ECLI:NL:RBAMS:2023:3925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
13/062231-23, 23/001663-20 (tul), 99/000547-58 (herroeping v.i.)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bezit van 2 kilo cocaïne met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 oktober 2022 in Amsterdam 2 kilogram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij geen wetenschap had van de cocaïne, wel degelijk betrokken was bij de situatie waarin de drugs werden aangetroffen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een straf van 12 maanden passend was, mede gezien de omstandigheden van de zaak en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen, waardoor de verdachte ook een eerdere gevangenisstraf van 370 dagen moet ondergaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/062231-23, 23/001663-20 (tul), 99/000547-58 (herroeping v.i.)
Datum uitspraak: 22 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.E. Berman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 25 oktober 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat - gelet op alle feiten en omstandigheden in het dossier, de chronologie van de gebeurtenissen en de camerabeelden - bewezen kan worden dat verdachte degene was die de schoenendoos met daarin 2 kilo cocaïne heeft achtergelaten onder een brug en dat hij deze cocaïne aldus opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnotities integrale vrijspraak bepleit vanwege het gebrek aan overtuigend bewijs ten aanzien van ‘wetenschap’. Daartoe heeft de raadsvrouw, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij geen weet had van de aanwezigheid van cocaïne. Hij was in het appartementencomplex aan de [straatnaam 1] , omdat hij op bezoek was bij zijn zusje en haar zoontje, die op hun beurt op bezoek waren bij een invalide man in dat complex. Die invalide man heeft verdachte gevraagd of hij, omdat de deurbel kapot was, twee bezoekers voor de man wilde binnenlaten. Dat heeft verdachte gedaan. Uit de beschikbare beelden valt niet af te leiden dat de mannen verdachte kenden of voor hem kwamen. Daarna werd verdachte door de invalide man gevraagd om buiten van iemand een pakket, zijnde een tas, aan te nemen en die naar binnen te brengen. Ook dat heeft hij gedaan. Vervolgens is hij in een film beland: hij is door de twee bezoekers, die vuurwapens bij zich bleken te hebben, geboeid en in elkaar geslagen. De aanval op verdachte verplaatste zich vervolgens naar de hal van het appartementencomplex. Op de beschikbare beelden is te zien dat verdachte door die mannen is geslagen en werd bedreigd met een wapen. Er was veel bloed; ook in het appartement van de invalide man is veel bloed aangetroffen. De mannen verlieten vervolgens het complex met de tas (die verdachte voor de invalide man had binnengebracht). Verdachte is toen weer terug naar boven, naar het appartement, gegaan, waarop de invalide man hem heeft verzocht een pakketje aan iemand die buiten stond, af te geven. Ook dat heeft hij gedaan. Hij heeft dat pakketje ook daadwerkelijk afgegeven.
Voor zover dat pakketje de doos zou zijn die onder de brug is aangetroffen, hetgeen zich op basis van de camerabeelden niet duidelijk laat vaststellen, geldt het volgende. Niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest op de brug waaronder de doos met twee pakken cocaïne is aangetroffen. De beelden op de brug dienen, gelet op de slechte kwaliteit ervan, uitgesloten te worden van het bewijs. De herkenning van verdachte door de politie voldoet niet aan de eisen van een herkenning. Daarmee is onvoldoende bekend over de omstandigheden van het geval om tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van harddrugs te komen, nu hiervoor ook wetenschap is vereist en daar geen aanwijzingen voor zijn. Voor zover het bij de deur door verdachte afgegeven pakketje al de doos, met daarin de blokken cocaïne, betrof, geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte kennis had van de inhoud van die doos. Het enkele aantreffen van DNA in de vorm van een bloedspoor is hiervoor onvoldoende. Het bloed op de doos en op één van de blokken cocaïne in de doos kan worden uitgelegd aan de hand van het incident in het appartement, waarbij het bloed van verdachte is verspreid en op meerdere spullen en dozen is terechtgekomen. Daarnaast bestaat het dossier uit aannames en invulling van de camerabeelden. Op grond van de beperkte feitelijke informatie dient vrijspraak te volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De camerabeelden van het appartementencomplex aan de [straatnaam 1] en de camerabeelden van de [straatnaam 2] van 25 oktober 2022 zijn door de politie bekeken en geverbaliseerd. De camerabeelden van de [straatnaam 1] lopen één uur voor op de actuele tijd. De camerabeelden van de [straatnaam 2] kloppen met de actuele tijd. [2] Deze camerabeelden zijn ook ter terechtzitting van 8 juni 2023 bekeken.
