ECLI:NL:RBAMS:2023:3855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
13.335756.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte met vuurwapen, gevolgen voor slachtoffer en nabestaanden

Op 22 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op 23 december 2022 in Amsterdam het slachtoffer in de borst geschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte jarenlang bedreigd en mishandeld is, wat heeft bijgedragen aan zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook oog voor de impact van het geweld op de gemeenschap en de nabestaanden, die groot leed hebben ervaren. De vorderingen van de nabestaanden met betrekking tot affectieschade en immateriële schade zijn deels toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de onderlinge conflicten tussen jongeren steeds verder uit de hand lopen, wat leidt tot onomkeerbare gevolgen en een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen in de strafmaat, maar heeft ook de ernst van het delict in acht genomen. De verdachte heeft spijt betuigd en wil meewerken aan hulpverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.335756.22 [verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.335756.22
Datum uitspraak: 22 juni 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 2006,
thans gedetineerd te: [naam ] ’.

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de nabestaanden (de moeder en het broertje van het slachtoffer) en hun raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 23 december 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (van dichtbij) met een vuurwapen in de borst, althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten.
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte zelf, is vast komen te staan dat verdachte samen met een ander in de avond van 23 december 2022 het slachtoffer [slachtoffer] met zijn vriend [naam vriend] zijn tegengekomen in de buurt van de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens op diezelfde avond overleden aan een schotwond veroorzaakt door verdachte. De vraag die als eerste beantwoord moet worden is of sprake is geweest van moord of doodslag. Vervolgens is de vraag - als moord of doodslag bewezen kan worden - of sprake is geweest van medeplegen.
Moord
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid van voorbedachten rade om het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven. Van een vooropgezet plan om [slachtoffer] (dan wel [naam vriend] ) te doden is niet gebleken. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte die bewuste avond met een doorgeladen vuurwapen de straat op is gegaan om [slachtoffer] (dan wel [naam vriend] ) te doden .Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte - vanaf het moment dat hij [slachtoffer] en [naam vriend] tegenkwam tot aan het moment van het (uiteindelijke) schieten met zijn wapen - tijd en gelegenheid heeft gehad om zich daadwerkelijk te beraden. Verdachte zal van de ten laste gelegde moord (de voorbedachten rade) worden vrijgesproken.
Doodslag
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ter zitting heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en deze verklaring vindt steun in de overige bewijsmiddelen. Verdachte heeft - kort samengevat - verklaard dat hij geen opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Verdachte heeft verklaard dat hij genoeg had van de jarenlange pesterijen en bedreigingen door (de groep van) [naam vriend] . Hij heeft een doorgeladen wapen op [naam vriend] gericht en zijn vinger bij de trekker gehouden, in de hoop dat [naam vriend] bang zou worden en hem in de toekomst niet meer lastig zou vallen. Op dat moment greep [slachtoffer] naar het wapen en is het wapen één keer afgegaan. Kort daarna is [slachtoffer] overleden door de gevolgen van een
inschotletselaan de rechterborst. Door met een doorgeladen wapen op [naam vriend] te richten met [slachtoffer] daar vlak naast, terwijl een vinger op de trekker wordt gehouden - heeft verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] aanvaard.
Medeplegen
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen. Het staat vast dat verdachte de schutter is geweest. Hij was die avond echter niet alleen; medeverdachte [medeverdachte] was bij hem. Volgens de officier van justitie was tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft wisselend verklaard over hoe en van wie hij het wapen heeft gekregen. Uit het dossier, met name uit de tapgesprekken en de video’s die vlak voor het schietincident zijn gemaakt, blijkt dat [medeverdachte] een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ‘regelen’ van het wapen. Uiteindelijk is [medeverdachte] ook degene geweest die het wapen na het schietincident weer bij de betreffende persoon, waarvan het wapen zou zijn geleend, heeft ingeleverd. Deze omstandigheden leiden wat de officier van justitie betreft tot medeplegen.
