ECLI:NL:RBAMS:2023:4012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/13/724903 / FA RK 22-6891
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en kinderalimentatie in een echtscheidingszaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag en de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die in België verblijft. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.R. Hettema, verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag over hun minderjarige kind aan hem toe te kennen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Toughza, verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de man en om een onderzoek naar het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat het kind klem zat tussen de ouders en wees het verzoek tot eenhoofdig gezag af. Wat betreft de kinderalimentatie, oordeelde de rechtbank dat de vrouw, die sinds februari 2021 geen alimentatie had betaald, in staat was om een hogere bijdrage te betalen dan eerder was vastgesteld. De rechtbank stelde de alimentatie op € 250,- per maand, ingaande op 2 november 2022, en wees het verzoek van de vrouw tot nihilstelling van de alimentatie af. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheden van beide ouders in de zorg voor hun kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724903 / FA RK 22-6891
Beschikking van 16 juni 2023 betreffende wijziging van het gezag en betreffende kinderalimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.R. Hettema te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , verblijvende te [verblijfplaats] , België.
Hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Toughza te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 2 november 2022;
  • het F9-formulier van de man, ingekomen op 16 november 2022;
  • het F3-formulier van de vrouw, verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 5 december 2022;
  • het F3-formulier van de man, verweerschrift op zelfstandig verzoek, ingekomen op 27 januari 2023;
  • het F9-formulier van de man, ingekomen op 17 april 2023;
  • het F9-formulier van de man, ingekomen op 21 april 2023;
  • het F9-formulier van de vrouw, ingekomen op 26 april 2023;
  • het F9-formulier van de vrouw, ingekomen op 16 mei 2023;
  • het F9-formulier van de man, ingekomen op 26 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 april 2023.
Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [naam] , namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 9 april 2013 te Amsterdam. Hun huwelijk is op 14 december 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 25 oktober 2017 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 september 2020 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepaald en is een door de vrouw te betalen kinderbijdrage vastgesteld op € 25,- per maand.

3.De beoordeling

Gezag
3.1.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
3.2.
Het verzoek van de man strekt tot beëindiging van het gezamenlijk gezag ex artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek en tot het bepalen dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de man toekomt. De man heeft daartoe aangevoerd dat met de vrouw geen afspraken te maken zijn. Sinds september 2020 verzorgt de man [minderjarige] grotendeels alleen en sinds juli 2021 is de vrouw niet meer bereikbaar geweest. De vrouw heeft geen contact met [minderjarige] . [minderjarige] gaat drie weekenden per maand naar de ouders van de vrouw. De vrouw woont momenteel feitelijk in België en is vermoedelijk hertrouwd.
Daarnaast misbruikt de vrouw het gezag om vakanties te blokkeren. De vrouw heeft sinds augustus 2021 geen toestemming meer verleend voor geplande vakanties.
De man verzet zich tegen een raadsonderzoek, omdat er in het verleden al meerdere raadsonderzoeken hebben plaatsgevonden. De man verzoekt dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.3.
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot eenhoofdig gezag, omdat geen sprake is van wijziging van omstandigheden. Subsidiair heeft zij verzocht het verzoek van de man af te wijzen. De vrouw is niet uit beeld verdwenen en heeft geen toestemming geweigerd bij gezagsbeslissingen. Het is juist de man die de vrouw heeft geblokkeerd op Whatsapp en de vrouw niet betrekt bij beslissingen. De vrouw is, eventueel via haar ouders, altijd bereikbaar voor de man.
De vrouw stelt [minderjarige] minimaal één weekend per twee weken te zien en dat zij iedere dag met elkaar bellen. Daarnaast zou [minderjarige] hebben aangegeven liever bij haar oma of bij de vrouw te willen wonen.
De vrouw verzoekt een onderzoek te laten verrichten door de Raad naar het gezag en de hoofdverblijfplaats.
3.4.
Ingevolgde artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ouders lijnrecht tegenover elkaar staan, maar dat geen sprake is van het klemcriterium. Ouders dienen stappen te nemen in hun verantwoordelijkheid tegenover elkaar en tegenover [minderjarige] .
3.6.
De rechtbank zal het verzoek tot eenhoofdig gezag van de man afwijzen. Ouders zijn dan wel in strijd met elkaar, maar de rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat [minderjarige] (op dit moment) klem zit tussen haar ouders. Ook is onvoldoende gebleken dat de vrouw gezagsbeslissingen zou frustreren. De rechtbank acht daarom een wijziging in het gezag niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank benadrukt wel dat de man zijn verantwoordelijkheid dient te nemen in het informeren van de vrouw over beslissingen die [minderjarige] aangaan.
Kinderalimentatie
3.7.
Omdat de minderjarige in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter ook rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige ten laste van de vrouw en is op deze verzoeken Nederlands recht van toepassing.
3.8.
De man heeft wijziging verzocht van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie ten laste van de vrouw en heeft verzocht een bijdrage ten laste van de vrouw op te leggen van € 250,- per maand.
De vrouw heeft verzocht de kinderbijdrage voor de periode van februari 2021 tot en met april 2022 op nihil te stellen.
