ECLI:NL:RBAMS:2023:3938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
13/205069-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag na steekincident in eetcafé

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 28-jarige man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 14 augustus 2022 in een eetcafé in Amsterdam, waar de verdachte een bekende in de nek stak met een scherp voorwerp. Tijdens de zitting op 13 juni 2023 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.L.D. Thomas.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord niet bewezen kon worden, omdat er geen voorbedachten rade was aangetoond. Echter, de poging tot doodslag werd wel bewezen, gezien de ernst van de verwondingen die de aangever had opgelopen. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en medische rapporten die de ernst van de verwondingen bevestigden. De verdachte had verklaard zich het incident niet te herinneren, maar erkende zichzelf op de beelden te herkennen.

De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis en verslavingsproblematiek. Dit leidde tot de conclusie dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een klinische behandeling en reclasseringstoezicht, om recidive te voorkomen. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangever, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 4.501,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/205069-22 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het [naam JC] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.L.D. Thomas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 14 augustus 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord dan wel doodslag, door [naam aangever] (
hierna: aangever) met een scherp voorwerp in de nek te steken of te snijden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat poging tot moord niet kan worden bewezen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat sprake is van voorbedachten rade. Poging tot doodslag kan wel bewezen worden verklaard, omdat het snijden en/of steken in de nek de aanmerkelijke kans op de dood oplevert en verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij aangever heeft gestoken, maar dat hij zichzelf wel herkent op de camerabeelden van het steekincident. Uit die camerabeelden blijkt dat verdachte het hoofd van aangever naar achteren heeft getrokken, waardoor de hals van aangever bloot kwam te liggen. Verdachte heeft vervolgens een stekende dan wel snijdende beweging gemaakt ter hoogte van de hals van aangever.
Uit de letselverklaring van het Amsterdam UMC blijkt dat aangever twee steekwonden net onder de kaaklijn heeft, waarbij het bot van de onderkaak bloot is komen te liggen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van het letsel kan worden vastgesteld dat met een scherp voorwerp is gestoken. Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat dit een kapot bierflesje is geweest, kan de rechtbank dit met onvoldoende zekerheid vaststellen.
De nek is een kwetsbaar deel van het lichaam. Er bevinden zich belangrijke bloedvaten en als deze bloedvaten worden geraakt kunnen grote bloedingen ontstaan. Het is een algemene ervaringsregel dat wanneer in de nek wordt gestoken, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg kan hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om aangever te doden. Echter, door met een mes in de nek te steken, heeft verdachte die kans wel aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat ook sprake is van voorbedachten rade. Het dossier bevat daarvoor geen aanknopingspunten. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 augustus 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam aangever] , van het leven te beroven, met dat opzet, met een scherp voorwerp in de nek van die [naam aangever] , heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
Overeenkomstig het advies van de psycholoog, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit verminderd aan verdachte moet worden toegerekend. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten volgens hem de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, tezamen met de klinische behandeling die door de psycholoog wordt geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het feit verminderd aan verdachte moet worden toegerekend. Hij heeft verzocht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft de raadsman, net als de officier van justitie, verzocht aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, tezamen met de klinische behandeling die door de psycholoog wordt geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit betreft een buitengewoon ernstig misdrijf. Verdachte heeft verklaard geen herinnering te hebben aan het steekincident. Verdachte heeft – de camerabeelden bezien - ogenschijnlijk vanuit het niets met een scherp voorwerp in de nek van aangever gestoken. Verdachte heeft met deze gedraging aangever verwond en het is bepaald niet ondenkbaar dat dit incident fataal had kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Met zijn handelen heeft verdachte bovendien gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt, niet alleen bij aangever maar ook bij de vele omstanders die op dat moment in het café aanwezig waren. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen zoals deze een grote impact hebben op zowel slachtoffers als omstanders.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 31 mei 2023 van M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog. In dit rapport is te lezen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een posttraumatische stress-stoornis (
hierna: PTSS) en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. Verdachte is niet bekend met naar buiten gerichte agressieproblematiek, maar wel met op zichzelf gerichte agressie, met name ten gevolge van het niet kunnen hanteren van de stress en spanning die het gevolg zijn van de PTSS. Deze stress is versterkt door de angst voor stigmatisering en buitensluiting door de eigen gemeenschap en een gebrek aan toekomstperspectief. Aangever zou voor verdachte een trigger zijn geweest voor nog meer spanning, omdat hij volgens verdachte zou aansturen op verdere buitensluiting van verdachte, wat naar Eritrese maatstaven een zware straf is. Alhoewel verdachte niet bekend is met naar buiten gericht agressieproblematiek, kan een agressieve impulsdoorbraak optreden in het kader van een PTSS, zeker wanneer sprake is van een verzwakte impulscontrole als gevolg van alcoholgebruik en een stapeling van stressfactoren en daardoor toegenomen suïcidaliteit. Voornoemde stoornissen zijn aanwezig geweest ten tijde van het incident en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De psycholoog heeft daarom geadviseerd om het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en concludeert dat het bewezen verklaarde verdachte verminderd wordt toegerekend.