De raadsvrouw heeft - gelet op de verklaring van verdachte - bepleit om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] niet is komen vast te staan. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat [medeverdachte] wellicht het vuurwapen voor verdachte heeft geleend van een tot op heden onbekend gebleven persoon en mogelijk ook later die avond heeft teruggegeven aan die persoon. Uit de (chat)gesprekken, foto’s en filmpjes die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen volgt dat [medeverdachte] ook op de hoogte was van het feit dat het vuurwapen die avond was doorgeladen. Echter, het dossier bevat geen tap- of chatgesprekken of andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] een bewust de confrontatie met [slachtoffer] of (de groep van) [naam vriend] die avond hebben opgezocht met het doorgeladen vuurwapen. Ook blijkt uit de verklaringen van verdachte, getuige [naam vriend] en de beelden niet dat [medeverdachte] een rol heeft gehad op het moment van de confrontatie tussen verdachten en [slachtoffer] en [naam vriend] . Het enkele regelen van het vuurwapen (mocht dat worden vastgesteld) en de wetenschap dat verdachte een doorgeladen vuurwapen op zak had, zijn onvoldoende om te kunnen concluderen, dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering bij het doodschieten van [slachtoffer] . De eventuele bijdrage van medeverdachte [medeverdachte] aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 23 december 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door van dichtbij met een vuurwapen in de borst van voornoemde [slachtoffer] te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot de maximale jeugddetentie van vierentwintig maanden. Zij heeft haar strafeis als volgt geformuleerd. Rekening houdend met de ernst van de zaak, het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de officier van justitie een onvoorwaardelijke jeugddetentie van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, passend. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van vier maanden te worden opgelegd. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS.
De raadsvrouwheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De jarenlange bedreigingen waar verdachte mee te maken heeft gehad dienen meegewogen te worden. Daarnaast zal verdachte ook nog een langdurig traject moeten doorlopen in het kader van zijn voorwaarden. Het is in het belang van zijn (emotionele) ontwikkeling dat hij zo snel mogelijk kan beginnen met de noodzakelijke behandelingen. Gelet op de intensiteit van de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw verzocht om het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie te matigen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] in zijn borst geschoten, als gevolg waarvan hij kort daarna is overleden voor de portiek van zijn woning. Door zijn handelen heeft verdachte aan [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Daarnaast heeft hij de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder. De onderlinge conflicten tussen jongeren lopen steeds verder uit de hand met onomkeerbare gevolgen. De impact hiervan op het gevoel van veiligheid van (steeds jongere) kinderen, ouders, de gemeenschappen waarin dit plaatsvindt en de samenleving als geheel is groot. Hiermee wordt het idee aangewakkerd dat kinderen zichzelf moeten bewapenen, terwijl dat nu juist de oorzaak is van de steeds zwaardere geweldsdelicten onder de jeugd. Verdachte heeft hier door met een doorgeladen vuurwapen rond te lopen een bijdrage aan geleverd. De onveilige omstandigheden waar verdachte zelf mee te maken heeft gehad zijn zeer kwalijk en schadelijk geweest. De rechtbank heeft daar oog voor, maar voor eigen rechter spelen mag nooit en dient daarom zwaar te worden bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 juni 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de Pro Justitia rapportages, bestaande uit twee rapporten: opgemaakt door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, op 30 april 2023 en door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, op 2 mei 2023;
  • het meest recente raadsrapport dateert van 5 juni 2023.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma of stressor gerelateerde stoornis en een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was daar ook sprake van. Om de ontwikkeling van verdachte te bevorderen, evenals het risico op recidive te verminderen wordt geadviseerd om vooral in te steken op het creëren van een stabiele, rustige en veilige leefomgeving voor verdachte, maar ook voor zijn moeder. Het is gewenst dat verdachte behandeling zal krijgen gericht op het verwerken van de voor hem traumatische gebeurtenissen en hiermee ook werkt aan het reguleren van zijn emotieregulatie. Ook zal hij de gevolgen van zijn gedrag rond het ten laste gelegde een plek moeten geven. Gezien zijn netwerk en mogelijk voortdurende dreiging, wordt geadviseerd om deze behandeling te laten uitvoeren door een forensische aanbieder. Daarnaast wordt een coachende vorm van begeleiding geadviseerd om samen met hem verschillende leefgebieden vorm te geven. Dit is iemand die naast hem staat en meekijkt in keuzes die hij moet maken of gemaakt heeft. Deze persoon kan hem een spiegel voorhouden en hem helpen duurzaam verstandige keuzes te gaan maken en hiermee bijdragen aan een positieve identiteitsontwikkeling. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van het ten laste gelegde feit, wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij ook een voorwaardelijk kader waarin bovenbeschreven behandeling wordt opgelegd.
De psychiaterkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van impulsieve (vooral verbale) agressie die enigszins hersteld kan worden door in meer rust te reflecteren op zijn gedrag en uitspraken. Eerder werd hij eveneens behandeld vanwege gedragsproblemen. In de DSM laten zijn gedragsproblemen zich classificeren als ‘een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornis’. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte niet voldoet aan de criteria van een normoverschrijdend gedragsstoornis en niet aan de criteria van een oppositionele gedragsstoornis. Er zijn wel problemen op het gebied van de regulering van emoties en het gedrag. Dit kan zich uitten in verbale- en/of fysieke agressie. Verdachte voldoet aan een deel van de kenmerken van PTSS, voortkomend uit de mishandeling in 2020 (schrikachtigheid of hyperalertheid maar ook de gehanteerde vermijding), maar de langdurige bedreigingen daarna lijken een grotere invloed te hebben gehad in de vorming
van het wereldbeeld en het beeld van verdachte op zichzelf en anderen, en daarmee dus zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Dat resulteert in de classificatie ‘een andere trauma en stressor gerelateerde stoornis’. Deze groep stoornissen kenmerkt zich door problemen op het gebied van gedrag, emoties, cognities, ontwikkeling en lichamelijke klachten die voortkomen uit (een) onverwerkte ingrijpende gebeurtenis(sen). Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van verdachte, lijkt het het allerbelangrijkst dat de veiligheid voor verdachte wordt hersteld. Daarnaast kan aandacht besteed worden aan een verbreding van zijn copingvaardigheden. Het lijkt raadzaam dit te doen binnen een setting waarbinnen men gewend is om te gaan met de belevingswereld met dreiging en geweld, een forensische poli heeft derhalve de voorkeur. De psychiater adviseert om de bovenstaande behandeling binnen het juridische kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie vorm te geven.
Ter zitting heeft
de Raadtoegelicht dat zij zich aansluiten bij het advies van het NIFP.
De WSSheeft aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de adviezen.
De moeder van verdachteheeft ter zitting - kort samengevat - benadrukt dat zij erg meeleeft met de nabestaanden en dat zij het vreselijk vindt dat haar zoon betrokken is geraakt bij dit delict. Dit had nooit zo ver moeten komen. Zij hoopt dat verdachte een kans krijgt om deze gebeurtenis een plek te kunnen geven en dat hij de komende jaren de begeleiding en de behandelingen krijgt die hij nodig heeft om een toekomst op te bouwen.
De rechtbankoverweegt als volgt. Uit de rapporten blijkt dat verdachte in het verleden heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt. In 2020 is hij mishandeld door een jongen (die daarvoor is veroordeeld tot poging doodslag op verdachte). Als gevolg van deze mishandeling liep verdachte drie facturen op in zijn oogkas. Er is nadien sprake geweest van continue bedreigingen (niet alleen maar online) door de vriendengroep van deze jongen. Dit had tot gevolg dat verdachte veel minder buiten kwam, sommige plekken vermeed en niet meer alleen naar school ging. Hij werd overal gebracht door zijn moeder (en/of de taxi), zodat hij de jongens niet tegen zou komen in het openbaar vervoer. De moeder heeft van deze bedreigingen meerdere meldingen gemaakt bij diverse instanties, zoals de school, de politie, de wijkagenten en de gemeente. Het is dan ook zeer spijtig dat verschillende instanties op de hoogte waren van deze dreigingen (richting verdachte en zijn moeder), maar het niet gelukt is om in te grijpen op een manier waardoor dit conflict kon worden opgelost.. Door de aanhoudende bedreigingen heeft verdachte zich naar het lijkt uiteindelijk noodgedwongen gevoeld om een wapen aan te schaffen. Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij heel veel spijt heeft van zijn handelen. Hij voelt zich verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer en hij heeft hier veel moeite mee. Hij beseft nu dat hij nooit een wapen had moeten aanschaffen, ook al voelde hij zich nog zo onveilig. Verdachte wil meewerken met alle noodzakelijke hulpverlening. Hij wil deelnemen aan de geadviseerde behandelingen.
