ECLI:NL:RBAMS:2023:3808

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
AMS 22/5735
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens termijnoverschrijding en communicatie via Berichtenbox

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser had op 25 juni 2020 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar zijn dienstverband was per 1 juli 2020 beëindigd. Het UWV had op 21 oktober 2020 aan eiser medegedeeld dat hij geen recht had op een WW-uitkering vanwege het ontbreken van een vereiste inkomstenopgave. Dit besluit werd enkel via de Berichtenbox van MijnOverheid bekendgemaakt, zonder dat eiser een e-mailnotificatie had ontvangen.

Eiser heeft in 2022 opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het UWV verklaarde zijn bezwaar tegen het eerdere besluit niet-ontvankelijk, omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was overschreden. Eiser stelde dat het UWV had moeten controleren of hij op de hoogte was van het besluit, aangezien hij geen notificatie had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV op de juiste wijze had gehandeld en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig indienen van zijn bezwaar.

De rechtbank concludeerde dat eiser in meer dan anderhalf jaar geen contact had opgenomen met het UWV over het uitblijven van betalingen, wat zijn positie verzwakte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E.E. Dekker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij vanaf 1 juli 2020 geen recht heeft op een WW-uitkering.
Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was werkzaam bij [naam bedrijf] Dat dienstverband is per 1 juli 2020 beëindigd met een beëindigingsovereenkomst. Op 25 juni 2020 heeft eiser een aanvraag om WW-uitkering ingediend.
2 Verweerder heeft eiser op 26 juni 2020 een WW-uitkering toegekend. Op 3 en op 8 september 2020 heeft verweerder gevraagd om het opsturen van een ontbrekende inkomstenopgave van de maand juli. Eiser heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3. Op 21 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij vanaf 1 juli 2020 geen recht heeft op een WW-uitkering vanwege het ontbreken van de inkomstenopgave. Dit besluit heeft verweerder geplaatst in de Berichtenbox van MijnOverheid.
4. Op 5 juli 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend met een ingangsdatum van twee jaren daarvoor, per 1 juli 2020. Op 22 juli 2022 heeft verweerder aan eiser geantwoord dat zijn recht op WW-uitkering is stopgezet bij besluit van 21 oktober 2020. Eiser is op 26 september 2022 alsnog uitdrukkelijk in bezwaar gegaan tegen dat besluit.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift door eiser is overschreden. Volgens verweerder is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat het primaire besluit enkel is verstuurd naar de Berichtenbox en er geen e-mailnotificatie is verzonden. Volgens vaste jurisprudentie dient in een dergelijke situatie het bestuursorgaan te controleren of de belanghebbende wel van het ontvangen van een e-mailnotificatie heeft willen afzien. Indien er geen controle heeft plaatsgevonden dient een bezwaar dat daardoor te laat is ingediend toch te worden behandeld.
Standpunt van verweerder
7. Naar de mening van verweerder is het primaire besluit op de juiste wijze bekend gemaakt. Verweerder voert aan dat eiser al in 2017 heeft aangegeven dat communicatie van het UWV via de Berichtenbox mag verlopen en dat hij zelf geen e-mailnotificatie heeft ingesteld. Voorts voert verweerder aan dat eiser had kunnen weten dat de communicatie via ‘Mijn UWV’ verloopt, omdat verweerder eiser na het voltooien van de aanvraag erop heeft gewezen dat verdere berichtgeving over de status van de WW-aanvraag op ‘Mijn UWV’ te lezen is. Tenslotte meent verweerder dat het verwonderlijk is dat eiser gedurende twee jaar geen contact heeft gezocht met het UWV over het ontbreken van betalingen.
Het oordeel van de rechtbank
8. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift dat te laat is ingediend is toch ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat de indiener in verzuim is geweest.
9. Met plaatsing in de Berichtenbox is het besluit van 2 oktober 2020 bekendgemaakt. De rechtbank oordeelt dat het voor eiser niet anders kan zijn dan dat hij ook snel feitelijk bekend is geraakt met het besluit van verweerder tot stopzetting van de uitkering. Eiser heeft na de aanvraag tot WW-uitkering immers nooit betalingen ontvangen van verweerder. In een periode van meer dan anderhalf jaar heeft eiser echter nooit contact opgenomen met verweerder om navraag te doen over het uitblijven van die betalingen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
10. Eiser heeft ter zitting nog aangegeven dat hij destijds heeft geleefd van zijn spaargeld, en dat zijn belang niet zozeer ligt in het verleden, maar dat hij nu het geld van de WW-uitkering nodig heeft om in de toekomst een buffer te hebben als hij onverhoopt weer werkloos zou worden. De gemachtigde van het UWV heeft er vervolgens op gewezen dat eiser vanwege zijn nieuwe dienstverband inmiddels een nieuw WW-recht heeft opgebouwd, dat vanwege de wettelijke systematiek (de jareneis) van eenzelfde duur is als zijn oude recht. Eiser heeft dus zelf inmiddels al een nieuwe buffer opgebouwd tegen de gevolgen van (toekomstige) werkloosheid. Ook in dit opzicht is er dus geen reden om aan te nemen dat verweerder eiser in het bestreden besluit tekort heeft gedaan.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.