ECLI:NL:RBAMS:2023:3959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
C/13/732468 / KG ZA 23-327
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verdeling van echtelijke woning na echtscheiding met dwaling als argument

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft eiser, een Egyptische man, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, zijn Poolse ex-vrouw, met betrekking tot de verdeling van hun echtelijke woning na hun echtscheiding. De partijen zijn op 20 september 2013 in Polen gehuwd en hebben op 30 juni 2016 een woning in Nederland gekocht, gefinancierd met een gezamenlijke hypotheek. Eiser heeft alle lasten van de woning betaald en stelt dat er een overeenkomst is gesloten op 4 juli 2016, waarin gedaagde afstand deed van haar aandeel in de woning. Gedaagde betwist deze overeenkomst en stelt dat zij voor meer dan een vierde deel is benadeeld bij de verdeling van de woning, waardoor de overeenkomst vernietigbaar zou zijn op grond van artikel 3:196 BW.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2023 heeft eiser zijn vorderingen toegelicht, terwijl gedaagde verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst van 4 juli 2016 in de Nederlandse taal is opgesteld en dat gedaagde de taal niet machtig is. Eiser heeft een verklaring van de hypotheekadviseur overgelegd, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze verklaring onvoldoende is om aan te nemen dat gedaagde zich bewust was van de inhoud van de overeenkomst. Hierdoor is niet aannemelijk gemaakt dat gedaagde een ondubbelzinnige wilsverklaring heeft afgelegd.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat niet is aangetoond dat gedaagde afstand heeft gedaan van haar aandeel in de woning. De proceskosten worden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 6 juni 2023 door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/732468 / KG ZA 23-327 EAM/MvG
Vonnis in kort geding van 6 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 3 mei 2023,
advocaat mr. A. Azauiyat te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , Polen,
gedaagde,
advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 23 mei 2023, waar partijen – de vrouw via een videobelverbinding en bijgestaan door een tolk – en hun advocaten bij aanwezig waren, heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijk verweer (conclusie van antwoord). Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten nader mondeling toegelicht. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de Egyptische nationaliteit en [gedaagde] heeft de Poolse nationaliteit. Partijen zijn op 20 september 2013 te Warschau (Polen) gehuwd.
2.2.
Op 30 juni 2016 hebben partijen de woning aan de [adres] in eigendom verkregen voor een koopprijs van € 180.000,00. De woning is gefinancierd middels een gezamenlijke hypotheek. [eiser] heeft van meet af aan de vaste lasten verbonden aan de woning betaald.
2.3.
Op 4 juli 2016 hebben partijen op het kantoor van hun hypotheekadviseur, [naam] van CJK Advies, een overeenkomst getekend, die ook door [naam] is getekend. In die overeenkomst staat het volgende:
“Hierbij komen partij 1 [ [eiser] , vzr] en partij 2 [ [gedaagde] , vzr] het volgende overeen:
Wanneer beide partijen uit elkaar gaan, gaan partijen accoord met de toebedeling van de eigen woning, per adres [adres] , alsmede de eigen woning schuld en de daarbij behorende overwaarde of onderwaarde aan partij 1.
Er zal door partij 2 geen aanspraak worden gedaan op de eigen woning.
De adviseur, dhr. [naam] van CJK Advies, is getuige van deze overeenkomst.”
2.4.
Partijen zijn op 18 mei 2018 huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Daarin staat dat elke echtgenoot de goederen behoudt die hij/zij voor het sluiten van deze overeenkomst heeft verkregen alsmede de goederen die hij/zij daarna heeft verkregen.
2.5.
De echtscheiding tussen partijen is op 15 juli 2021 uitgesproken in Polen. Bij de echtscheiding hebben partijen geen afspraken gemaakt over de verdeling van de echtelijke woning.
2.6.
Bij e-mail van 24 februari 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] aan de voormalig advocaat van [eiser] gevraagd of [eiser] wil meewerken aan de verdeling van de echtelijke woning.
2.7.
Bij e-mail van 5 april 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Van cliënt heb ik mogen vernemen dat hij over een woning beschikt, welke ten onrechte ook nog op naam staat van mevrouw [gedaagde] . Partijen zijn immers in 2016 (reeds voor de echtscheiding) onder toeziend oog van een adviseur een overeenkomst aangegaan, waarbij de vrouw afstand heeft gedaan van de woning. Dat de woning enkel aan mijn cliënt toebehoort blijkt eveneens uit het feit dat [eiser] van meet af aan aan alle lasten van de woning op zich heeft genomen. Dit, zowel gedurende het huwelijk als de echtscheiding. Ook heeft cliënt vele investeringen in de woning gedaan, waardoor de waarde van de woning enorm is gestegen. Uw cliënte heeft hierin geen enkele bijdrage geleverd. Ook heeft uw cliënte nimmer de woning bewoond. Kortom, het is van meet af aan de bedoeling geweest dat cliënt de enige eigenaar is van de woning.
Gelet op het bovenstaande verneem ik gaarne of uw cliënte bereid is om haar medewerking te verlenen om de woning volledig op de naam van cliënt te zetten. (…)”.
2.8.
[eiser] heeft een ongedateerde verklaring van [naam] in het geding gebracht waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(…) Dhr [eiser] en mw [gedaagde] hadden onderling een afspraak gemaakt dat wanneer zij uit elkaar zouden gaan (echtscheiding) dat de woning zou worden toebedeeld aan dhr [eiser] . Mw [gedaagde] zou dan terug gaan naar Polen.
Hiervoor hebben wij op 04-07-2016 een schrijven opgemaakt met mij als getuige.