De rechtbankis van oordeel dat met name de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte een onvoorwaardelijk jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden opleggen. Het is van belang dat verdachte behandeld wordt voor de dingen die hij heeft meegemaakt en vaardigheden aanleert die ervoor zorgen dat hij in de toekomst andere keuzes maakt om problemen op te lossen. Dat is in zijn persoonlijk belang, maar ook in het belang van de maatschappij. Verdachte moet gelet op de ernst van het feit nog wel langer vastzitten, maar het vastzitten alleen zal niet bijdragen aan het voorkomen van recidive. De behandelingen en begeleiding die nodig zijn om dat recidiverisico te beperken kunnen alleen buiten de jeugdgevangenis plaatsvinden. Die zullen plaatsvinden in het kader van een langdurig traject en ook dat weegt de rechtbank mee. Gelet op de adviezen van de deskundigen en de WSS zal ter voorkoming van recidive daarom ook een jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, te weten voor de duur van acht maanden, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd. De rechtbank acht een locatieverbod voor heel Amsterdam in het belang van de veiligheid van verdachte.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

11.1.
[naam moeder] (de moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij [naam moeder] vordert € 1.299,15 aan materiële schadevergoeding, € 20.000,- aan affectieschade en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te weten voor shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is onderbouwd met nadere stukken.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder voorgelezen en de vordering verder toegelicht.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de moeder in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente, nu deze voldoende is onderbouwd met stukken. Tevens heeft zij verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de materiële schade en de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de shockschade heeft zij bepleit om deze vordering te matigen onder verwijzing naar soortgelijke zaken. Er is verder door de raadsvrouw van de benadeelde partij(en) verwezen naar een drietal uitspraken waarbij de benadeelden aanwezig waren en direct getuige waren van het geweldsincident. Hierbij liepen zij dus zelf ook een groot gevaar. Daarvan is in deze casus geen sprake. Het geweldsincident was al geëindigd toen de moeder (en haar kinderen) ter plaatse waren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij [naam moeder] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ter onderbouwing van de vordering immateriële schade heeft de benadeelde partij haar medische informatie opgevraagd bij diverse artsen en hulpverlening. In verband met het opvragen van informatie bij de huisarts is een bedrag van € 41,80 in rekening gebracht. In verband met het opvragen van informatie bij de psycholoog is een bedrag van € 42,35 in rekening gebracht. De benadeelde partij is via haar werkgever in behandeling bij een psycholoog. De kosten van de eerste vijf sessies worden door de werkgever voldaan. De psycholoog heeft een inschatting gemaakt dat er hierna nog acht behandelsessies van één uur nodig zijn (waarvan een deel voor rouwverwerking en een deel voor de EMDR-behandeling). Het tarief van de psycholoog bedraagt € 135,- per uur; inclusief een uur voorbereiding wordt in totaal negen uur in rekening gebracht. De kosten voor de extra behandelsessies bedragen in totaal € 1.215,- (€ 135,- x 9) en zullen voor de rekening van de benadeelde partij komen. De gevorderde materiële kosten houden rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn onderbouwd met facturen. Deze vordering is ook niet betwist door de raadsvrouw van verdachte. De rechtbank stelt de materiële schade daarom vast op een bedrag van
€ 1.299,15(€ 41,80 voor het opvragen van informatie bij de huisarts + € 42,35 voor het opvragen van informatie bij de psycholoog + € 1.215,- voor de extra behandelsessies) en zal voor dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de kosten zijn/worden gemaakt.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor een beperkte groep naasten en nabestaanden mogelijk om
aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade (artikelen 6:107, 6:107a en 6:108 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). Affectieschade betreft een vergoeding voor het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon (de primair gekwetste) met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Dit betreft een afgeleide vorm van schadevergoeding en vormt dus een uitzondering op het uitgangspunt dat alleen de gekwetste zelf aanspraak kan maken op vergoeding van zijn schade indien een ander daarvoor aansprakelijk is.