Zoals ook uit het voorgaande volgt, heeft verdachte ter terechtzitting van 8 juni 2023 verklaard dat hij op 25 oktober 2022 aanwezig was in het appartementencomplex op de [straatnaam 1] te Amsterdam en in de woning van [naam 1] op [huisnummer] van dat appartementencomplex. Verdachte heeft ook verklaard dat hij te zien is op de camerabeelden van de [straatnaam 1] als degene die slachtoffer is van de mishandeling en die daarop ‘SO’ wordt genoemd. [3]
Op de camerabeelden van de [straatnaam 1] is te zien dat verdachte – die wordt omschreven als [signalement 1] – op 25 oktober 2022 om 12:04:27 uur (werkelijke tijd) de centrale toegangsdeur van het pand opent [4] en twee mannen binnenlaat. [5] De tweede man (NN2) heeft een sporttas in zijn hand. [6]
Verdachte verlaat om 12:06:27 uur de portiek en komt om 12:08:39 uur weer binnen lopen met een grote roze/oranje tas van het merk "Big Bazaar''. [7] [8]
In de woning op [huisnummer] wordt verdachte aangevallen door de twee mannen, waarop zijn eveneens in de woning aanwezige zus de politie belt. [9]
De twee mannen komen tussen 12:10:48 uur en 12:10:51 uur weer naar beneden. In de centrale hal heeft NN1 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand. NN2 heeft de sporttas en de "Big Bazaar'' tas vast. Verdachte houdt NN2 vast bij de achterzijde van zijn jas en krijgt van NN1 een slag op zijn hoofd met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De "Big Bazaar'' tas is van onderen gescheurd en de inhoud is deels zichtbaar. In de tas lijken bruinkleurige pakketten te zitten. [10] [11]
Beide mannen verlaten het pand met de sporttas en de "Big Bazaar'' tas en stappen om 12:11:04 uur in een taxi. [12]
Om 12:12:38 uur verlaat verdachte het pand met een doos in zijn rechterhand. [13] De rechtbank stelt op grond van haar eigen waarneming van de camerabeelden ter terechtzitting van 8 juni 2023 vast dat verdachte, voordat hij naar buiten stapt, om zich heen kijkt, dat hij wegloopt van de ingang en dat de doos in zijn hand een schoenendoos is met daarop een wit logo van het merk Asics. [14]
Twee minuten later, om 12:14:39 uur, loopt een man met een doos in zijn rechterhand op de brug bij de [straatnaam 2] in de richting van de [straatnaam 3] . Deze man is [signalement 2] . Gelet op de vele overeenkomsten die deze man heeft met verdachte toen hij uit de portiek van de [straatnaam 1] vertrok, vermoedt de verbalisant dat het hier om dezelfde persoon gaat. [15] Dezelfde man loopt om 12:17:17 uur zonder doos weer terug over de brug. [16]
Rond 16:05 uur kwamen agenten na een melding ter plaatse bij [adres] te Amsterdam, waar onder een brug omstreeks 15:30 uur door spelende kinderen een schoenendoos was aangetroffen met daarin twee blokken ingepakt met bruine tape. [17] Ter plaatse hebben forensische onderzoekers op de schoenendoos met daarop een wit logo van het merk Asics en op het bovenste van de twee blokken met bruinkleurige tape bloedvegen aangetroffen. [18] Dit bloed bleek van verdachte te zijn. [19] De pakketten in de schoenendoos bevatten cocaïne. [20] [21]
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet subsidiair tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van 2 kilo cocaïne. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde cocaïnehandel en van het medeplegen. Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding de camerabeelden op de brug uit te sluiten van het bewijs. In het ambtsedige proces-verbaal van de camerabeelden is verdachte door de verbalisant herkend als de man die op de brug richting de [straatnaam 3] liep. De rechtbank gaat uit van de juistheid van dit proces-verbaal en van deze herkenning. Beide mannen waren [signalement 3] en een doos in hun rechterhand. De man op de brug liep daar twee minuten nadat verdachte het appartementencomplex op de [straatnaam 1] had verlaten. De [straatnaam 3] bevindt zich op twee minuten rijafstand van de [straatnaam 1] . In samenhang met alle andere omstandigheden die uit bovengenoemde bewijsmiddelen naar voren zijn gekomen, acht de rechtbank dit voldoende om aan te nemen dat de man op de brug verdachte was.