ECLI:NL:RBAMS:2023:3832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
13.223827.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere WWM-feiten en verduistering met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een adolescent, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere feiten onder de Wet wapens en munitie (WWM) en verduistering. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn ontwikkeling. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de invoer van wapenonderdelen vanuit de Verenigde Staten en Oostenrijk. De verdachte werd beschuldigd van het zonder toestemming binnenkomen van deze onderdelen en het verduisteren van een bankpas. Tijdens de zitting op 6 juni 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen en helen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de andere beschuldigingen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd van 216 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod. De rechtbank heeft ook een werkstraf van 60 uren opgelegd. De beslissing is genomen met het oog op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.223827.22
Datum uitspraak: 20 juni 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. de Kroon, naar voren hebben gebracht.

2.Voorbereidend onderzoek en beschuldiging

Het Team Criminele Inlichtingen heeft op 1 september 2022 een tip ontvangen over een pakket met wapenonderdelen dat vanuit de Verenigde Staten naar Nederland zou zijn gestuurd. De politie heeft hier onderzoek (genaamd: Anipoco) naar gedaan Dat heeft geleid tot verdenkingen met betrekking tot meerdere pakketten wapenonderdelen tegen meerdere personen. In het onderzoek zijn onder meer verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. De zaken tegen deze verdachten zijn op de zitting van 6 juni 2023 gelijktijdig (niet gevoegd) door de rechtbank behandeld.
Aan verdachte is na aanpassing van de tenlastelegging op de zitting van 6 juni 2023 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het
in de periode van 30 augustus 2022 tot en met 6 september 2022 in Nederland zonder toestemming doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken en/of van het verhandelen van die (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken een beroep of gewoonte heeft gemaakt (pakket 1 Verenigde Staten);
in de periode van 30 augustus 2022 tot en met 6 september 2022 in Nederland zonder toestemming doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken en/of van het verhandelen van die (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken een beroep of gewoonte heeft gemaakt of – als dat niet kan worden bewezen – een poging daartoe (pakketten 2 en 3 Verenigde Staten);
in de periode van 6 september 2022 tot en met 20 december 2022 in Hilversum voorhanden hebben van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken en/of munitie;
op 6 september 2022 in Hilversum witwassen van een geldbedrag van in totaal € 5.089,65;
in de periode van 15 november 2021 tot en met 6 september 2022 in Hilversum helen van een bankpas op naam van [naam] of – als dat niet kan worden bewezen – verduisteren van die bankpas;
in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 12 september 2022 in Nederland zonder toestemming doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken of – als dat niet kan worden bewezen – een poging daartoe (pakketten 4 en 5 Verenigde Staten);
in de periode van 10 augustus 2022 tot en met 8 september 2022 in Nederland zonder toestemming doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken doen en/of van het verhandelen van die (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken een beroep of gewoonte heeft gemaakt of – als dat niet kan worden bewezen – een poging daartoe (pakketten Oostenrijk ARO-005623 en ARO-005663);
op 23 november 2022 in Nederland doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken , of – als dat niet kan worden bewezen – een poging daartoe.
De tenlastelegging met de feitelijke en juridische preciseringen staat in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort samengevat – op het volgende standpunt gesteld.
De beschuldigingen onder 1, 2, 3, 6, 7 en 8 kunnen worden bewezen. Voor zover van toepassing kan steeds het primair ten laste gelegde voltooide delict, medeplegen en het gewoonte maken van het doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken worden bewezen.
Ook het onder 4 ten laste gelegde witwassen kan worden bewezen. Medeplegen kan hierbij niet worden bewezen.
Het onder 5 ten laste gelegde helen kan niet worden bewezen, maar het verduisteren kan wel worden bewezen.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van ‘gewoonte maken’ bij feiten 1, 2 en 7
De rechtbank zal verdachte in afwijking van het standpunt van de officier van justitie vrijspreken van het bij de beschuldigingen onder 1, 2 en 7 ten laste gelegde ‘gewoonte maken’ en motiveert dat als volgt.
