ECLI:NL:RBAMS:2023:3806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
AMS 22/4348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing AOW-uitkering op basis van niet-verzekerd zijn en huwelijk na verzekerde periode

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Turkije wonende vrouw, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de afwijzing van haar aanvraag voor een AOW-uitkering. Eiseres, geboren in 1955, heeft op 20 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een AOW-uitkering, maar deze is door de SVB afgewezen. De SVB stelde dat eiseres niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt, waardoor zij geen zelfstandig AOW-pensioen heeft opgebouwd. Eiseres was getrouwd met een man die tussen 1966 en 1973 in Nederland verzekerd was voor de AOW, maar zij zijn pas in 1976 getrouwd, na de periode waarin hij verzekerd was. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet medeverzekerd is op basis van het huwelijk, omdat de verzekering van haar echtgenoot niet van invloed is op haar recht op AOW. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht heeft op een AOW-uitkering, omdat zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt en dat de SVB terecht de aanvraag heeft afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te Kırşehir (Turkije), eiseres

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde mr. A.F.L.B. Metz).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij brief van 12 december 2022 in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven te willen worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1955, woont in Turkije en heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Zij is op [medio] juni 1976 gehuwd met [echtgenoot] die vanaf 1966 tot en met 1973 verzekerd was voor de AOW. In 1973 is hij teruggekeerd naar Turkije. Vanaf december 1997 heeft [echtgenoot] een AOW-uitkering ontvangen. Omdat hij destijds gehuwd was met een partner jonger dan 65 jaar heeft hij een toeslag op zijn uitkering gekregen. Op 8 februari 2015 is [echtgenoot] overleden. Eiseres heeft op 20 oktober 2021 een aanvraag voor een AOW-uitkering ingediend.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de AOW-aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet in Nederland gewoond of gewerkt heeft, waardoor zij geen zelfstandig AOW-pensioen heeft opgebouwd. De partner van eiseres is wel in Nederland verzekerd geweest, maar dit was voordat hij met eiseres is getrouwd. De verzekering van de partner heeft daarom geen invloed op de verzekering van eiseres.
3. Verweerder is in bezwaar bij zijn besluit gebleven en heeft daarom in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres vanaf de datum waarop zij AOW kon opbouwen tot haar pensioengerechtigde leeftijd niet was verzekerd voor de AOW. Om verzekerd te zijn voor de AOW moest eiseres in die periode wonen of werken in Nederland. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan deze voorwaarde. Op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije (hierna: het Verdrag) is eiseres volgens verweerder ook niet meeverzekerd op basis van het huwelijk met [echtgenoot] . Eiseres is namelijk pas in 1976 met hem in het huwelijk getreden. Dit was na de periode van 1966 tot 1973 waarin [echtgenoot] was verzekerd.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres meent dat zij recht heeft op een AOW-uitkering. Eiseres wijst daarbij op de door verweerder verzonden brief van 29 augustus 2019 waaruit volgens haar blijkt dat zij recht heeft op een AOW-uitkering als zij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Daarnaast merkt eiseres op dat er maandelijks premie is ingehouden op de uitkering van haar echtgenoot. Als zij geen recht heeft op een uitkering, waarom is deze premie dan elke maand afgeschreven.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7 van de AOW ontstaat een recht op een AOW-pensioen indien men de AOW-leeftijd heeft bereikt en in de 50 jaar voor de AOW-leeftijd voor de AOW minimaal één tijdvak verzekerd is geweest. Overeenkomstig artikel 6 van de AOW is van verzekering sprake wanneer iemand die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt in Nederland woont of werkt. Volgens artikel 24 van het Verdrag kan de in Turkije wonende echtgenoot van een verzekerde voor de AOW onder voorwaarden zijn medeverzekerd. Deze medeverzekering betreft de periodes waarin de ene echtgenoot tijdens het huwelijk verzekerd was voor de AOW, terwijl de andere echtgenoot in Turkije woonde.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen zelfstandig recht op een AOW-uitkering heeft opgebouwd. Eiseres heeft namelijk nooit in Nederland gewoond of gewerkt. In geschil is of eiseres medeverzekerd is geweest met haar echtgenoot. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangegeven te zijn getrouwd op [medio] juni 1976. De rechtbank stelt vast dat de echtgenoot van eiseres op dat moment niet meer in Nederland woonde of werkte. Ook is niet gebleken dat hij in deze periode vrijwillig verzekerd was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Omdat de echtgenoot in de betreffende periode dus niet verzekerd is geweest voor de AOW, wordt niet voldaan aan artikel 24 van het Verdrag. Eiseres kan dan ook niet als medeverzekerd worden aangemerkt op grond van dit Verdrag.
7. Voor zover eiseres met haar verwijzing naar de brief van 29 augustus 2019 een beroep op het vertrouwensbeginsel wenst te doen, slaagt dit niet. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief namelijk slechts een algemene informatieve brief over een verandering in de AOW-leeftijd. In de brief is onder meer opgenomen: “
Mogelijkkrijgt u bij het bereiken van uw AOW-leeftijd een AOW-pensioen uit Nederland.” Van een uitdrukkelijke toezegging dat eiseres recht heeft op een AOW-uitkering bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is niet gebleken.
8. De rechtbank begrijpt uit het standpunt van eiseres dat zij ervanuit ging dat de AOW-uitkering van [echtgenoot] is gekort, zodat zij in de toekomst een uitkering zou kunnen ontvangen. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat eiseres niet bekend is met de Nederlandse pensioensregeling, maar de vooronderstelling van eiseres is niet juist. De korting op de AOW-uitkering van [echtgenoot] is namelijk toegepast op grond van artikel 13 van de AOW en heeft te maken met het aantal verzekerde jaren van [echtgenoot] . Op grond van artikel 13 van de AOW wordt op het bruto-ouderdomspensioen namelijk een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest. De korting op de AOW-uitkering van [echtgenoot] was dus geen afdracht voor een toekomstige AOW-uitkering voor eiseres.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.