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen en de daarbij geschetste feiten en omstandigheden blijkt voorts niet alleen dat verdachte beschikkingsmacht had over de cocaïne die in de schoenendoos zat, maar ook dat hij daar wetenschap van had. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit de omstandigheid dat verdachte, voordat hij het gebouw verliet met de schoenendoos – die, gelet op het Asics-logo en de kleur daarvan, onmiskenbaar dezelfde is als de onder de brug aangetroffen schoenendoos – om zich heen keek toen hij het appartementencomplex verliet en de doos vervolgens onder een brug heeft verstopt. Dit gedrag duidt erop dat verdachte wist wat er in de doos zat en aldus dat hij drugs in zijn bezit had. Dat verdachte wist van de inhoud van de schoenendoos blijkt ook uit het feit dat zijn bloed is aangetroffen op de doos alsook in de doos, te weten op de verpakking van de cocaïne. De rechtbank acht het, mede in het licht van het voorgaande, niet aannemelijk dat het bloed van verdachte, als gevolg van de mishandeling, op een andere wijze op de schoenendoos en de verpakking van de cocaïne is terechtgekomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank een alternatief scenario van verdachte, als zou hij in een film terecht zijn gekomen waarbij hij enkel de bewoner van [huisnummer] , een invalide man, behulpzaam wilde zijn, onder andere door de doos die hij bij zich droeg, buiten het appartementencomplex aan een onbekende derde af te geven, en dat hij verder nergens van af wist, niet aannemelijk. Verdachte is onvoldoende duidelijk over de inhoud van de gestelde film, hoe het scenario er precies uitzag en over wat ieders rol daarbinnen was. Veel daarvan wordt aan de fantasie van de “kijker’ overgelaten. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat de rechtbank het onaannemelijk acht dat verdachte op verzoek van de hem onbekende invalide man – en wel binnen enkele minuten nadat hij flink is mishandeld door de twee mannen die hij op verzoek van diezelfde man had binnengelaten – bebloed en wel en met een handboei om zijn pols, een pakje, waarvan de inhoud hem niet bekend was, naar beneden zou hebben willen brengen om deze buiten af te geven aan een onbekende derde. Er zijn verder ook geen concrete aanwijzingen in het dossier die enig alternatief scenario ondersteunen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 25 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 kilogram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte heeft gerecidiveerd en in een proeftijd liep van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij een eventuele veroordeling uit te gaan van de LOVS-standaard van 9 maanden, subsidiair 12 maanden gevangenisstraf, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde 18 maanden, nu de strafverzwarende omstandigheden worden gecompenseerd door strafverminderende omstandigheden. Daarbij wijst de raadsvrouw op de hevige gevolgen van het incident voor verdachte en de aanwijzingen dat hij hier ongewenst bij betrokken is geraakt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid cocaïne. Handel in harddrugs – en als afgeleide het gebruik ervan – betekent een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengt onrust voor de samenleving met zich, leidt veelal direct en indirect tot diverse vormen van criminaliteit en is maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar. Handel in drugs is weliswaar niet bewezen, maar er is wel sprake van bezit met, gezien de hoeveelheid, dealerindicatie, hetgeen zwaarder wordt gestraft dan uitsluitend bezit voor eigen gebruik. Daarbij komt dat verdachte de schoenendoos met cocaïne heeft achtergelaten onder een brug waar kinderen aan het spelen waren, waarmee verdachte in het bijzonder de gezondheid van die kinderen in gevaar heeft gebracht.
