueel geweld. Betrokkene is hiervoor nog niet succesvol behandeld.
Aan het rapport van het Pieter baan Centrum, genoemd onder ad. 5, ontleent de rechtbank het volgende:
Uit het milieu onderzoek blijkt dat verdachte in augustus 2003 een verblijfstitel in Nederland kreeg, die in latere jaren herhaaldelijk werd ingetrokken en weer werd toegekend. Verdachte had vanaf 2014 vier jaar een relatie met [naam 3] , waarbij beiden veel alcohol en drugs zouden gebruiken, wat tot ruzies en politiecontacten heeft geleid. [naam 3] verklaarde destijds bij de politie dat betrokkene gewelddadig werd wanneer hij gedronken had. Verdachte werd op 4 september 2014 veroordeeld voor huiselijk geweld en is later meermalen veroordeeld wegens huiselijk geweld tegen [naam 3] . Verdachte zou vanaf 2016 overmatig drinken en ook cocaïne en heroïne zijn gaan gebruiken. Tot midden 2017 verbleef verdachte bij de woonlocatie van de Volksbond/ Streetcornerwork. Hij werd er omschreven als een man die er niet geplaatst had moeten worden, “een wolf tussen schapen” die medebewoners meetrok in overlast gevend gedrag. Vanwege overlast kreeg hij eind 2017 een permanente ontzegging voor de woonlocatie, maar hield zich hier meermalen niet aan. In de periode na april 2018 volgden meerdere meldingen van mishandelingen en bedreigingen waar verdachte bij betrokken was en werd hij veroordeeld voor partnermishandeling. Ook nadat de relatie verbroken was heeft verdachte overlast veroorzaakt bij [naam 3] thuis en werd hij voor geweldsdelicten veroordeeld. Nog in 2022 belde zij de politie wegens mishandeling en bedreigingen door verdachte, waarvoor zij een aware-knop kreeg. Noch een klinische noch een ambulante behandeling bij FAZ Inforsa bleek succesvol.
Vanaf het begin van de opname heeft verdachte geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek. Op basis van zijn strafblad en de informatie uit het milieuonderzoek is er wel aanleiding om een verstoorde agressieregulatie te vermoeden. Ook ziet de psycholoog aanwijzingen voor problemen met zijn gewetensontwikkeling en empathische vermogens en voor antisociale trekken in meer algemene zin. Hoewel de psycholoog nadrukkelijk door de weigerende houding van verdachte geen persoonlijkheidsstoornis kan vaststellen, sluit hij deze ook zeker niet uit. Immers kan worden gesproken van een jarenlang disfunctioneren op vrijwel alle levensterreinen zoals werk, huisvesting en relaties, waarbij alcohol en drugs een belangrijke rol hebben gespeeld. Vanaf 2016 is het steeds slechter gegaan met verdachte: hij kwam vaker in beeld bij politie en justitie en stond bekend als verzetspleger en alcoholist. Zijn langdurige relatie met de tien jaar oudere [naam 3] werd gekenmerkt door instabiliteit, middelengebruik en gewelddadige conflicten. Ook na beëindiging van die relatie bleef verdachte agressief tegen zijn ex en haar nieuwe partner. [naam 3] verklaarde eerder dat verdachte gewelddadig werd als hij gedronken had. Bij een locatie van Volksbond/Streetcornerwork, waar verdachte enige tijd heeft gewoond, kreeg hij een permanente ontzegging omdat hij overlastgevend gedrag vertoonde en medebewoners hierin meetrok. Verdachte hield zich meermalen niet aan deze ontzegging.
De psycholoog is van mening dat er in ieder geval gesproken kan worden van een minstens matig tot ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en dat er daarnaast sterke aanwijzingen zijn voor een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne.
Ook aan het psychiatrisch onderzoek heeft verdachte geweigerd mee te werken. Betrokkene heeft ook geen toestemming gegeven voor het opvragen van zijn medische gegevens. De specifieke vitamines die verdachte zijn voorgeschreven, worden vaak voorgeschreven aan mensen met alcoholverslaving. Verdachte heeft tegen de groepsleiding verteld dat hij stress krijgt als mensen onzin over hem vertellen. Volgens betrokkene is dit ook de reden waarom hij in het PBC terecht is gekomen. Hij heeft soms het gevoel te ontploffen. Betrokkene externaliseert en bagatelliseert zijn problemen in het gesprek met de groepsleiding. Hij vertelt de groepsleiding ook dat hij zich in kan houden als hij geen alcohol gebruikt, zoals tijdens de observatieperiode.
