Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak die voortkwam uit een klacht ex artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, geboren in 1980 en verblijvende te Amsterdam, had een klacht ingediend bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken over haar gedwongen opname in een GGZ-instelling. De rechtbank heeft de zaak behandeld na terugverwijzing door de Hoge Raad, die op 4 november 2022 had geoordeeld dat verzoekster tussen 13 augustus 2021 en 28 december 2021 onterecht gedwongen was opgenomen zonder geldige titel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster gedurende deze periode ten onrechte een eigen bijdrage van € 511,00 per maand aan het CAK heeft betaald, wat resulteerde in een totale materiële schade van € 2.299,50. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster gedurende 137 dagen onterecht in haar vrijheden was beperkt, wat aanleiding gaf tot een immateriële schadevergoeding van € 10.275,00. De rechtbank heeft de klacht van verzoekster gegrond verklaard en de beslissing van de klachtencommissie vernietigd.
De rechtbank heeft GGZ inGeest, de verweerder in deze zaak, veroordeeld tot betaling van een totale schadevergoeding van € 12.574,50 aan verzoekster. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verzoekster heeft het recht om cassatie in te stellen tegen deze beslissing.