Het ‘gewoonte maken’ is in deze beschuldigingen steeds gekoppeld aan het verhandelen van (vuur)wapenonderdelen en/of -hulpstukken. Het dossier bevat bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij het doen binnenkomen van (vuur)wapenonderdelen en/of -hulpstukken, wat de rechtbank hierna bewezen zal verklaren. Voor betrokkenheid van verdachte bij het verhandelen van deze voorwerpen bevat het dossier echter geen bewijs. Het ‘gewoonte maken’ van dit verhandelen kan dus evenmin worden bewezen.
Overigens vindt de officier van justitie dat kan worden bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het
doen binnenkomenvan (vuur)wapenonderdelen en/of -hulpstukken. Dit standpunt berust op een onjuiste uitleg dan wel denatureren van de tenlastelegging. Dit is namelijk niet aan verdachte ten laste gelegd.
Vrijspraak witwassen (feit 4)
De rechtbank vindt, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, dat het onder 4 tenlastegelegde witwassen ook niet kan worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat het geldbedrag weliswaar aan verdachte ter beschikking is gesteld om wapenonderdelen aan te schaffen, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vrijspraak helen (feit 5 primair)
De rechtbank vindt net als de officier van justitie en de raadsvrouw dat de onder 5 primair ten laste gelegde heling niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
1.
(Pakket 1 Verenigde Staten)
in de periode van 30 augustus 2022 tot en met 6 september 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), zonder consent een pakketje met trackingnummer [nummer] met daarin onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten
- drie sledes van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- drie lopen van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- drie sluitveren,
heeft doen binnenkomen;
2.
(Pakketten 2 en 3 Verenigde Staten)
in de periode van 30 augustus 2022 tot en met 6 september 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), zonder consent twee
pakketjes met trackingnummers [nummer] en [nummer] met daarin onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- zes sledes van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- zes lopen van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- zes sluitveren,
heeft doen binnenkomen;
3.
op 6 september 2022 en 20 december 2022 in Nederland onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 e van de Wet wapens en munitie, te weten
- een sluitveer en
- ( reserve)onderdelen voor een vuurwapen van het model AR15
en
munitie van categorie III in de zin van artikel 1 onder 4e van de Wet wapens en munitie, te weten
- twee kogelpatronen van het merk Glock, kaliber 9xl 7mm en kaliber 5,56x45 mm,
voorhanden heeft gehad;
5 ( subsidiair).
in de periode van 15 november 2021 tot en met 6 september 2022 te Hilversum opzettelijk een bankpas met rekeningnummer [nummer] op naam van [naam] , toebehorende aan [naam] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
(Pakketten 4 en 5 Verenigde Staten)
in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 12 september 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), zonder consent twee pakketjes met trackingnummers [nummer] en [nummer] met daarin onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder le van de Wet
wapens en munitie, te weten
- vijf sledes van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- vijf lopen van het merk Glock, kaliber 9 mm luger en
- vijf sluitveren,
heeft doen binnenkomen;
7.
(Pakketten Oostenrijk ARO-005623 en ARO-005663)
in de periode van 10 augustus 2022 tot en met 8 september 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) zonder consent pakketjes met daarin onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 e van de Wet wapens en munitie (aangekocht bij de firma RangelsClear te Oostenrijk), te weten
- één Glock sluitveer Gen 5 Glock 19 en
- één Glock 19 Gen 4 gripstuk en - één Glock 43 gripstuk en
- twee Glock 19/C/25 gripstukken en
- twintig Glock 17 Gen 4 gripstukken en
- twintig Glock 17 Gen 5 gripstukken,
heeft doen binnenkomen
8.
op 23 november 2022 te Hilversum, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) zonder consent één pakketje met daarin onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- twee sledes van het merk Glock en
- twee lopen van het merk Glock en
- twee sluitveren,
heeft doen binnenkomen;
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van
6 juni 2023 en op de feiten en omstandigheden die in de overige bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Rapportages psycholoog en reclassering
In deze zaak zijn (mede) ten behoeve van de strafoplegging rapportages opgesteld door een psycholoog en de reclassering.
In het
Psychologisch Pro Justitia Rapport van 11 april 2023merkt GZ-psycholoog S.A. Moonen in antwoord op de onderzoeksvragen concluderend onder meer over verdachte op:
  • Bij betrokkene. is sprake van een psychische stoornis in de zin van ADD en een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis.