Er is vanuit de collaterale informatie voldoende informatie beschikbaar om volgens de DSM-classificatie te kunnen vaststellen dat er sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol.
Vanwege het ontbreken van voldoende informatie over de levensloop en het verleden van betrokkene kan niet worden vastgesteld maar ook niet worden uitgesloten dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en is er ook onvoldoende informatie aanwezig om psychopathie aan te tonen dan wel uit te sluiten.
Uit de beantwoording van de vraagstelling door de psycholoog en psychiater blijkt dat zij beiden een ernstige stoornis in het alcoholgebruik ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig achten, maar door de weigering van verdachte geen verband met het tenlastegelegde kunnen vaststellen. Door de beperkingen in de diagnostiek is niet vast te stellen of er sprake is van een andere psychische stoornis die van invloed is geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten indien bewezen. Door betrokkenes stoornis in het gebruik van alcohol, zijn justitiële voorgeschiedenis, maar ook door situatieve factoren zoals de leefomgeving waarin hij verblijft, is er waarschijnlijk sprake van een verhoogd basisrisico op gewelddadig gedrag indien betrokkene in omstandigheden verkeert zoals voor zijn aanhouding.
Aan het reclasseringsrapport genoemd onder ad. 6 ontleent de rechtbank het volgende:
De reclassering schrijft dat er in het verleden sprake was van agressieproblematiek, waarbij het alcoholgebruik een ontremmende factor was. Ten tijde van het sub 2 en 3 tenlastegelegde betreffende het vrouwelijke slachtoffer, was verdachte onder invloed van crack en alcohol. Dat er ten tijde van het sub 1 tenlastegelegde sprake was van middelengebruik is gezien de langdurige verslavingsproblematiek wel aannemelijk. Indien betrokkene wordt veroordeeld kan er gesproken worden van een delictpatroon in het plegen van geweldsdelicten. Betrokkene heeft problemen op verschillende leefgebieden. Hij had geen zelfstandige huisvesting, had geen werk of inkomen en is verslaafd aan alcohol en cocaïne (crack), naast het gebruik van heroïne en cannabis. De kans op recidive van zowel zeden- als geweldsdelicten wordt op basis van risicotaxatie instrumenten en het eigen oordeel ingeschat als hoog.
Oordeel van de rechtbank
Uit het voorgaande volgt dat verdachte al langere tijd kampt met een ernstig alcoholprobleem en dat bij hem door alle deskundigen een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol wordt vastgesteld. Het milieuonderzoek en de getuigenverklaringen in het dossier wijzen uit dat verdachte onder invloed van alcohol agressief wordt. Uit het strafblad van verdachte blijkt bovendien dat hij meerdere malen voor geweldsdelicten is veroordeeld. Er is een toename in justitieel contact waarneembaar vanaf 2016 wanneer ook de alcoholproblematiek van verdachte toeneemt.
De deskundigen hebben vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek geen andere stoornissen bij verdachte kunnen vaststellen, maar de psychiater vermeldt dat een psychiatrische stoornis vanwege de nadrukkelijke beperkingen ook niet geheel kan worden uitgesloten. Ook een persoonlijkheidsstoornis kan volgens hen zeker niet worden uitgesloten gezien de ernstige problemen op alle levensgebieden. De deskundigen verklaren ook dat het milieuonderzoek en het strafblad van verdachte aanleiding geven om een verstoorde agressieregulatie te vermoeden. Het uitgebreide strafblad geeft volgens de deskundigen ook te denken over de gewetensontwikkeling en empathische vermogens van verdachte en duidt bovendien op antisociale persoonlijkheidstrekken in algemene zin.