3.9.
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangevoerd. De vrouw heeft sinds februari 2021 geen kinderalimentatie meer betaald en de man vermoedt dat de vrouw in staat is meer te betalen dan de € 25,- die bij beschikking van 16 september 2020 is opgelegd. De vrouw heeft geen openheid willen geven over haar inkomen, zodat de man uitgaat van een jaarinkomen van € 35.000,- per jaar. De kosten van [minderjarige] zijn zeker € 500,- per maand, zodat de vrouw € 250,- per maand aan de man dient te betalen.
De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. [minderjarige] woont al sinds september 2020 bij de man en de verblijfskosten werden en worden derhalve door de man betaald.
3.10.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangevoerd. De vrouw betwist een inkomen te hebben van € 35.000,-. De vrouw werkt bij de Tanger supermarkt en heeft een inkomen rond bijstandsniveau. De vrouw had destijds een inkomen van € 900,- per maand. Derhalve is geen sprake van wijziging van omstandigheden.
Daarnaast is er een reden voor nihilstelling voor de periode van februari 2021 tot en met april 2022, omdat [minderjarige] toen bij de moeder van de vrouw verbleef en de kosten voor de verzorging van [minderjarige] toen niet door de man werden gedragen, maar door de moeder van de vrouw.
3.11.
Artikel 1:401 lid 1 BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij een latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.12.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat gebleken is dat de vrouw thans een significant hoger inkomen heeft dan ten tijde van de beschikking van de rechtbank van 16 september 2020. Dit blijkt uit de door haar overlegde loonstroken van halverwege 2022. De rechtbank zal daarom de onderhoudsbijdrage opnieuw beoordelen.
Nihilstelling
3.13.
Allereerst zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot nihilstelling van de kinderbijdrage in de periode van februari 2021 tot april 2022 afwijzen, omdat [minderjarige] reeds in 2020 het hoofdverblijf bij de man had en niet bij de moeder van de vrouw. Onvoldoende is betwist dat [minderjarige] op dat moment niet bij de man zou zijn verbleven.
Kinderalimentatie
3.14.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw onvoldoende heeft betwist dat zij de door de man verzochte kinderbijdrage niet zou kunnen betalen. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw een kinderbijdrage dient te voldoen van € 250,- per maand zal daarom worden toegewezen. De rechtbank legt dit als volgt uit.
3.15.
Tijdens van de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat zij met haar echtgenoot samenwoont in België. De vrouw heeft gesteld dat haar echtgenoot geen inkomsten heeft. Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat zij sinds oktober 2022 werkloos is. Zij en haar echtgenoot hebben een huur van € 750,00 per maand. Als [minderjarige] bij haar grootouders in Amsterdam is, reist de vrouw daar ook heen. Zij en haar echtgenoot leven al meer dan een half jaar op kosten van familie en vrienden en hebben allebei geen baan of uitzicht daarop, aldus nog steeds de vrouw tijdens de mondelinge behandeling. Dit standpunt is voor de rechtbank aanleiding geweest om nadere informatie bij de vrouw op te vragen omtrent haar inkomenssituatie.
Na de mondelinge behandeling van 26 april 2023 heeft de rechtbank aan de vrouw een termijn van twee weken gegeven om recente inkomensgegevens aan te leveren, te weten een jaaropgave 2022, dan wel een aangifte inkomstenbelasting 2022. De man heeft hier op mogen reageren.
3.16.
De rechtbank heeft op 16 mei 2023 een door de vrouw ingevulde aangifte inkomstenbelasting 2022 ontvangen, met de bevestiging dat deze aangifte is verstuurd. Een jaaropgave was niet meegestuurd. Daarnaast blijkt uit de door de vrouw ingevulde (maar kennelijk nog steeds niet definitieve) aanvraag voor een werkloosheidsuitkering dat de echtgenoot van de vrouw wel degelijk inkomen uit arbeid heeft en dat de vrouw bovendien in dienst is geweest bij haar werkgever tot 18 februari 2023. Dit past helemaal niet bij haar uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling. De conclusie moet zijn dat de vrouw niet naar waarheid heeft verklaard en kennelijk niet van zins is om de rechtbank inzicht te geven in haar inkomenspositie. Dit maakt dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat zij voor de helft kan bijdragen in de kosten van [minderjarige] . De door de man gestelde kosten van € 500,00 per maand zijn aannemelijk. Zijn verzoek zal worden toegewezen.
Ingangsdatum
3.17.
De rechtbank zal de wijziging van de thans geldende kinderbijdrage doen ingaan op 2 november 2022, zijnde de datum van indiening van het verzoek van de man, nu de vrouw vanaf dat moment rekening kon houden met wijziging van de bijdrage.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de man om hem te belasten met het eenhoofdig gezag af;
4.2.
wijzigt de beschikking van 16 september 2020 van deze rechtbank in zoverre:
stelt de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] met ingang van 2 november 2022 op een bedrag van € 250,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
wijst het verzoek van de vrouw tot nihilstelling van de kinderbijdrage in de periode van februari 2021 tot april 2022 af;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. Q.R.M. Falger, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Scherphof, griffier, op 16 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).