Beide partijen hebben de brief begrepen en akkoord gegeven. De inhoud is zowel in het Engels als in het Nederlands toegelicht en beide partijen hebben aangegeven dat ze de inhoud en de consequenties van deze overeenkomst begrepen. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, primair te bepalen dat [gedaagde] , op straffe van een dwangsom, haar medewerking dient te verlenen aan de overdracht van de woning aan hem in de breedste zin van het woord, subsidiair [eiser] vervangende toestemming te verlenen voor de overdracht van de woning aan zichzelf, althans in goede justitie een voorziening te treffen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe, samengevat, dat partijen over de verdeling van de woning in een overeenkomst van 4 juli 2016 afspraken hebben gemaakt, die [gedaagde] moet nakomen. Op het kantoor van [naam] is de inhoud van de overeenkomst aan [gedaagde] uitgelegd. De woning was van de neef van [eiser] . Omdat partijen getrouwd waren is [gedaagde] als partij in de koopovereenkomst opgenomen. Het is nooit de bedoeling geweest van partijen dat [gedaagde] ook daadwerkelijk mede-eigenaar van de woning zou worden. [eiser] heeft van meet af aan alle lasten van de woning op zich genomen. Ook hieruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de woning van [eiser] zou zijn. [gedaagde] heeft nooit in de woning gewoond. Zij verbleef gedurende het huwelijk van partijen in Polen. [eiser] heeft een nieuwe partner met wie hij een kind heeft. Hij wil de woning verkopen en een nieuwe grotere woning kopen.
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. Bij aankoop van de echtelijke woning hebben partijen afgesproken zowel de woning in Polen als de woning in Nederland aan te houden. [gedaagde] heeft nimmer sociale contacten gehad of gewerkt in Nederland en heeft de Nederlandse taal niet geleerd. Vlak na aankoop van de woning heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om een document te tekenen. [gedaagde] is voor en tijdens het gesprek bij de hypotheekadviseur verteld dat zij het document diende te ondertekenen, zodat de maandelijkse hypotheek lager zou worden. [gedaagde] betwist dat zij de bedoeling heeft gehad om ondubbelzinnig afstand te doen van haar aandeel (in de overwaarde) van de woning. Dat dit nimmer de bedoeling is geweest volgt ook uit het feit dat de woning niet wordt genoemd in de huwelijkse voorwaarden die nadien zijn opgesteld. [gedaagde] is voor meer dan 25% benadeeld bij de verdeling van de woning. Dit betekent dat de overeenkomst op grond van artikel 3:196 Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigbaar is.
Partijen verbleven afwisselend in Polen en in Nederland en hebben wel samengewoond in de woning. Op enig moment heeft zelfs de moeder van [gedaagde] enige tijd bij partijen ingewoond. [gedaagde] had geen werk tijdens het huwelijk. Dat [eiser] steeds de vaste lasten van de woning heeft betaald, is geen bevestiging van de door [eiser] gestelde afspraak tussen partijen over de verdeling van de woning. Gedurende het huwelijk dienen echtgenoten te voorzien in elkaars levensonderhoud en dienen zij naar draagkracht bij te dragen in de kosten van de huishouding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering strekt tot nakoming van een gemaakte afspraak. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Vernietiging van een verdeling wegens dwaling wordt uitsluitend beheerst door artikel 3:196 BW. Op grond van artikel 3:196 lid 1 BW is een verdeling vernietigbaar, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer tot het de verdeling behorende goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Uit het tweede lid van artikel 3:196 BW volgt dat, wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen, de benadeelde wordt vermoed omtrent de waarde van een of meer van te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald. Op grond van artikel 3:196 lid 4 BW is een verdeling niet op grond van dwaling vernietigbaar, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard.
4.3.
[eiser] heeft de stelling van [gedaagde] dat zij door toedeling van haar aandeel in de echtelijke woning aan [eiser] voor meer dan een vierde deel is benadeeld, niet betwist. Daarmee is voldaan aan het wettelijk vermoeden van artikel 3:196 lid 2 BW.
4.4.
De overeenkomst van 4 juli 2016 is opgesteld in de Nederlandse taal. [gedaagde] is de Nederlandse taal niet machtig. Volgens [eiser] is aan [gedaagde] voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomst uitgelegd dat zij door het tekenen van de overeenkomst afstand zou doen van haar aandeel in de woning. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een ongedateerde verklaring van de hypotheekadviseur in het geding gebracht. De voorzieningenrechter begrijpt [eiser] aldus, dat hij een beroep doet op artikel 3:196 lid 4 BW.
4.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat voorafgaand dan wel bij het tekenen van de overeenkomst aan haar is verteld dat zij afstand deed van haar aandeel in de echtelijke woning. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de overeenkomst is de ongedateerde verklaring van [naam] onvoldoende om in kort geding aan te nemen dat [gedaagde] bij het tekenen van de overeenkomst zich bewust was van de inhoud daarvan. Zonder nader onderzoek naar de feiten en/of het horen van [naam] als getuige, waarvoor een kortgedingprocedure zich niet leent, valt niet na te gaan hoe een en ander is gegaan op het kantoor van de hypotheekadviseur op 4 juli 2016. [eiser] heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat aan de zijde van [gedaagde] sprake is van een ondubbelzinnige en voldoende duidelijke wilsverklaring op dit punt en dat zij de verdeling “te haren bate of schade” heeft aanvaard in de zin van artikel 3:196 lid 4 BW.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.7.
Zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke geschillen zullen de proceskosten tussen partijen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
verrekent de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG