ECLI:NL:RBAMS:2023:3951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
13/235002-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling zware mishandeling en eenvoudige belediging met zorgmachtiging

Op 12 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en belediging van een slachtoffer op 12 september 2022 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, op die datum de aangeefster zwaar heeft mishandeld door haar van achteren te schoppen, waardoor zij ten val kwam en vervolgens nogmaals werd geschopt en geslagen. De aangeefster liep hierdoor een breuk in haar schouder en een scheur in het bot van haar bovenarm op, wat leidde tot een complexe operatie. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdediging betwistte de identificatie van de verdachte op de camerabeelden, maar de rechtbank oordeelde dat de getuigen betrouwbaar waren en dat de verdachte inderdaad de dader was. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld vanwege een psychotische stoornis en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens is er een zorgmachtiging opgelegd voor de duur van zes maanden, waarbij de verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijft. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft recht op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die door de rechtbank is toegewezen tot een totaalbedrag van € 9.384,43, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/235002-22
Datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Bevelander, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 september 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. zware mishandeling (primair), dan wel poging zware mishandeling (subsidiair), dan wel mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer] ;
2. belediging van [slachtoffer] door haar te bespugen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die op 12 september 2022 aangeefster zwaar heeft mishandeld en beledigd. Verdachte wordt op de camerabeelden door getuige [getuige 1] (eigenaar [plaats delict] ), getuige [getuige 2] (manager [plaats delict] ) getuige [getuige 3] (medeweker [plaats delict] ) en twee verbalisanten, die verdachte eerder die nacht hebben gezien en gesproken in de buurt van het Museumplein, herkend aan gelaatstrekken en kleding. De gedraging van verdachte zoals onder feit 1 ten laste gelegd, kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling. Er is sprake van een breuk in de schouder en een scheur in het bot van de bovenarm van aangeefster, waardoor operatief ingrijpen noodzakelijk was en het uitzicht op volledig herstel ontbreekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft geschopt en geslagen. Verdachte wordt op de camerabeelden van het incident volgens verschillende getuigen herkend aan zijn gezicht, kleding en/of tas die hij altijd bij zich zou dragen. Die getuigen herkennen verdachte echter aan de hand van drie foto's die zich in het dossier bevinden, waarop inderdaad verdachte te zien is. Dat wil niet zeggen dat verdachte ook degene is die heeft geschopt en geslagen. Verdachte kan op basis van deze foto’s niet als de persoon op de camerabeelden worden herkend, omdat op de camerabeelden slechts een manspersoon in zwarte kleding zichtbaar is. Het gezicht van de persoon is niet in beeld en er zijn geen specifieke kledingmerken (zoals een Nike logo) zichtbaar. Daarnaast draagt de persoon op de camerabeelden geen tas bij zich.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte degene is die op de camerabeelden is te zien, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat aangeefster is bespuugd. Zij is de enige die hierover heeft verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 12 september 2022 tussen 06:17 uur en 06:35 uur op het Museumplein in de richting van het [plaats delict] te Amsterdam liep. Uit het niets voelde zij een enorme klap in haar rug, waardoor zij voorover op straat viel. Het lukte haar niet om zichzelf met haar rechterarm op te vangen en om, toen zij op de grond lag, op te staan. Terwijl aangeefster nog op de grond lag draaide ze zich om en keek ze omhoog naar een man. Hierna werd ze nogmaals geschopt en ook bespuugd door die man. [2] Ten gevolge hiervan heeft aangeefster een breuk in haar schouder en een scheur in het bot van haar bovenarm opgelopen. [3] [slachtoffer] heeft in haar verzoek tot schadevergoeding aangegeven dat zij op 24 oktober 2022 een complexe operatie heeft ondergaan, waarbij een schouderprothese is geplaatst. Het is momenteel nog onduidelijk of zij met haar schouderprothese ooit meer dan 50% van de schouderfunctie zal kunnen behalen.
Er zijn camerabeelden vastgelegd door een bewakingscamera van het [plaats delict] waarop het incident te zien is. Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft die camerabeelden bekeken. Hij zag dat aangeefster op 12 september 2022 om 06:23:42 uur uit de richting van de Museumstraat en in de richting van de [straatnaam 1] te Amsterdam liep. Om 06:23:43 uur naderde een man haar van achteren. De man trapte aangeefster met zijn rechtervoet in haar rug, waardoor zij twee meter verder op haar rechterzij viel. De man verdween uit beeld. Aangeefster ging rechtovereind op straat zitten. Het lukte haar niet om op te staan. Vervolgens verscheen de man weer in beeld en liep hij naar de linkerzijde van aangeefster toe. De man schopte met zijn rechtervoet tegen het linkerbeen van aangeefster. De man boog zich over aangeefster heen en haalde zijn hoofd naar achter en bracht zijn hoofd daarna weer naar voren. Hierna sloeg de man met zijn linkerhand tegen de rechterkant van het gezicht van aangeefster, waardoor zij naar achter viel. De man droeg een donkerkleurige jas, waarvan hij de capuchon over zijn hoofd had, een donkerkleurige broek en donkerkleurige schoenen. [4]
[getuige 1] , eigenaar van het [plaats delict] , is op 12 september 2022 als getuige door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat er sinds een week een man onder het afdak van of naast het [plaats delict] slaapt. Die man heeft [signalement 1] . [getuige 1] heeft op de camerabeelden van het incident bij het [plaats delict] op 12 september 2022 gezien dat deze man omstreeks 06:23 uur wakker is geworden en daarna naar een vrouw is toegelopen. Hij heeft haar in haar rug geschopt, in haar gezicht bespuugd en geslagen. [5]
[getuige 2] , manager van het [plaats delict] , is op 14 september 2022 als getuige door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op de camerabeelden van het incident bij het [plaats delict] op 12 september 2022 de man die een vrouw een schop gaf, herkende als de man die al sinds 9 september 2022 voor de deur van het café ligt te slapen. Hij herkende hem aan zijn kleding. Hij had op 9 september 2022 namelijk dezelfde kleding aan. [getuige 2] heeft op 9 september 2022 een foto van de man gemaakt toen de man voor het café lag te slapen. [6]
[getuige 3] , medewerker van het [plaats delict] , is op 13 september 2022 als getuige door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 11 september 2022 aan het werk was in het [plaats delict] . Op enig moment kwam er een man binnenlopen die zijn telefoon wilde opladen in het café. [getuige 3] zag dat de man vervolgens op een bankje vlakbij het café ging liggen. Ondertussen is de man nog een paar keer in het café geweest. Toen [getuige 3] klaar was met zijn dienst, lag de telefoon van de man er nog. Hierop heeft [getuige 3] met zijn eigen telefoon een foto gemaakt van de achtergelaten telefoon waarop een foto van het gezicht van de man te zien is. Die foto stond opgeslagen in die fotogalerij van die telefoon. [getuige 3] is naar buiten gelopen en zag de man op het bankje naast het café liggen slapen. Hij heeft hem wakker gemaakt en de telefoon teruggeven. Op 13 september 2022 fietste [getuige 3] door het Vondelpark en zag hij deze zelfde man lopen. Hij herkende hem aan zijn gezicht en aan zijn kleding. [7] De man had [signalement 2] . De capuchon van de jas zat over zijn hoofd. Dit bleek, na aanhouding door de politie, verdachte te zijn. [8] [getuige 3] heeft toen ter plaatse tegenover de politie verklaard dat hij de man herkende als de man op de camerabeelden die op 12 september 2022 de vrouw bij het [plaats delict] heeft mishandeld. [9]
Verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] zijn in de nacht van 12 september 2023 omstreeks 03:15 uur op de [straatnaam 2] in Amsterdam met een man in gesprek geweest die volgens zijn identiteitsbewijs verdachte bleek te zijn. Na het gesprek liep verdachte weg in de richting van het Museumplein. Verdachte had een [signalement 3] . Op 12 september omstreeks 20:15 uur hebben verbalisanten de camerabeelden van het incident bij het [plaats delict] op die 12 september 2022 bekeken. Op de camerabeelden herkenden zij verdachte onder meer aan zijn kleding. [10]
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft de foto van de slapende man voor het [plaats delict] (bijlage A)
(de rechtbank begrijpt: de foto die getuige [getuige 2] heeft gemaakt)en de man op de camerabeelden van het incident bij het [plaats delict] op 12 september 2022 met elkaar vergeleken. De volgende overeenkomsten vielen hem op: op beide beelden draagt de persoon een donkere (winter)jas met grote capuchon; op beide beelden draagt de persoon een broek die donker is, maar lichter is dan de kleur van de jas én op beide beelden draagt de persoon een broek waarop een wit, dan wel licht merkteken zichtbaar is op de broekspijp ter hoogte van het linker bovenbeen. [11] Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft de foto van de slapende man (bijlage A) en de camerabeelden vergeleken met de foto van verdachte die door de politie is genomen bij zijn aanhouding op aanwijzen van een getuige
(de rechtbank begrijpt: op aanwijzen van getuige [getuige 3] ).Hij herkende de persoon op de foto (bijlage A) en de camerabeelden als de persoon die op aanwijzen van de getuige is aangehouden. [12] [naam verbalisant 4] ziet een overeenkomst in het Nike logo op de kleding. [13]
4.3.2.
Bewijsoverweging inzake het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling en belediging van [slachtoffer] op 12 september 2022. De ontkennende verklaring van verdachte wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt als volgt.
Is verdachte de persoon op de camerabeelden?
De rechtbank moet allereerst vaststellen of verdachte de persoon op de camerabeelden van het incident bij het [plaats delict] op 12 september 2022 is.
Verdachte wordt door verschillende getuigen op de camerabeelden herkend. De herkenningen van de getuigenverklaringen vindt de rechtbank betrouwbaar. De getuigen hebben verdachte allemaal vlak voorafgaand aan het ten laste gelegde van korte afstand (meerdere keren) in persoon gezien en/of gesproken. Verder zijn op de camerabeelden, anders dan de raadsvrouw stelt, specifieke kledingkenmerken zichtbaar. Uit de beschreven camerabeelden blijkt dat de dader een persoon is die een donkere jas met capuchon en een donkere broek met een wit dan wel licht merkteken op de broekspijp van het linker bovenbeen draagt. Het signalement van verdachte voorafgaand en daags na het ten laste gelegde voldoet hieraan. Op 9 september 2022, de dag waarop de foto van verdachte is gemaakt waarop hij voor het [plaats delict] sliep, en op 13 september 2022, de dag waarop verdachte is aangehouden, draagt hij namelijk kleding die overeenkomt met het signalement van de man op de camerabeelden. Met name opvallend is het witte/lichte merkteken op de broekspijp van het linker bovenbeen op alle drie de dagen. Ook tijdens zijn contact met de politie drie uur voor het tenlastegelegde droeg verdachte, zoals gezien door twee verbalisanten, kleding die overeenkomt met de kleding die op de camerabeelden te zien is.
Dat op de camerabeelden geen duidelijk gezicht van de persoon te zien is en dat de persoon op dat moment geen tas bij zich droeg, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging is dat vaststaat dat verdachte op 9 en 11 september 2022 bij het [plaats delict] en in de nacht van 12 september 2022, drie uur voor het moment waarop het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden, op het Museumplein is geweest, terwijl verdachte ontkent daar ooit te zijn geweest.
De rechtbank stelt vast op basis van deze bewijsmiddelen dat verdachte de persoon op de camerabeelden is. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Zware mishandeling (feit 1, primair)
De rechtbank vindt de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer] bewezen. Dat aangeefster is geschopt en geslagen en zij hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt door de verdediging niet betwist en behoeft dus geen verdere motivering.
Belediging (feit 2)
De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bespuugd. De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de op ambtseed beschreven camerabeelden waarop wordt waargenomen dat verdachte zich over aangeefster heen buigt en zijn hoofd naar achter haalt en weer naar voren brengt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1
op 12 september 2022 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schouder en een scheur in het bot van de bovenarm, heeft toegebracht door [slachtoffer] van achteren tegen de rug te trappen/schoppen (waardoor [slachtoffer] ten val kwam) en door haar (toen zij op de grond lag) nogmaals te trappen/schoppen en te slaan;
2
op 12 september 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door haar te bespugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien de gedragskundige rapportages verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor de tenlastegelegde feiten. Hij heeft gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een veroordeling primair verzocht om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor de tenlastegelegde feiten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. Er is immers niet komen vast te staan dat verdachte op 12 september 2022 alcohol en/of drugs heeft gebruikt. Subsidiair heeft zij verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de tenlastegelegde feiten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportages van 5 april 2023, opgesteld door J. Yntema, GZ-psycholoog, en A.S. Bertens, psychiater in opleiding, onder supervisie van J. Marx, psychiater.
De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Het wordt aannemelijk geacht dat deze stoornis ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten aanwezig was. Dit beïnvloedde, in ieder geval gedeeltelijk, verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Verdachtes alcohol- en/of drugsgebruik kan hem in toenemende mate psychotisch ontregeld hebben. Veel is onduidelijk gebleven. De deskundigen adviseren om de feiten in elk geval in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het recidiverisico matig tot hoog in als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Zij adviseren op grond van artikel 2.3, lid 1, van de Wet forensische zorg (Wfz) een zorgmachtiging overeenkomstig de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) af te geven, eventueel in combinatie met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk(e) straf(deel). Het voornaamste doel van deze plaatsing is repatriëring van verdachte naar [land] .
Psychiater (in opleiding) Bertens schrijft in antwoord op vraag 4:
Er bestaan zeer sterke aanwijzingen dat bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van paranoïde en grootheidswanen in het kader van een psychotisch toestandsbeeld. Door de wisselende verklaringen is het niet mogelijk gebleken een complete delictanalyse op te stellen. Onderzoekers duiden het gedrag van betrokkene (indien bewezen) echter als voortkomend uit het psychotisch toestandsbeeld. Daarbij blijft ongewis of (en zo ja in welke mate) middelengebruik heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychotische symptomen. Geconcludeerd kan worden dat ten tijde van het ten laste gelegde bij betrokkene sprake van een psychotische stoornis waarbij in algemene zin de realiteitstoetsing verstoord is, evenals het oordeels- en kritiekvermogen. Alles overwegend wordt geadviseerd het ten laste gelegde (indien bewezen) in ieder geval in een verminderde mate toe te rekenen.
Psycholoog Yntema schrijft in antwoord op vraag 4:
Ondanks dat er veel onduidelijk is, kan het op grond van het klinische beeld, de opgevraagde informatie van PI Vught en het politiedossier als aannemelijk worden gezien dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een psychotisch toestandsbeeld (gelijktijdigheidsverband), waardoor de keuzevrijheid van betrokkene in ieder geval gedeeltelijk ingeperkt was.
Betrokkene heeft te kennen gegeven alcohol te hebben gedronken en hasj te hebben gebruikt, wat betrokkene in toenemende mate psychotisch ontregeld kan hebben. De inschatting wordt gemaakt dit alles zijn handelen wel dermate heeft beïnvloed, dat hij onvoldoende in staat was zijn gedragsmogelijkheden af te wegen. Dit alles overziend en wegend, wordt er gesproken van een substantiële doorwerking van de andere gespecificeerde schizofrenie- of andere psychotische stoornis in het ten laste gelegde (indien bewezen geacht).
De rechtbank ziet in het dossier en de adviezen van de deskundigen reden om te oordelen dat de feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier volgt dat bij verdachte voorafgaand, op het moment van en na afloop van de bewezen verklaarde feiten sprake was van voornoemde psychotische stoornis gelet op zijn verwarde gedrag. Ook in april 2023 had verdachte nog paranoïde ideeën zoals uit het verslag van de psychiater blijkt, ook zonder de invloed van alcohol of drugs. Daar komt bij dat verdachte geen enkel redelijk motief had om de bewezen verklaarde feiten te plegen ten opzichte van een hem onbekend slachtoffer. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de feiten volledig vanuit zijn stoornis heeft gepleegd. Verdachte wordt ontoerekeningsvatbaar geacht en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 23/2903, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend. Gelet daarop zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Omdat deze zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is, zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijven in [detentieplaats] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1, primair)

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.327,52 aan vergoeding van materiële schade en € 6.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade bestaat uit een bedrag van € 31,00 voor daggeld, € 742,86 voor persoonlijke verzorging, € 2.609,57 voor huishoudelijke hulp, € 115,00 voor huur toiletverhoger, € 651,49 voor aanschaf hogere toiletpot en € 1.177,60 voor huur bed en matras.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de kostenposten ‘huur toiletverhoger’ en ‘huur bed matras’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Die kosten zijn immers niet gemaakt. De vordering is voor het overige voldoende onderbouwd en dient daarom te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de duur dat gijzeling kan worden toegepast wordt bepaald op 1 dag.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering vanwege de bepleitte vrijspraak. Zij heeft subsidiair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen vanwege de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. Meer subsidiair heeft zij verzocht om de benadeelde partij in haar vordering in ieder geval ten aanzien van de kostenposten ‘huur toiletverhoger’ en ‘huur bed en matras’ niet-ontvankelijk te verklaren. Verder heeft zij verzocht om bij de hoogte van het toe te wijzen bedrag voor de immateriële schade rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw als subsidiair standpunt heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden toegerekend geen beletsel voor oplegging van de verplichting tot vergoeding van schade, zoals volgt uit artikel 6:165 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat in deze zaak ook een zorgmachtiging is verleend staat evenmin in de weg aan het toekennen van schadevergoeding en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (ECLI:NL:HR:2022:983).
