In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de naamswijziging van de Republiek Macedonië naar de Republiek Noord-Macedonië, ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De minister van Buitenlandse Zaken heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen met een besluit van 11 maart 2022, en na bezwaar is dit besluit grotendeels gehandhaafd, met uitzondering van enkele onleesbaar gemaakte passages die alsnog openbaar zijn gemaakt. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij de minister een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de minister verzocht om nadere toelichting op de weigering van openbaarmaking van bepaalde documenten. Uiteindelijk heeft de minister besloten om enkele documenten alsnog openbaar te maken, waarna partijen toestemming gaven om zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit is gewijzigd en zal beoordelen of het gewijzigde besluit in rechte kan standhouden. De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van bepaalde documenten de internationale betrekkingen van Nederland kan schaden, en dat de uitzonderingsgronden van de Wob correct zijn toegepast. De rechtbank oordeelt dat de belangen van goede internationale betrekkingen zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid van de documenten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de minister wordt opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.