ECLI:NL:RBAMS:2023:4015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/13/734196 - JE RK 23-319
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van ongeboren kind

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 juni 2023, werd het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat er op dat moment onvoldoende noodzaak was om de baby, die op 14 juli 2023 verwacht werd, al voor de geboorte uit huis te plaatsen. De moeder, die onder zorgmachtiging bij Arkin verbleef, had positieve veranderingen doorgemaakt en werd als psychiatrisch gestabiliseerd beschouwd. De kinderrechter merkte op dat de moeder niet langer als 'vluchtgevaarlijk' werd gezien en dat er voldoende zicht was op de situatie van de moeder en het ongeboren kind door de ingezette hulpverlening.

De kinderrechter benadrukte dat het aan de moeder was om de ingezette lijn van behandeling en zorg voor de baby voort te zetten. De beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, was gebaseerd op de positieve gedragsverandering van de moeder en het feit dat er geen spoedeisende redenen waren die een uithuisplaatsing noodzakelijk maakten. De kinderrechter gaf aan dat indien na de geboorte zou blijken dat de moeder niet in staat was om op een veilige manier voor de baby te zorgen, de GI een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing kon indienen. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, D.S. Strooper.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/734196 / JE RK 23-319
Datum uitspraak: 29 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

het ongeboren kind [de baby] ,

hierna te noemen: de baby
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.L.J. Swart te Amsterdam
De kinderrechter merkt als informanten aan:

Jeugdbescherming Regio Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de Raad van
  • de mondelinge beslissing van de kinderrechter te Amsterdam van 25 mei 2023, waarin is bepaald dat het
  • de aanvullende stukken van de Raad, bevattende het definitieve raadsrapport en een gewijzigd verzoekschrift ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van één jaar, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 1 juni 2023;
  • de beslissing van de kinderrechter te Amsterdam van 2 juni 2023, neergelegd in de beschikking van 6 juni 2023, welke hier als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden;
  • de aanvullende stukken van de GI, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op
Na de mondelinge behandeling d.d. 2 juni 2023 achtte de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om te kunnen beslissen op het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing en is de GI verzocht om nadere concrete informatie omtrent de plannen en scenario’s van de GI en wat zij concreet willen gaan inzetten. De door de rechtbank aan de GI voorgelegde vragen zijn middels de aanvullende stukken van 20 juni 2023 beantwoord. De raadsman heeft namens de moeder niet (binnen de gestelde termijn) gereageerd op de aanvullende stukken.

De feiten

De moeder woont middels een zorgmachtiging bij Arkin, aan de [locatie] . De zorgmachtiging is afgegeven tot en met uiterlijk
14 augustus 2023.
De moeder is verwachting van een jongen en zij is 14 juli 2023 uitgerekend.
Na de geboorte wordt de moeder van rechtswege belast met het gezag over de baby.
De (gegevens van de) biologische vader van de baby is onbekend. De moeder is (nog) getrouwd met een Roemeense man. Hij is niet de vader van de nu nog ongeboren baby.
Bij beslissing van deze rechtbank van 2 juni 2023 is de nog ongeboren baby [de baby] onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, te weten tot 2 juni 2024 en is de beslissing op het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing aangehouden.

Het verzoek

De Raad verzoekt thans een machtiging om de baby, onmiddellijk na de geboorte, te plaatsen in een (crisis)pleeggezin. Deze machtiging wordt verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De nadere standpunten