Vaststaat dat de benadeelde partij [naam moeder] als nabestaande (ouder met thuiswonend kind) aanspraak kan maken op affectieschade, conform de forfaitair vastgestelde bedragen van het besluit vergoeding affectieschade. De vordering is wat de affectieschade betreft niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor affectieschade, te weten een bedrag van
€ 20.000,-komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade / shockschade
De benadeelde partij [naam moeder] heeft ook shockschade gevorderd, wegens de rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van het ongeval waarbij haar zoon om het leven is gekomen, als gevolg waarvan een hevige emotionele schok teweeg is gebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het ten laste gelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank kan ook op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – zoals een psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komen dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteeld.
Uit de stukken kan bij de benadeelde partij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. De benadeelde partij is geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van het schietincident op haar zoon. Hij is voor de portiek van zijn woning, waar hij onder andere met zijn moeder woonde, neergeschoten. De benadeelde partij is direct naar beneden gerend en zij heeft geprobeerd haar zoon te reanimeren. Dat heeft zij gedaan totdat de politie ter plaatse was en zij hebben vervolgens de reanimatie overgenomen. Kort daarna is haar zoon overleden. De benadeelde partij is niet alleen met het overlijden van haar zoon geconfronteerd, maar tijdens de reanimatie ook met de schotwond in de borst van haar zoon. Deze directe confrontatie met het geweld en de dodelijke gevolgen van het geweld heeft een schok teweeggebracht bij de benadeelde partij die hierdoor een trauma heeft opgelopen waarvoor zij onder behandeling is bij een psycholoog, die een post traumatische stress stoornis (PTSS) heeft geconstateerd. De (hoogte van de) shockschade is betwist. Uit de overgelegde stukken volgt dat een deel van de klachten die de benadeelde partij ervaart niet volgen uit de directe confrontatie met het bewezenverklaarde feit, maar deel uitmaken van de rouwverwerking. Voor dat deel kan geen shockschade worden toegekend, omdat dit niet ziet op de directe confrontatie met het geweld. Voor dat deel zal dus wel affectieschade worden toegekend. Rekening houdend met de toekenning daarvan en vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van
€ 10.000,-kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) [naam moeder] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank zal gegeven het bovenstaande de vordering van [naam moeder] voor het volgende bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • een bedrag van € 1.299,15 voor materiële schade,
  • een bedrag van € 20.000,- voor affectie schade;
  • een bedrag van € 10.000,- voor immateriële schade / shockschade.
In het belang van [naam moeder] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
11.2.
