ECLI:NL:RBAMS:2023:4048

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10506825 KK 23-311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verzoek tot urenuitbreiding van een werknemer bij Stichting Amsterdam Museum

In deze zaak heeft [eiseres], werkzaam als rondleider bij de Stichting Amsterdam Museum, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever. De eiseres vorderde een uitbreiding van haar arbeidsuren van 84 naar minimaal 36 uur per maand, na meerdere eerdere verzoeken tot urenuitbreiding die door de Stichting waren afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2023, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft op 30 juni 2023 uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat het verzoek van [eiseres] niet voldeed aan de vereisten van de Wet flexibel werken (Wfw), omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De Stichting had niet binnen de gestelde termijn op het verzoek gereageerd, maar de rechter concludeerde dat dit niet betekende dat de uren automatisch moesten worden aangepast. De rechter wees de vorderingen van [eiseres] af, onder verwijzing naar de onaanvaardbaar hoge kosten die de uitbreiding met zich mee zou brengen, gezien de huidige urenomvang en het aantal rondleidingen. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10506825 KK EXPL 23-311
vonnis van: 30 juni 2023
func.: 811

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
nader te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S. de Vries,
t e g e n

de Stichting

STICHTING AMSTERDAM MUSEUM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: de Stichting,
gemachtigde: mr. B.O. Eschweiler.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 17 mei 2023 met producties heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. [eiseres] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Namens de Stichting Amsterdam Museum is [naam] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben op voorhand (nadere) stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten, aan de hand van een pleitnota toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.1.
Sinds 1 mei 1999 heeft [eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1969, een arbeidsovereenkomst met (de rechtsvoorganger van) de Stichting als rondleider in het Amsterdam Museum en het Huis Willet-Holthuysen. Volgens artikel 3 van de arbeidsovereenkomst wordt het salaris betaald “per incidentele rondleiding c.q. beleid programma van ongeveer 1 uur”. In artikel 4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat werknemer verplicht is de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten op de, door of namens het hoofd van de diensttak, waarbij hij is tewerkgesteld, aangewezen dagen en uren. Vanaf 2013 is de gemiddelde urenomvang is 84 uur op jaarbasis, dus gemiddeld 7 uur per maand.
1.2.
In 2014 had de Stichting nog vier rondleiders in dienst, voor het overige maakte de Stichting gebruik van zzp’ers, thans zijn dat er vijf tot tien.
1.3.
De werkwijze is als volgt. Alle rondleiders worden in de gelegenheid gesteld om hun beschikbaarheid op te geven, waarna zij naar gelang hun specialisatie, ervaring en kennis worden ingedeeld op de aangevraagde rondleidingen. Betaling voor een gegeven rondleiding vindt plaats aan de hand van in te leveren urenbriefjes, nadat de rondleiding is gegeven. In de regel duurt een rondleiding één uur. Ingevolge de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is de Stichting bij een dienstverband van minder dan 15 uur per week, indien maar één of twee uren wordt gewerkt op een dag, gehouden om drie uren uit te betalen (hierna de 1 = 3 verplichting).
1.4.
In 2015 heeft de Stichting vanwege economische motieven het besluit genomen tot opheffing van de functie van rondleider in dienstverband en het UWV om ontslagvergunningen verzocht voor de vier dienstverbanden. Gevolg daarvan was dat twee daarvan zijn geëindigd. De verzoeken ten aanzien van [eiseres] en haar collega zijn afgewezen. De Stichting heeft vervolgens de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomsten, maar ook deze verzoeken zijn afgewezen, hetgeen later in hoger beroep is bekrachtigd.
1.5.
Zowel in 2014 als in 2016 heeft voornoemde collega van [eiseres] een verzoek ingediend bij de Stichting om de omvang van haar werkzaamheden uit te breiden. Nadat deze verzoeken zijn afgewezen, heeft zij dit beide keren alsnog gevorderd in kort geding. Deze vorderingen zijn bij vonnissen van 28 november 2014 en 1 februari 2017 van de kantonrechter te Amsterdam afgewezen. In 2021 is deze collega met pensioen gegaan.
1.6.
[eiseres] heeft zelf bij e-mailbericht van 5 december 2016 verzocht om een urenuitbreiding tot minimaal 30 uur per maand en nogmaals bij e-mailbericht van 24 juni 2021. Beide verzoeken zijn door de Stichting afgewezen.
1.7.
Bij e-mailbericht van 16 december 2022 heeft [eiseres] de Stichting opnieuw om een urenuitbreiding verzocht naar 36 uren per maand. Zij heeft daarbij geschreven: “De urenuitbreiding kan wat mij betreft per 1 januari 2023 ingaan.”
1.8.
Bij brief van 9 februari 2023 heeft de Stichting dit verzoek afgewezen.
1.9.
De Stichting betaalt [eiseres] jaarlijks 84 uren uit, maar daarvan heeft zij in 2018 48 uur daadwerkelijk gewerkt, in 2019 84,5 uur, in 2020 17 uur, in 2021 32 uur en in 2022 3,5 uur.