  • De genoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
  • Wat betreft een verband tussen de problematiek en de verschillende tenlastegelegde feiten lijkt het - bij bewezenverklaring - voor de hand te liggen dat zijn handelen weliswaar deels verklaard zou kunnen worden vanuit de (gedrags)problematiek, maar of dit dusdanig van invloed was dat het betrokkene daardoor ontbrak aan wilsvrijheid om anders te handelen, kan bij gebrek aan delictscenario niet worden vastgesteld maar evenmin worden uitgesloten. Met deze stand van zaken onthoudt onderzoeker zich van een advies over de toerekenbaarheid.
  • Ondanks dat het ontbreekt aan zicht op factoren die vanuit de problematiek van betrokkene van invloed kunnen zijn geweest op zijn handelen ten tijde van de tenlastegelegde feiten, kan met het oog op het gevaarsrisico in algemene zin genoemd worden dat hij vanwege zijn problematiek spanningsgevoelig is, uitdaging en grenzen (op)zoekt, antisociale opvattingen heeft en een selectief moreel kompas. Hij is gevoelig voor het snelle geld en is weinig onder de indruk van autoriteit. Zijn nog weinig uitgerijpte identiteit maakt hem voorts beïnvloedbaar. Protectieve factoren zijn (in theorie) zijn goede intelligentie, zijn motivatie om met een opleiding te beginnen en het betrokken gezinssysteem.
  • Op basis van de ASR-wegingslijst worden er enkele argumenten gezien die pleiten voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Betrokkene kan beschouwd worden als een typische adolescent die onderweg is naar volwassenheid maar nog geen uitgerijpte/verharde indruk maakt.
  • Onderzoeker ziet geen gronden om een advies uit te brengen voor behandeling in een strafrechtelijk kader. Gelet op zijn nog relatief jonge leeftijd in combinatie met de genoemde risicofactoren wordt het wel van belang geacht om de reclassering toezicht te laten houden op praktische aspecten zoals het vormgeven van zijn goede voornemens en om zijn (sociale) reilen en zeilen te monitoren.
In het
reclasseringsadvies rechtszitting van Reclassering Nederland van 27 mei 2023heeft reclasseringswerker W. van de Weg onder meer het volgende opgemerkt:
Adolescentenstrafrecht
Wij adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij de beoordeling is gebuikt gemaakt van het ‘wegingskader adolescentenstrafrecht’. Bij de weging komen argumenten vóór het toepassen van het volwassenenstrafrecht naar voren. De heer [verdachte] functioneert op bovengemiddeld niveau en vertoont leeftijdsadequaat gedrag. Hij organiseert zijn gedrag matig tot goed, maar overziet niet altijd goed de gevolgen van zijn handelen. De heer [verdachte] draaide niet volledig mee in het gezinsleven ten tijde van het ten laste gelegde en er was geen sprake van pedagogische beïnvloeding vanuit volwassenen. Betrokkene leek bovendien niet onder de indruk van de justitiële autoriteiten. Vanuit de clusters ‘handelingsvaardigheden’ en ‘pedagogische mogelijkheden’ kan de toepassing van het volwassenenstrafrecht worden gerechtvaardigd.
De hamvraag is of sprake is van ‘onvoltooide ontwikkeling’ ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde delicten. De reclassering is van mening dat dit het geval is, voornamelijk binnen de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling.
Aangaande zijn
sociaal-emotioneleontwikkeling valt op: Hoewel de heer [verdachte] verbaal sterk lijkt en de indruk wekt niet onder de indruk te zijn van personen of gebeurtenissen, ziet de reclassering hierachter tevens een onvermogen bij betrokkene zich aan te passen aan de sociale situatie. Hij lijkt in veel gevallen niet te overzien welke consequentie(s) zijn overkomen en communicatie (voornamelijk non-verbaal) hebben en wat dit teweeg brengt bij anderen.