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn naar hun aard evident agressief, maar de omstandigheden waaronder deze feiten hebben plaatsgevonden leggen extra gewicht in de schaal. Allereerst springt het extreme geweld dat op slachtoffer [slachtoffer 1] is toegepast in het oog. Het uitgebreide letsel duidt op een uitbarsting van geweld. Daarbij komt dat verdachte vervolgens het levenloze lichaam van het slachtoffer in de woning heeft laten liggen. In diezelfde woning heeft hij enige tijd later, terwijl het lichaam van [slachtoffer 1] inmiddels in vergevorderde staat van ontbinding nog in de woonkamer lag, slachtoffer [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze verkracht. Dit duidt niet enkel op agressie, maar naar het oordeel van de rechtbank ook op in ieder geval ernstige gebreken in de gewetensontwikkeling.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, te weten de inhoud van de genoemde rapporten, de inhoud van het dossier in samenhang met de ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, komt de rechtbank tot de volgende vaststelling. Waar de deskundigen - naast een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol - vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een andere harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, ziet de rechtbank als feitenrechter wel voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte naast een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol een gebrekkige ontwikkeling of andere ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond.
Hiermee stelt de rechtbank vast dat voldaan is aan één van de voorwaarden om de maatregel van TBS op te leggen.
8.3.2.4 Herhalingsgevaar en gevaar voor veiligheid van personen
Vervolgens ligt de vraag voor of de maatregel van TBS ter bescherming van de maatschappij vereist is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De rechtbank baseert deze inschatting op het langjarige bestaan van de alcoholproblematiek in combinatie met de geweldsdelicten die reeds door verdachte zijn begaan en de verklaringen van getuigen en vaststelling door de reclassering dat verdachte agressief wordt onder invloed van alcohol. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de reclassering heeft vastgesteld dat verdachte, ondanks de diverse vormen van hulp die hem in het verleden zijn aangeboden, er niet in slaagt om zijn problematiek aan te pakken. Zowel ambulante als klinische behandeltrajecten hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Daarbij blijkt uit de rapporten dat verdachte ook nu nog niet lijkt te zijn doordrongen van de ernst van zijn problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan. Ook op de zitting heeft verdachte, geconfronteerd met de vaststelling van een alcoholstoornis door de deskundigen, de getuigenverklaringen en de adviezen van de reclassering, aangegeven dat hij geen hulp nodig heeft bij het aan banden leggen van zijn alcoholprobleem. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit op een hardnekkig gebrek aan probleeminzicht. De rechtbank acht dit zorgwekkend, gelet op het feit dat deze problematiek zonder behandeling niet zal verdwijnen. Gelet op de aard en ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, acht de rechtbank het niet verantwoord om verdachte, zonder dat het recidivegevaar is weggenomen of in voldoende mate is afgenomen – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren – in de maatschappij terug te laten keren. Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering om medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
8.3.2.5 Overige vereisten artikel 37b Sr
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging eist. Indien verdachte zonder behandeling op straat zou komen te staan is er een groot gevaar dat verdachte wederom geweldsfeiten zal plegen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging aan verdachte opleggen. Nu de rechtbank deze maatregel oplegt, ziet de rechtbank geen noodzaak meer om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel GVM (ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de GVM gelet op de ernst van de feiten in combinatie met de problematiek van verdachte te weinig bescherming biedt ter voorkoming van nieuwe geweldsdelicten. Indien verdachte ook niet meewerkt aan een GVM, valt elke vorm van noodzakelijke hulpverlening en behandeling weg, terwijl de TBS-maatregel inhoudt dat verdachte -ondanks een weigerachtige houding- toch in een (noodzakelijke) behandelsetting blijft.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Beslag

Onder verdachte is een tas (goednummer 6166240) in beslag genomen. Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, zal de rechtbank de bewaring van de tas ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
Vordering
De benadeelde partij [nabestaande] , nabestaande en moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1] , vordert € 17.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is aangesloten bij de forfaitaire bedragen die zijn genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade.
10.2
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering benadeelde partij geheel wordt toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft, gelet op het vrijspraakverweer, verzocht de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, in samenhang met artikel 6:108, derde en vierde lid onder c, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 maart 2022.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
doodslag;
Feit 2:
verkrachting;
Feit 4:
wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Tas (goednummer 6166240)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [nabestaande] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [nabestaande] aan de Staat € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. G.M. Beunk en mr. P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2023.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2022, p. ZD01 03 009 onderste helft.