Geschil

2. [eiseres] vordert kort gezegd dat de Stichting bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden om:
2.1.
[eiseres] maandelijks het salaris en emolumenten voor minimaal 36 uur per maand te betalen vanaf 17 februari 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente;
2.2.
[eiseres] gemiddeld 36 uur per maand toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden van rondleider op straffe van een dwangsom;
2.3.
de proceskosten te betalen.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat, nu de Stichting niet tijdig heeft beslist op haar verzoek tot urenuitbreiding, de Stichting ingevolge artikel 2 lid 12 van de Wet flexibel werken (Wfw) gehouden is haar uren per 17 februari 2023 overeenkomstig haar verzoek uit te breiden. Bovendien bestaat er volgens haar geen zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang dat zich daartegen verzet.
4. De Stichting heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. De Stichting betwist dat [eiseres] een beroep toekomt op artikel 2 lid 12 van de Wfw omdat haar verzoek niet voldoet aan de vereisten van de Wfw.
7. Ingevolge artikel 2 lid 1 en 3 aanhef en onder a van de Wfw kan de werknemer de werkgever verzoeken om aanpassing van zijn arbeidsduur. Dit verzoek moet minimaal twee maanden voor het tijdstip waarop de aanpassing zou moeten ingaan schriftelijk worden ingediend. Hierbij moet de gewenste omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week en het tijdstip waarop dat zou moeten ingaan worden vermeld. Ingevolge artikel 2 lid 4 en 5 Wfw heeft de werkgever met de werknemer overleg over het verzoek en willigt de werkgever het verzoek in, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Als de werkgever een maand voor het tijdstip waarop de aanpassing zou moeten ingaan nog geen beslissing heeft genomen, wordt ingevolge artikel 2 lid 12 Wfw de arbeidsduur overeenkomstig de gewenste arbeidsduur aangepast.
8. Vaststaat dat [eiseres] in haar verzoek van 16 december 2022 als ingangsdatum
1 januari 2023 heeft vermeld. Zoals de Stichting terecht aanvoert voldoet het verzoek daardoor niet aan het vereiste van artikel 2 lid 3 aanhef van de Wfw, te weten dat het verzoek dient te worden ingediend twee maanden voor de beoogde en in het verzoek genoemde ingangsdatum. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar stelling dat de Stichting uit de woorden “wat mij betreft” voorafgaand aan de genoemde datum in het verzoek, had moeten afleiden dat een uiterlijke ingangsdatum van 17 februari 2023 (twee maanden na indiening van het verzoek) door [eiseres] is bedoeld en dat daarom het verzoek wel aan de vereisten van de Wfw voldoet.
9. Daarom wordt voorshands geoordeeld dat het verzoek van [eiseres] formeel niet voldoet aan de vereisten van de Wfw. Hoewel in de Wfw daaraan geen specifieke sanctie is verbonden en de Stichting [eiseres] op dat punt een herstelmogelijkheid had kunnen en misschien wel moeten bieden, is de vraag of onder deze omstandigheden geoordeeld zal worden dat de termijn waarbinnen de Stichting had moeten reageren – één maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing – was verstreken toen zij reageerde op 9 februari 2023. Vaststaat immers dat [eiseres] haar verzoek slechts twee weken voor de beoogde ingangsdatum heeft ingediend en dat de Stichting dus niet een maand had om te reageren. Omdat op het verzoek in eerste instantie niet werd gereageerd, heeft [eiseres] de Stichting vervolgens per e-mail van 2 februari 2023 gevraagd uiterlijk voor 9 februari 2023 op haar verzoek te reageren. Nu de Stichting dat heeft gedaan, kan vooralsnog niet ervan worden uitgegaan dat niet tijdig op het verzoek is beslist en dat als gevolg daarvan van rechtswege de uren zijn aangepast zoals verzocht.
10. Verder geldt inhoudelijk dat dit niet het eerste verzoek van [eiseres] tot urenuitbreiding is. In de afgelopen jaren heeft de Stichting eerdere verzoeken van [eiseres] en haar collega afgewezen en de kantonrechter heeft de afwijzingen van haar collega bekrachtigd. De Stichting heeft zich daarbij steeds op het standpunt gesteld dat zij, mede gelet op de verhinderingen en deskundigheid van [eiseres] , niet iedere keer in staat is om [eiseres] minimaal drie uur achter elkaar in te roosteren, waardoor zij gelet op de 1=3 verplichting haar veel meer uren dient uit te betalen dan dat zij daadwerkelijk werkt. Dit leidt volgens de Stichting bij de huidige urenomvang al tot onaanvaardbaar hoge kosten voor een rondleiding. [eiseres] heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om alle dagen van de week beschikbaar te zijn en zich in te werken op zoveel mogelijk soorten rondleidingen, waardoor zij de verzochte uren daadwerkelijk kan werken. De Stichting voert hiertegenover aan dan nog steeds te weinig rondleidingen te hebben om [eiseres] voldoende te kunnen inroosteren. Dat geldt nu zelfs al bij haar huidige urenomvang van 84 uur per jaar.
11. Nu vaststaat dat de meeste rondleidingen een uur duren, veel rondleidingen tegelijkertijd worden ingepland, het aantal rondleidingen de afgelopen jaren sterk is teruggelopen en [eiseres] in 2022 maar 3,5 uur daadwerkelijk heeft gewerkt terwijl
84 uur is uitbetaald, is op voorhand voldoende aannemelijk dat de verzochte urenuitbreiding van meer dan vijfmaal de huidige urenomvang tot onacceptabel hoge kosten zal leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Stichting dit standpunt reeds vanaf 2015 onveranderd heeft ingenomen. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de situatie na haar laatste verzoek van juni 2021 zodanig is veranderd, dat het rooster voor de rondleidingen uitbreiding van haar uren nu wel toelaat. Bij dit alles weegt ten slotte mee dat het doel van de wetgever met de Wfw niet erin is gelegen om de werkgever op te zadelen met enorme kosten als gevolg van de 1=3 verplichting, maar om in redelijk overleg met de werknemer de daadwerkelijk te werken uren uit te breiden.
11. Gezien het voorgaande zijn de vorderingen van [eiseres] niet toewijsbaar.
13. [eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op € 529,- aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,- aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.