[naam broertje] (het broertje van het slachtoffer)
De benadeelde partij [naam broertje] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te weten voor shockschade, en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De benadeelde partij heeft op jonge leeftijd zijn grote broer met wie hij zijn hele leven heeft samengewoond op een gruwelijke wijze verloren. Het overlijden van zijn broer zal een blijvende impact op (het leven van) de benadeelde partij hebben. Zijn broer, met wie hij een hele innige band had en die in huis een soort vaderrol had, moet hij dagelijks missen en deze zal in de toekomst nooit aanwezig kunnen zijn bij belangrijke momenten. De benadeelde partij heeft hier moeite mee. De vraag is of en hoe de benadeelde partij in de toekomst het overlijden van zijn grote broer kan verwerken. Tot slot blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder dat de benadeelde partij sinds het overlijden van zijn broer erg stil is en zich alleen voelt. Het is voor de moeder duidelijk dat hij zijn grote broer mist. Hij zag zijn broer als zijn grote voorbeeld, degene die hem in alles zou beschermen.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente. In dit geval gaat het allen om minderjarige kinderen, die gezamenlijk met hun moeder woonden. Uit de verklaring van de moeder wordt duidelijk dat het slachtoffer als oudste een soort vaderrol vervulde en haar hielp met de zorg voor de jongere kinderen. Een hechte en affectieve relatie is hiermee voldoende aangetoond. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om de vordering ten aanzien van affectieschade af te wijzen, omdat er geen beroep kan worden gedaan op de zogenaamde hardheidsclausule. Ten aanzien van de vordering van shockschade heeft zij verzocht om deze te matigen. De raadsvrouw heeft haar standpunt gemotiveerd uiteengezet in haar pleitnota en daarbij verwezen naar vergoedingen in soortgelijke zaken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Affectieschade
Broers en zussen van de overledene komen volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking. De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen hen in beginsel geen recht op vergoeding van affectieschade toe te kennen, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:108 lid 4 onder g BW, de hardheidsclausule). Daarop beroept de benadeelde partij zich in zijn vordering.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de beoordeling van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever. In de Memorie van Toelichting staat dat sprake kan zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen alleen in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Het is onvoldoende als (enkel) wordt aangetoond dat broers en zussen een hechte band hadden of bijvoorbeeld in gezinsverband samenwoonden. Voor het bewijs van een nauwe persoonlijke betrekking, moet een bijzondere, hechte affectieve relatie worden aangetoond. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als broers en zussen in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden. Niet is aangetoond dat daarvan in de relatie tussen de benadeelde partij en zijn overleden broer sprake is geweest. Het is invoelbaar dat de benadeelde partij veel verdriet heeft van de dood van zijn broer. Ondanks de hechte band die zij ongetwijfeld met elkaar hadden, is door de (advocaat van de) benadeelde partij onvoldoende gesteld dat de verhouding tussen hem en zijn broer zo sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor broers en zussen uit een gezin dat dat een beroep op de hardheidsclausule zou rechtvaardigen. Daarvoor zijn te weinig concrete feiten en omstandigheden aangevoerd noch concreet onderbouwd. Het enkele stellen dat de overleden (minderjarige) broer in het gezin een vaderrol vervulde is daarvoor onvoldoende. Dit maakt dat niet kan worden geconcludeerd dat de benadeelde partij aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade.
Immateriële schade / shockschade
De benadeelde partij is geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen van de doodslag op zijn broer. Hij hoorde net als zijn moeder een knal waarna hij geschreeuw hoorde dat zijn broer was neergeschoten. De benadeelde partij is direct naar beneden gerend en trof daar zijn broer aan alsmede zijn moeder die bezig was met reanimeren. Het was voor de politie, die ter plaatse kwam, in de eerste instantie niet duidelijk wie de benadeelde partij was en als gevolg hiervan is hij kort geboeid. Uiteindelijk zijn de boeien losgemaakt toen het duidelijk werd dat hij het broertje was van het slachtoffer. De politie heeft geverbaliseerd dat de benadeelde partij op dat moment zeer emotioneel was en dat hij schreeuwde. Ook is er geverbaliseerd dat hij niet meer tot bedaren kon komen. Op basis van in de vordering omschreven klachten en het ontstaan van deze klachten na het incident is vastgesteld dat de benadeelde partij voldoet aan de criteria van PTSS. De (hoogte van de) shockschade is betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid, houdt ook rekening met vergoeding in soortgelijke zaken, en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van
€ 10.000,-kan worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd
De benadeelde partij zal voor al het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) [naam broertje] in deze procedure alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn stellingen nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.
In het belang van [naam broertje] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal wederom de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
11.3.