4.Een geschrift, te weten Artikel 10 formulier: Verslag betreffende niet-natuurlijke dood d.d. 9 maart 2022 p. ZD01 03 028.
5.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 251 hoofdstuk 6 eerste alinea.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 10 maart 2022, p. ZD01 02 026 laatste alinea.
7.Proces-verbaal van bevindingen overlijden [slachtoffer 1] d.d. 14 november 2022, p. ZD 01 03 249 derde punt.
8.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 253 hoofdstuk 7.
9.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 251 derde en vierde alinea van onder.
10.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 251 tweede alinea van onder.
11.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 251 laatste alinea t/m p. ZD01 04 251 eerste alinea.
12.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 253 hoofdstuk 7.
13.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 250 punt 7 en p. ZD01 04 252 tweede alinea.
14.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD01 04 252 tweede alinea.
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD 01 04 25 eerste alinea.
16.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD 01 04 29 derde tot en met zesde alinea.
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD 01 04 25 tweede alinea.
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 24 maart 2022, p. ZD01 04 78 halverwege.
19.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD01 04 25 twee alinea van onder en p. ZD01 04 028 onderste helft.
20.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD01 04 32 derde en vierde alinea van onder.
21.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 24 maart 2022, p. ZD01 04 25 tweede alinea; NFI- rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 28 juni 2022, p. ZD01 04 152 eerste en tweede alinea.
22.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 28 juni 2022, p. ZD01 04 152 tabel 1.
23.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 28 juni 2022, p. ZD01 04 153 eerste, tweede, derde en vierde rij van tabel 3.
24.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 28 juni 2022, p. ZD01 04 153 vijfde rij van tabel 3.
25.NFI- rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 28 juni 2022, p. ZD01 04 153 onderste rij van tabel 3.
26.NFI rapport forensisch pathologisch onderzoek d.d. 3 oktober 2022, p. ZD 01 04 251 onderste helft.
27.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 108 vierde alinea.
28.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 108 vijfde alinea.
29.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 108 halverwege.
30.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 110 tabel 3 eerste rij.
31.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 110 tabel 3 tweede rij.
32.NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 20 mei 2022, p. ZD01 04 110 tabel 3 derde en vierde rij
33.NFI rapport Microsporenonderzoek d.d. 21 juni 2022, p. ZD01 04 185 onderste alinea en p. ZD01 04 186 figuur 5.
34.NFI rapport Microsporenonderzoek d.d. 21 juni 2022, p. ZD01 04 187 tweede alinea en p. ZD 01 04 188 figuur 6.
35.NFI rapport Microsporenonderzoek d.d. 21 juni 2022, p. ZD01 04 190 tabel 4.
36.NFI rapport Microsporenonderzoek d.d. 21 juni 2022, p. ZD01 04 191 derde en vierde alinea.
37.Proces-verbaal van bevindingen verband Brylikowski met steekletsel [slachtoffer 1] d.d. 8 november 2022, p. ZD 01 01 0243 bovenste helft.
38.NFI rapport Microanalyse Invasief Trauma onderzoek d.d. 21 april 2023, ZD01 04 377 bovenste helft.
39.Verklaring van deskundige E.J. Vermeij ter terechtzitting d.d. 12 juni 2023.
40.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2023.
41.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2023, proces-verbaal van verhoor [naam 4] d.d. 26 april 2022, p. ZD01 02 169 halverwege.
42.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2023.
43.Proces-verbaal van bevindingen routergegevens [adres] 288 d.d. 6 april 2022, p. ZD01 03 144 onderaan en ZD01 03 145.
44.Rapport DNA onderzoek van Y. Hoiting d.d. 21 november 2022, p. 3
45.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 1] d.d. 25 januari 2023, p. ZD01 02 246-247, en d.d. 26 januari 2023, p. ZD01 03 267
46.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 14 maart 2022, p. ZD01 02 039 onderaan; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 november 2022, blad 3 halverwege tweede alinea.