De GI vindt het belangrijk dat moeder de kans krijgt om het moederschap vorm te geven. Moeder heeft de afgelopen periode laten zien dat zij zeer gemotiveerd is om de nodige behandeling en begeleiding aan te gaan bij de Borch en niet meer voornemens is om te vluchten naar het buitenland. Ondanks dat moeder haar veranderde houding positief is, vindt Jeugdbescherming een moederkind opname aansluitend na de geboorte een risicovolle stap voor moeder en de baby. Moeder heeft gedurende haar zwangerschap onvoldoende laten zien dat zij de juiste keuzes kan maken in het belang van haar nog ongeboren baby op de momenten dat zij meer vrijheden kreeg tijdens haar opname bij Mentrum. Ook gedurende een moeder-kind opname bij de Borch zal moeder om moeten kunnen gaan met vrijheden en verleidingen. Het risico dat de pasgeboren baby mogelijk blootgesteld wordt aan onveiligheid in de zin van de gevolgen van een ontregeling op psychiatrisch gebied en een nog onbehandelde verslaving wil Jeugdbescherming ten zeerste voorkomen.
Om die reden staat Jeugdbescherming achter een scenario waarbij moeder na de geboorte in behandeling gaat voor haar verslavingsproblematiek, waarbij de baby in een pleeggezin verblijft, er intensieve omgang is tussen moeder en kind en er toegewerkt wordt naar een opname bij de Borch.
De raadsman heeft namens de moeder geen nader standpunt ingenomen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment onvoldoende noodzaak is de nu nog ongeboren baby [de baby] al voor de geboorte uit huis te plaatsen.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Uit de aanvullende informatie van de GI blijkt dat de moeder een positieve verandering heeft doorgemaakt. Moeder wordt beschreven als een vrolijke, vriendelijke en wilsbekwame vrouw die psychiatrisch gestabiliseerd is en zich berust in de behandeling en de opgelegde maatregelen. De moeder wordt niet meer aangemerkt als “vluchtgevaarlijk”. De kinderrechter begrijpt, gelet op het verleden van de moeder, de geuite zorgen. Echter, gezien de positieve gedragsverandering van de moeder en haar inzet de afgelopen (nog betrekkelijk korte) tijd ziet de kinderrechter nu onvoldoende spoedeisende redenen en gevaren die niet met de huidige ingezette hulpverlening begrenst kunnen worden waardoor nu al een dermate ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing bij geboorte nodig zou zijn.
Het is aan de moeder om er voor te zorgen dat de ingezette lijn van het accepteren van behandeling en op een goede wijze voor de nog ongeborene te zorgen door zal trekken.
Dat het voor de huidige behandelaren nog onduidelijk is of de moeder (met kind) in de huidige klinische setting kan of dient te blijven als de bevalling heeft plaatsgevonden, is voor de kinderrechter ook geen reden om nu al tot uithuisplaatsing over te gaan. Middels de ondertoezichtstelling, de zorgmachtiging, de begeleiding vanuit de kliniek/ het ziekenhuis en een toekomstige moeder kind setting is er op dit moment voldoende zicht op de situatie van de nu nog ongeboren baby en de moeder. Hierdoor wordt de veiligheid van de nu nog ongeboren baby geborgd en is een machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment dus niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding.
Verder begrijpt de kinderrechter dat moeder per 1 juni jl. is aangemeld bij de Borch, dat voor acceptatie de psychiatrische problematiek niet al teveel op de voorgrond moet staan, moeder medewerking moet verlenen aan (verslavings)behandeling en verdere observatie en begeleiding en dat nu nog geen indicatie gegeven kon worden van de wachttijd voor een plaatsing van moeder en kind. Ook onder andere deze mogelijkheid maakt dat de kinderrechter het nu in het belang van de minderjarige vindt om nog niet in te stemmen met een uithuisplaatsing.
Indien na de geboorte blijkt dat het de moeder niet lukt om op een passende en veilige wijze voor de baby te zorgen kan de GI middels een nieuw verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing de situatie ter beoordeling aan de kinderrechter voorleggen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
 wijst af het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing met betrekking te de nu nog ongeboren baby [de baby] ;
 draagt de griffier op om eveneens een afschrift van deze beslissing ter informatie te zenden aan thans in het kader van de zorgmachtiging bekende behandelaren van moeder (in de kliniek aan de [locatie] ).
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023, in aanwezigheid van D.S. Strooper als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.