4.3Oordeel van de rechtbank
In artikel 3, lid 1, van de Wet wapens en munitie is het volgende bepaald:
De bepalingen betreffende wapens zijn mede van toepassing op hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens, de essentiële onderdelen van vuurwapens en op de onderdelen van wapens die van wezenlijke aard zijn.
Het onder 1 primair ten laste gelegde doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging daartoe zien op:
- drie sluitveren (voor een vuurwapen) van het merk Glock, model 17 gen 5;
- twee handgrepen voor een AR-15 (vuur)wapen.
De sluitveren en handgrepen zijn onderzocht door de politie. De bevindingen en conclusies zijn vermeld in het proces-verbaal van onderzoek van 1 december 2022 (ZD2-pag. 61-63).
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsman – dat uit het proces-verbaal niet volgt dat de bepalingen van de Wet wapens en munitie van toepassing zijn op de handgrepen.
Met betrekking tot de sluitveren bevat het dossier bevat twee processen-verbaal aangaande onderzoek over sluitveren. Het proces-verbaal van verbalisant van
[verbalisant] van 11 november 2022 (pag. ZD 232) waarin is gerelateerd dat een sluitveer niet onder de werking van WWM valt, en het proces-verbaal van
1 december 2022. In laatstgenoemd proces-verbaal is niet met zoveel woorden vastgesteld dat de betreffende sluitveren onder de werking van de WWM vallen. De door de officier aangehaalde constatering dat de sluitveren in sterke mate bepalend zijn voor de werking van een vuurwapen zou daarop kunnen wijzen., maar volgens verbalisant [verbalisant] is de in dat proces-verbaal onderzochte sluitveer niet van wezenlijke aard voor de werking van een Glock model 17 gen 4.
De rechtbank stelt – mede op basis van de foto’s in de processen verbaal van onderzoek – vast dat de processen-verbaal zien op gelijksoortige sluitveren. Over gelijksoortige sluitveren zijn dus conclusies getrokken die elkaar tegenspreken. Dat maakt dat de rechtbank niet met de vereiste overtuiging kan vaststellen dat de Wet wapens en munitie van toepassing is op de in de beschuldiging genoemde sluitveren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte zowel van het onder 1 primair ten laste gelegde doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken als de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging daartoe vrijspreken.
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde bewezen dat verdachte
op 29 november 2022 te Hilversum munitie van in de zin van artikel 1 onder 4e en gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- twee patronen van het merk Pbjeda, kaliber 9mm PAK en
- één volmantelrondneus patroon van het merk GECO, kaliber 9mm Luger en
- één patroon van het merk Lake City Ammuntition Plant, kaliber .50 Browning Machine Gun,
geschikt om te worden verschoten met een vuurwapen/ gas- en/of alarm- en/of startpistool voor handen heeft gehad.
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Eén van de bewijsmiddelen is het proces-verbaal van onderzoek van 3 januari 2023 (ZD2, pag. 74 -79) met betrekking tot de munitie. De raadsman heeft ten aanzien van de twee patronen van het merk Pbjeda, kaliber 9mm PAK en de patroon van het merk Lake City Ammuntition Plant, kaliber .50 Browning Machine Gun de conclusies in het proces-verbaal dat het munitie betreft waarop de Wet wapens en munitie van toepassing is, betwist. De rechtbank ziet in de betwisting echter geen aanleiding om het proces-verbaal niet te gebruiken voor het bewijs, omdat het in de door de raadsman aangehaalde uitspraak gaat om andersoortige munitie.