Bijzondere voorwaarden
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van Inforsa van 26 januari 2023 en voornoemd Pro Justitia rapport, waarover hierna meer, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
In het reclasseringsrapport is het volgende te lezen. Voorafgaande aan zijn detentie was er bij verdachte sprake van sociaal isolement. Ook was sprake van dagelijks cannabis- en alcoholgebruik, hetgeen hij lijkt te gebruiken om negatieve gevoelens te dempen en verveling en eenzaamheid tegen te gaan. Er is sprake van een beneden gemiddeld cognitief niveau en beperkte vaardigheden om met stress, woede, verveling, frustratie en verdriet om te gaan. Verdachte lijkt problemen niet adequaat aan te pakken, maar uit de weg te gaan. Door de opgebouwde huurschuld en de duur van zijn huidige detentie, is zijn woning in januari 2023 ontruimd. Er is sprake van praktische problematiek, zoals op het gebied van financiën en administratie. Verdachte lijkt moeite te hebben om de gang van zaken in de Nederlandse samenleving te begrijpen, op bijvoorbeeld het gebied van financiën en administratie. Ook vindt hij het moeilijk om contact te leggen met anderen. De reclassering vindt daarom een drangkader wenselijk en adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, drugsverbod, contactverbod (met aangever), Nederlandse les, middelencontrole, dagbesteding en schuldhulpverlening.
Verdachte heeft zich bereid verklaard om deze voorwaarden na te leven.
In het Pro Justitia rapport wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarde tevens een klinische opname (van enkele weken) op te leggen, waarbij de PTSS wordt behandeld en tegelijk aandacht is voor de verslavingsproblematiek van verdachte. In een ambulant vervolg kan de PTSS verder worden behandeld, kan men oog houden voor abstinentie van middelen en kan resocialisatie plaatsvinden (wonen, werk, vriendschappen). De psycholoog heeft er daarbij op gewezen dat het van belang is dat verdachte wordt opgenomen in een kliniek waar er voldoende expertise is voor de intensieve behandeling van complexe PTSS, zoals bij ARQ Centrum ’45 in Oegstgeest of het Sinaï Centrum in Amstelveen.
Verdachte heeft laten weten ook mee te willen werken aan de geadviseerde klinische opname.
De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, ook de door de psycholoog voorgestane klinische behandeling. Hoewel de reclassering niet in staat was om tijdig te adviseren over de haalbaarheid van het opleggen van deze behandeling, is de rechtbank overtuigd van de noodzaak daarvan – in aanvulling op de overige bijzondere voorwaarden – ter voorkoming van recidive.