Aangaande zijn
moreleontwikkeling valt op: De heer [verdachte] lijkt voornamelijk op dit vlak nog in ontwikkeling. Zowel perspectief innemen, moreel redeneren en empathie tonen lijken lastig voor de heer [verdachte] . Dit schemert door in hoe betrokkene bagatelliserend betrokkene spreekt over het vermeende delictgedrag. Als laatste ziet de reclassering ook een probleem in zijn
zelfcontrole, voornamelijk in zijn vaardigheden omtrent het controleren van sensatie zoeken. Dit uit zich bijvoorbeeld in het herhaaldelijke overtredingen van de Wegenverkeerswet en onderhavig ten laste gelegde.
De reclassering neemt mee in haar overweging dat de heer [verdachte] is gediagnosticeerd met ‘ADD’, hetgeen impulsiviteit met zich meebrengt. Alles overziend komen wij tot de conclusie dat de toepassing van het jeugdstrafrecht passend is. Wij sluiten ons aan bij de zienswijze van de psycholoog van het NIFP: “
Betrokkene kan worden beschouwd als een typische adolescent die onderweg is naar volwassenheid maar nog geen uitgerijpte/verharde indruk maakt”(rapport pro Justitia, d.d. 11 april 2023).
In het reclasseringsadvies staat verder ook nog:
- Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
• Meldplicht bij reclassering
• Contactverbod
• Meewerken aan schuldhulpverlening
• Volgen van onderwijs (jeugdstrafrecht)
• Locatiegebod (met elektronische monitoring)
  • De reclassering vindt een nieuwe detentieperiode onwenselijk. Dit doorkruist de reeds gemaakte plannen omtrent het opbouwen van vrijheden, continueren van zijn werkzaamheden en de start van de opleiding in september.
  • De heer [verdachte] is in staat een taakstraf uit te voeren. Er zijn geen contra-indicaties.
7.2
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte moet volgens het volwassenstrafrecht worden gestraft. Hij was ten tijde van het plegen van de feiten volwassen en daarmee is toepassing van het volwassenstrafrecht het uitgangspunt. Uit de rapportages van de psycholoog en de reclassering volgt niet dat een strafmodaliteit wordt voorgesteld waarbij maatregelen worden geadviseerd die alleen via het jeugdrecht kunnen worden opgelegd. Verdachte heeft goed gefunctioneerd in de penitentiaire inrichting voor volwassenen.
7.3
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar het rapport van de psycholoog en het reclasseringsadvies de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen bij de strafoplegging. De raadsvrouw vindt oplegging van jeugddetentie met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest van 156 dagen en een voorwaardelijk deel met de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend. Eventueel zou daarbij een werkstraf kunnen worden opgelegd, aldus de raadsvrouw.
7.4
Oordeel van de rechtbank
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank zal op de voet van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht toepassen en licht dit als volgt toe.
Allereerst is van belang dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 17 (feit 5) en 18 jaar oud was.
Verder biedt de persoonlijkheid van verdachte, zoals die naar voren komt in de rapporten van de psycholoog en de reclassering en hiervoor in de inleiding is weergegeven, grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zowel de reclassering en de psycholoog adviseren ook jeugdrecht toe te passen. Het ontwikkelingsniveau van verdachte geeft aanleiding om het belang van verdachte bij de strafoplegging centraal te stellen en het accent op een pedagogische aanpak te leggen. Het gedrag van verdachte kan zo maximaal bijgestuurd worden, waardoor de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Verdachte heeft op zitting verantwoordelijkheid genomen voor de bewezen verklaarde feiten en de rechtbank er voldoende van overtuigd gemotiveerd te zijn om zijn gedrag aan te passen. Zijn ouders waren ook aanwezig op zitting en verdachte toonde zich ook richting zijn ouders bereid om verantwoordelijkheid te nemen en hulp te aanvaarden. Ook dat heeft de rechtbank meegewogen.