47.Proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [getuige 3] d.d. 28 april 2022, p. ZD01 02 183.
48.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 21 april 2022, p. ZD01 02 161.
49.Proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [getuige 5] d.d. 25 mei 2022, p. ZD01 02 190.
50.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] d.d. 27 juni 2022, p. ZD01 02 227 onderaan en p. 228; Proces-verbaal van bevindingen getuigenverhoor [getuige 7] d.d. 2 mei 2022, p. ZD01 02 125, bovenaan en 126 derde en vierde alinea.
51.Proces-verbaal van bevindingen mediabestanden bij getuigenverhoor [getuige 7] d.d. 2 mei 2022, p. ZD01 03 095 laatste alinea t/m p. ZD01 03 096.
52.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8] d.d. 11 april 2022, p. ZD01 02 119 tweede alinea.
53.Proces-verbaal van bevindingen verhoor [getuige 9] d.d. 28 maart 2022, p. ZD01 02 081 tweede alinea van onder.
54.Proces-verbaal van bevindingen contact [getuige 10] d.d. 30 maart 2022, p. ZD01 02 083 onderaan.
55.Proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [getuige 11] d.d. 31 mei 2022, p. ZD01 02 236 eerste en tweede alinea.
56.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 10 maart 2022, p. ZD01 02 026 derde alinea.
57.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 maart 2022, p. ZD01 02 109 laatste alinea.
58.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 maart 2022, p. ZD01 02 107 derde en vijfde alinea.
59.Proces-verbaal van bevindingen goednummer 6061918 d.d. 13 juni 2022, p. ZD01 03 202 eerste en laatste alinea.
60.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 november 2022, p. ZD01 04 066 vierde alinea.
61.Proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 20 maart 2022, p. ZD01 02 041 onderste helft.
62.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 juni 2023.
63.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 mei 2022, p. ZD01 06 046 zevende alinea; proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2022, p. ZD01 03 001 laatste alinea.
64.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 mei 2022, p. ZD01 06 046 achtste alinea, p. ZD01 06 047 laatste twee alinea’s en p. ZD01 06 048 eerste alinea.
65.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 mei 2022, ZD01 06 048 halverwege; Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2022, p. ZD01 03 002 eerste alinea.
66.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 9 mei 2022, p. ZD01 06 049 onderste helft.
67.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0002A derde alinea.
68.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0002A halverwege.
69.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0002A tweede alinea van onder.
70.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0002A laatste alinea.
71.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0003A bovenste helft.
72.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0003A halverwege.
73.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0003A laatste alinea.
74.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0004A onderaan.
75.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0004A halverwege.
76.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0005A tweede alinea.
77.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 01 0005A vierde alinea.
78.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam (met fotobijlage) d.d. 31 maart 2022, opgemaakt door forensisch arts M.L. Goudswaard, p. ZD01 04 086 onderaan t/m ZD01 04 087 bovenaan.
79.Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam (met fotobijlage) d.d. 31 maart 2022, opgemaakt door forensisch arts M.L. Goudswaard, p. ZD01 04 087 halverwege en onderste helft.
80.NFI rapport Forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 5 augustus 2022, p. ZD01 04 0297.
81.NFI rapport Forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 5 augustus 2022, p. ZD01 04 0305, onder vraag 1.
82.NFI rapport Forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 5 augustus 2022, p. ZD01 04 0306, onder vraag 4.
83.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2022, p. ZD01 03 0197.
84.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 02 99 onderaan.
85.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 02 100 eerste en tweede alinea.
86.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] d.d. 25 maart 2022, p. ZD01 02 100 onderaan bovenste helft.
87.Proces-verbaal van bevindingen getuige [getuige 13] d.d. 10 maart 2022, p. ZD01 02 034 tweede alinea.
88.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] bij rechter-commissaris d.d. 24 oktober 2022, blad 3 tweede alinea.
89.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] d.d. 9 maart 2022, p. ZD01 02 037.
90.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] d.d. 9 maart 2022, p. ZD01 02 037 onderaan.
91.De overwegingen omtrent het opleggen van de TBS-maatregel zijn opgenomen in rubriek 8.3.2.