Gevangenisstraf
De rechtbank heeft voor de op te leggen straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft daarbij in strafverzwarende zin betrokken dat het steekincident in een café heeft plaatsgevonden, waarbij veel omstanders aanwezig waren. Aan de andere kant neemt de rechtbank strafverminderend in aanmerking dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar een passende straf is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de hiervoor besproken bijzondere voorwaarden verbinden, zoals hiervoor besproken.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de beschreven problematiek van verdachte in samenhang met het bewezenverklaarde feit moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam aangever] vordert € 3.394,- aan vergoeding van materiële schade en € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de materiële schade
Kleding
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 50,- aan kosten wordt vergoed in verband met de bloedvlekken op zijn kleding als gevolg van het steekincident.
De raadsman heeft dit deel van de vordering niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Daggeldvergoeding ziekenhuisopname
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 62,- wordt vergoed in verband met zijn tweedaagse ziekenhuisopname, conform de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van De Letselschade Raad.
De raadsman heeft dit deel van de vordering niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Verblijfsvergunning
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 142,- wordt vergoed voor het kwijtraken van zijn verblijfsvergunning direct na het misdrijf, vermoedelijk omdat de politie dit document heeft gepakt om zijn identiteit vast te stellen.
De raadsman betwist dit deel van de vordering nu volgens hem tussen het strafbare feit en het kwijtraken van de verblijfsvergunning een onvoldoende rechtstreeks verband bestaat.
De rechtbank volgt de raadsman hierin en zal dit deel van de vordering afwijzen.
Huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft gevorderd dat een bedrag van € 620,- aan kosten van huishoudelijke hulp wordt vergoed, conform de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad.
De raadsman betwist niet dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding voor huishoudelijk hulp, maar wel de hoogte van het toe te wijzen bedrag. Hij heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van een lager normbedrag in de Richtlijn, gelet op de geringe ernst van de beperkingen van aangever.
De rechtbank is van oordeel dat voor de eerste week na het ongeval en de daaropvolgende operatie het normbedrag van de categorie “zwaar beperkt” moet worden toegepast, omdat aangever op dat moment verondersteld mag worden niet in staat te zijn geweest tot enig huishoudelijk werk. De rechtbank gaat voor de daaropvolgende drie weken uit van het normbedrag van de categorie “licht beperkt tot matig beperkt”, omdat de benadeelde partij heeft aangegeven dat hij in die periode enkele taken weer zelfstandig kon oppakken. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering tot een bedrag van € 389,- toewijzen. Voor het overige wordt de vordering met betrekking tot de huishoudelijke hulp afgewezen.
Verlies van arbeidsvermogen
De benadeelde partij heeft gevorderd dat voor het verlies aan arbeidsvermogen een bedrag van € 2.520,- aan schadevergoeding wordt toegewezen.
De raadsman betwist dit deel van de vordering nu volgens hem de benadeelde partij deze schadepost onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 501,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.501,-.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 FLS Fles 117 Sv – (Omschrijving: PL1300-2022169601-G6223126, Hertog Jan)
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Dit voorwerp dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 in Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. veroordeelde zich tijdens de proeftijd voor maximaal 6 (zes) weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat opnemen in en behandelen door ARQ Centrum ’45 in Oegstgeest of het Sinaï Centrum in Amstelveen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk nadat de proeftijd is gestart en zodra de plaatsing mogelijk is. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beschermd wonen of maatschappelijke opvang nodig vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. veroordeelde zich laat behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
4. veroordeelde in een instelling verblijft voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met dhr. [naam aangever] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
7. veroordeelde Nederlandse les volgt bij de Gemeente Amsterdam of bij een soortgelijke instelling;
8. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
9. veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
,dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [naam aangever] Aangever gedeeltelijk toe, en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 4.501,- (zegge vierduizendvijfhonderdeen euro), bestaande uit € 4.000,- (zegge vierduizend euro) aan immateriële schade en € 501,- (zegge vijfhonderdeen euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangever] aan de Staat € 4.501,- (vierduizendvijfhonderdeen) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 52 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van [naam aangever] af,voor een gedeelte van € 3.373,-.
Bepaalt dat [naam aangever] voor het overige niet-ontvankelijk isin zijn vordering.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
1. FLS Fles 117 Sv – (Omschrijving: PL1300-2022169601-G6223126, Hertog Jan)
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2023.