Uit het strafblad van verdachte blijkt bovendien dat hij al eerder is veroordeeld voor handel in en bezit van harddrugs, waarvoor hij voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Verdachte wist daarnaast dat hij in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling liep. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen en proeftijden hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw een drugsdelict te plegen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die door de rechtbanken onderling zijn afgesproken en komt conform die oriëntatiepunten tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, kan – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – in straf verminderende zin geen rekening worden gehouden, nu die omstandigheden volstrekt onduidelijk zijn gebleven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst) zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Verdovende Middelen (omschrijving: PL1300-2022226963-G6252690, cocaïne);
2. 2 STK Zak (omschrijving: PL1300-2022226963-G6252734).
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder 1. het bewezen geachte is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen onder 2. zijn voorwerpen met behulp van welke het bewezen geachte feit is begaan. Gelet hierop worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

9.Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001663-20. Deze zaak betreft het onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen, aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling af te wijzen vanwege de gevraagde vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen, omdat het hier om een geheel andersoortig feit gaat en toewijzing van de vordering daarom niet opportuun is. Toewijzing van de vordering dient volgens de raadsvrouw ook geen doel, mede gelet op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling die eveneens aan de orde is.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling toewijzen. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2021, onder parketnummer 21/003833-20, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2019, onder parketnummer 23/002866-17, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken.
Verdachte is bij besluit van 31 mei 2022 en met ingang van 10 juli 2022 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (artikel 6:2:11 lid 1 Sv).
Bij de stukken bevindt zich de op 7 maart 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummers 21/003833-20 en 23/002866-17, met v.i.-zaaknummer 99/000547-58.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling van 370 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen, aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen vanwege de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke veroordeling slechts gedeeltelijk toe te wijzen, zodat een restant van de straf blijft staan als stok achter de deur.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b en 36c Sr en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1. genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Verdovende Middelen (omschrijving: PL1300-2022226963-G6252690, cocaïne).
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 2. genoemde voorwerpen, te weten:
2. 2 STK Zak (omschrijving: PL1300-2022226963-G6252734).
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd arrest van 4 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van 2 (twee) weken.
Wijst toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten een
gevangenisstraf van 370 (driehonderdzeventig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 014.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 8 juni 2023, inhoudende de verklaring van verdachte.
4.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 015.
5.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 016.
6.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 017.
7.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina’s 020-021.
8.Still centrale hal met big shopper, niet doorgenummerd.
9.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1300-2022226616-2, dossierpagina’s 001-002.
10.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina’s 022-024.
11.Still centrale hal met big shopper, niet doorgenummerd.
12.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 025.
13.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina’s 026-027.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 8 juni 2023, inhoudende de eigen waarneming van de rechtbank.
15.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 028.
16.Proces-verbaal camerabeelden, nummer 2022226616, dossierpagina 029.
17.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1300-2022226963-2, dossierpagina 033.
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] THV Amsterdam), nummer PL1300-2022226963-6, dossierpagina’s 036, 038 t/m 043.
19.Rapport DNA-onderzoek van ing. [naam 2] van 13 december 2022, dossierpagina’s 044 t/m 047.
20.Kennisgeving van inbeslagneming, nummer PL1300-2022226963-3, dossierpagina 048.
21.Laboratoriumrapport van drs. [naam 2] van 9 november 2022, nummer 0988N22, dossierpagina 048A.