De officier van justitie heeft geen inhoudelijke argumenten genoemd waarom de ASR-wegingslijst die is toegepast door de reclassering en de psycholoog onjuist zou zijn toegepast. Zij heeft onvoldoende gemotiveerd waarom van de adviezen van de deskundigen moet worden afgeweken. De omstandigheid dat er geen specifieke jeugdmaatregelen worden geadviseerd ten aanzien van de straf is daartoe onvoldoende en geeft blijk van een te beperkte blik op toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Nu de rechtbank de strafoplegging zal baseren op het jeugdstrafrecht, zal de rechtbank bij de hierna toe te lichten strafoplegging afwijken van de vordering van de officier van justitie. Die vordering is immers gebaseerd op het volwassenenstrafrecht, waarbij andere uitgangspunten gelden.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in Nederland brengen van meerdere pakketten met (vuur)wapenonderdelen en/of -hulpstukken. Daarmee heeft hij een bijdrage geleverd aan het fabriceren van wapens. Dat is gevaarlijk voor de maatschappij, die juist beschermd moet worden tegen het ongecontroleerde bezit van wapens en onderdelen daarvan. Algemeen bekend is dat dit soort wapens worden gebruikt in de zware criminaliteit, zoals schietpartijen, overvallen en bedreigingen, maar ook moord en doodslag. Daarnaast heeft verdachte een bankpas verduisterd waarbij hij niet heeft laten blijken enig respect te hebben voor andermans eigendommen.
Tegenover deze ernst van de door verdachte begane feiten behoort een vrijheidsbenemende straf te staan.
Bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank de ernst van de feiten afgewogen tegen de persoon van verdachte en het belang van het voorkomen van recidive. In navolging van het advies van de reclassering vindt de rechtbank dat verdachte niet opnieuw in detentie terecht moet komen. Dit zou reeds gemaakte plannen om het leven van verdachte op orde te krijgen doorkruisen en daarmee geen gunstige invloed hebben op het voorkomen van recidive. Ook weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij ter zitting verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, en dat hij uiteindelijk een positieve houding heeft aangenomen in het traject van de geschorste voorlopige hechtenis.
De rechtbank komt daarom tot oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het voorwaardelijk deel dient als prikkel om verdachte te weerhouden in de toekomst weer in de fout te gaan. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen, legt de rechtbank verdachte daarnaast een werkstraf op.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 216 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daarnaast oplegging van een werkstraf van 60 uren passend.
Gelet op de straffen in vergelijkbare zaken en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie is oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn rol. Verder is hij nog jong, niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, is sprake van gedragsstoornissen en heeft hij uiteindelijk een positieve houding aangenomen ten aanzien van het traject dat hem is opgelegd in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Deze omstandigheden geven aanleiding om bij de strafeis naar beneden af te wijken van de straf die zou volgen uit de richtlijnen.

8.Beslag

De rechtbank zal grotendeels in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de raadsvrouw beslissen over de in beslag genomen voorwerpen. De beslissingen zijn vermeld in rubriek 10.
De officier van justitie en de raadsvrouw verschillen slechts van mening over de te nemen beslissing over de onder verdachte in beslag genomen telefoons (voorwerpen 27 en 33). De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de telefoons gevorderd, terwijl de raadsvrouw de rechtbank heeft verzocht te beslissen dat de telefoons aan verdachte worden teruggegeven. De rechtbank vindt de verbeurdverklaring van die telefoons onevenredig gelet op de persoonlijke belangen van verdachte bij het weer kunnen beschikken over de telefoons,

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 14, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 en 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 5 subsidiair, 6 primair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot onderdelen van een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde:
verduistering.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
216 (tweehonderd zestien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich gedurende de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte blijft zich melden op afspraken met Reclassering Nederland (Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachten in de zaak Anipoco, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Volgen van onderwijs (jeugdstrafrecht)
Verdachte volgt vanaf september 2023 een opleiding voor de duur van twee jaar of zoveel tijd als de reclassering nodig vindt.
Locatiegebod (met elektronische monitoring)
Verdachte is tot 20 augustus 2023 op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding.
Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
60 (zestig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen.
Verklaart verbeurd:
- voorwerpen 24, 28, 29, 37 en 39 op de beslaglijst [1] .
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- voorwerpen 2 tot en met 20 en 34 tot en met 36 en 38 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerpen 1, 22, 25, 27, 32 en 33 op de beslaglijst.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2023.
Mr. B.G.L. van der Aa is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De beslaglijst is aan dit vonnis gehecht.