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vergoeding van de kostenposten ‘huur toiletverhoger’ en ‘huur bed en matras’ zijn betwist. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, omdat zij onvoldoende zijn onderbouwd. Uit bijlage 6 en bijlage 8 van het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat die hulpmiddelen voor maximaal 26 weken bij de zorgverzekeraar (gratis) geleend mogen worden. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft dit ter terechtzitting bevestigd. De gevorderde kostenpost ‘aanschaf hogere toiletpot’ is naar het oordeel van de rechtbank evenmin voor toewijzing vatbaar, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van rechtstreekse schade. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel van de vordering, begroot op € 1.944,09, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De overige posten zijn inhoudelijk niet betwist. Die bedragen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een bedrag van in totaal € 3.383,43.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is betwist, met dien verstande dat de raadsvrouw meer subsidiair heeft verzocht om het bedrag dat aan immateriële schade is verzocht te matigen vanwege verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank gaat ervan uit dat de raadsvrouw dat verzoek handhaaft bij ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Gelet op de ernst van de gevolgen van het feit voor de benadeelde partij komt het gevorderde bedrag aan immateriële schade de rechtbank niet onredelijke voor. De benadeelde partij, een 71-jarige vrouw, ondervindt namelijk nog dagelijks hinder van het bewezen verklaarde. Zij heeft een complexe operatie ondergaan, waarbij een schouderprothese is geplaatst. Het is momenteel nog onduidelijk of aangeefster met haar schouderprothese ooit meer dan 50% van de schouderfunctie zal kunnen behalen. De benadeelde partij had voor het bewezen verklaarde vijf keer per week cardiotraining in het zwembad voor de artrose in haar knie. Door de breuk in haar schouder heeft zij niet meer kunnen zwemmen, waardoor haar knie achteruit is gegaan. Verder is zij voor huishoudelijke taken tot op heden nog afhankelijk van derden. Zware voorwerpen tillen lukt haar niet meer. Het gebeuren heeft een grote impact op haar leven. Niet slechts fysiek maar ook mentaal, omdat zij zich realiseert dat de kans groot is dat zij niet meer volledig zal herstellen. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade geheel dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00.
Conclusie
De rechtbank vindt gelet op bovenstaande een schadevergoeding van € 9.384,43 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 september 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. Wel zal de rechtbank de maximale gijzeling bij niet-betaling op één dag stellen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1, primair
zware mishandeling
Feit 2
eenvoudige belediging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 9.383,43 (negenduizenddriehonderddrieëntachtig euro en drieënveertig cent), bestaande uit € 3.383,43 (drieduizenddriehonderddrieëntachtig euro en drieënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 september 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 9.383,43 (negenduizenddriehonderddrieëntachtig euro en drieënveertig cent) te betalen, bestaande uit € 3.383,43 (drieduizenddriehonderddrieëntachtig euro en drieënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 september 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2023.
[..]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 1-2.
3.Een geschrift, te weten een medische verklaring, p. 112-114.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266-14, p. 32-33.
5.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 55.
6.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 61.
7.Een proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 58.
8.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266-22, p. 21-22.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266-21, p. 19.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266-12, p. 13-14.
11.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266, p. 26.
12.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022192266, p. 30.
13.Een proces-verbaal van relaas, p. R06.