ECLI:NL:RBAMS:2023:4034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
13/071871-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor inbeslagname op grond van rechtshulpverzoek Denemarken

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift betreffende de inbeslagname van goederen op verzoek van de Deense autoriteiten. Het klaagschrift, ingediend op 4 mei 2023, betreft de inbeslagname van goederen van klager, die in verband wordt gebracht met een strafrechtelijk onderzoek in Denemarken. Klager, geboren in 1976 in Denemarken, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en heeft zijn domicilie gekozen ten kantore van zijn raadsman, mr. A.D. Kloosterman. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 15 juni 2023 was klager zelf niet aanwezig, maar zijn raadsman en de officier van justitie, mr. R. Mackor, waren wel aanwezig.

De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet dat afwijkt van het toetsingskader van beslag op grond van een Europees aanhoudingsbevel, aangezien Denemarken daar niet bij is aangesloten. Klager verzocht om teruggave van een deel van de inbeslaggenomen goederen, waaronder gegevensdragers, met de stelling dat deze goederen niet konden bijdragen aan de waarheidsvinding en pas na 8 maart 2021 in zijn bezit zijn gekomen. De officier van justitie betwistte deze stelling en stelde dat de goederen nog niet beschikbaar waren voor de Deense autoriteiten en dat er een strafvorderlijk belang was om het beslag te handhaven.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat bij rechtshulpverzoeken, zoals in dit geval, zoveel mogelijk aan het verzoek gevolg dient te worden gegeven, tenzij er wezenlijke belemmeringen zijn. De rechtbank concludeerde dat de inbeslaggenomen voorwerpen mogelijk konden dienen om de waarheid aan de dag te brengen en dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave. De beslissing werd op 15 juni 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij klager het recht heeft om binnen veertien dagen beroep in cassatie aan te tekenen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/071871-23
RK-nummer: 23-011675
Datum beschikking: 15 juni 2023
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering(hierna: Sv)van:
[klager] ,geboren op [geboortedag] 1976 te Denemarken (geboorteplaats onbekend),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman, op het adres
[adres] ,
hierna te noemen: klager.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 4 mei 2023 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 15 juni 2023 het klaagschrift behandeld en de raadsman van klager
(mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam) en de officier van justitie (mr. R. Mackor) in openbare raadkamer gehoord.
Klager zelf is niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

De Deense autoriteiten hebben door middel van een rechtshulpverzoek verzocht om inbeslagname van bepaalde goederen onder klager, in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen hem in verband met de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals omschreven in het rechtshulpverzoek. Ter uitvoering van het rechtshulpverzoek zijn goederen onder klager in beslag genomen.

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van een deel van de onder klager inbeslaggenomen goederen - waaronder gegevensdragers - op grond van het volgende. Deze goederen kunnen niet bijdragen aan de waarheidsvinding. De feiten waarvoor klager al is overgeleverd zouden zijn gepleegd tot 8 maart 2021. De inbeslaggenomen goederen zijn pas na deze datum in het bezit van klager gekomen en hebben daarom geen enkele relatie met het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht. Het persoonlijk belang van klager bij teruggave van de goederen dient te prevaleren.

4.Standpunt van het de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. De stelling van klager dat de goederen pas na 8 maart 2021 in zijn bezit zijn gekomen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast hebben de Deense autoriteiten nog niet de beschikking over de inbeslaggenomen goederen en hebben zij aan die goederen nog geen onderzoek kunnen verrichten. Verder is van belang dat de Deense autoriteiten meermaals expliciet hebben meegedeeld dat het beslag gehandhaafd dient te worden, omdat nog steeds sprake is van een strafvorderlijk belang. In de uitvoering van rechtshulp geldt het principe van wederzijds vertrouwen. Zolang het onderzoek en het strafvorderlijk belang in Denemarken voortduren, moet het beslag in Nederland worden gehandhaafd.

5.Het oordeel van de rechtbank

Vooropgesteld wordt dat indien, zoals hier, een rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, gelet op het bepaalde in artikel 5.1.4, tweede lid, Sv zoveel mogelijk aan dat verzoek gevolg dient te worden gegeven. Er kan slechts van inwilliging van het verzoek worden afgezien als zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag dan wel de wet (in het bijzonder de weigeringsgronden die zijn genoemd in het verdrag en artikel 5.1.5 Sv) of indien door inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl.
HR 19 maart 2002, NJ 2002/580).
Op grond van het Nederlandse voorbehoud bij artikel 5 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken worden verzoeken om doorzoeking en inbeslagname alleen uitgevoerd voor zover het gaat om strafbare feiten die tot uitlevering kunnen leiden onder het Europees Verdrag betreffende uitlevering en voor zover een Nederlandse rechter de uitvoering heeft toegestaan in overeenstemming met nationaal recht. Op grond van artikel 51, aanhef en onder a, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst wordt echter de inwilligbaarheid van rogatoire commissies strekkende tot huiszoeking en inbeslagneming niet aan verdergaande voorwaarden onderwerpen dan dat a) het aan de rogatoire commissie ten grondslag liggende feit naar het recht van de verzoekende staat en Nederland strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste zes maanden en b) de uitvoering van de rogatoire commissie overigens verenigbaar is met het recht van Nederland.
In artikel 5.1.8, eerste lid Sv, is als criterium gesteld dat in Nederland opsporingsbevoegdheden worden toegepast, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek naar dezelfde feiten. Ook dit criterium impliceert dat moet zijn voldaan aan de vereisten van dubbele strafbaarheid. Daarnaast moeten de in beslag genomen voorwerpen, in dit geval op grond van artikel 94, ook vatbaar zijn geweest voor inbeslagneming indien de feiten in Nederland zouden zijn begaan.
Conclusie
Toepassing van het hiervoor geschetste toetsingskader leidt ertoe dat de rechtbank het klaagschrift ongegrond zal verklaren. In het bijzonder is zij, met de officier van justitie en op de door de officier van justitie aangevoerde gronden, van oordeel dat:
  • de inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de teruggave wordt gevraagd, gelet op de verdenking, mogelijk kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen; en
  • het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave daarvan.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 15 juni 2023 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.J.F. Ceelie en I. van Heusden, griffiers.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad
open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening
van deze beschikking.