[naam zusje] (het zusje van het slachtoffer)
De benadeelde partij [naam zusje] vordert € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te weten voor shockschade, en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering toegelicht. De benadeelde partij hoorde net als haar moeder een harde klap aan de voorzijde van de woning. Zij hoorde haar moeder en broer naar beneden rennen en heeft zelf in eerste instantie nog in de woning gewacht. Daarna is zij ook naar beneden gegaan en zij zag daar haar broer op de grond liggen met ontbloot bovenlichaam waar een schotwond op te zien was. Zij zag dat haar moeder, die in paniek was, haar broer probeerde te reanimeren. Al die tijd stond de benadeelde partij op de trap en zij heeft alles gezien, totdat één van de verbalisanten haar daar heeft weggehaald. De raadsvrouw heeft een brief van de leerkracht van de benadeelde partij overgelegd.
De officier van justitie heeft - gelet op de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij - gevorderd om de vorderingen in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente. Ook heeft zij verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om de vordering ten aanzien van affectieschade af te wijzen, omdat er geen beroep kan worden gedaan op de zogenaamde hardheidsclausule. Ten aanzien van de vordering van shockschade heeft zij verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren, nu het trauma als gevolg van de directe confrontatie met het geweld van de benadeelde partij niet is vastgesteld door een deskundige.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op de in de wet gegeven uitzondering voor het toekennen van een vergoeding voor affectieschade voor broers en zussen. De rechtbank verwijst naar wat ten aanzien hiervan is overwogen bij de vordering benadeelde partij [naam broertje] (haar broer). De rechtbank zal deze vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij heeft de mogelijkheid om de vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
Immateriële schade / shockschade
Uit de stukken kan niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. De rechtbank overweegt dat niet is betwist dat de benadeelde partij is geconfronteerd met het overlijden van haar broer. Voorstelbaar en niet betwist is dat de benadeelde partij daar hevig door geschokt is. Voor toekenning van shockschade is echter vereist dat uit die hevige schok geestelijk letsel is voortgevloeid dat in deze procedure kan worden vastgesteld. Die vaststelling kan plaatsvinden aan de hand van een rapportage van een bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psychiater, huisarts of psycholoog. De (advocaat van de) benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd met een brief van de leerkracht van de basisschool. Een brief van een leerkracht, hoewel daarin de negatieve gedragsverandering van de benadeelde partij gemotiveerd is weergegeven, is onvoldoende om een dergelijke complexe vordering te kunnen toewijzen. Het had op de weg van de (advocaat van de) benadeelde partij gelegen de vordering tot shockschade tevens te onderbouwen met een rapportage van een deskundige. Nu dat niet is gedaan en de vordering op dit punt is betwist, zal de rechtbank de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding zijn als (de advocaat van) de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om haar stellingen in deze procedure alsnog nader te onderbouwen. Dat zou immers betekenen dat het onderzoek moet worden heropend en de beslissingen moeten worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering nader onderbouwen en aan de burgerlijke rechter voorleggen.

12.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279990
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279682, S&B 9mm Kort
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279683, S&B 9mm Kort
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen te vernietigen.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu deze goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Deze goederen zullen in opdracht van het Openbaar Ministerie worden vernietigd.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen van de WSS en alle hulpverlening die de WSS nodig acht;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de zorgaanbieder, zolang dit noodzakelijk wordt geacht door de WSS;
- op geen enkele wijze contact heeft met [medeverdachte] (geboren op [geboortegegevens] );
- op geen enkele wijze contact heeft met de familieleden van het slachtoffer [slachtoffer] , tenzij zij behoefte hebben aan contact in het kader van herstelbemiddeling;
- zich houdt aan een locatieverbod voor heel Amsterdam.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279990
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279682, S&B 9mm Kort
  • 1 STK Munitie, omschrijving: PL1300-2022274616-6279683, S&B 9mm Kort
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam moeder]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
  • € 1.299,15 (zegge duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 10.000,- (zegge tienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam moeder] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam moeder] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam moeder]ter hoogte van € 31.299,15 waarvan:
  • € 1.299,15 (zegge duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 10.000,- (zegge tienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam moeder]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam broertje]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) voor immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam broertje] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam broertje] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam broertje]ter hoogte van € 10.000,- (zegge tienduizend euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te weten shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 23 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam broertje]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam zusje](in het geheel) niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis zodra de duur daarvan gelijk is aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2023.