ECLI:NL:RBAMS:2023:3798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
C/13/715576 / FA RK 22-1883
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap en alimentatieverplichting van de verwekker voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de vaststelling van het vaderschap en de alimentatieverplichting van de man voor zijn minderjarige kind. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. de Visser, heeft verzocht om de vaststelling van het vaderschap van de man, die ook financieel verantwoordelijk is voor drie andere kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de vader is van het minderjarige kind, op basis van een DNA-onderzoek uitgevoerd door Verilabs, dat met een waarschijnlijkheid van 99,9999999997% heeft bevestigd dat de man de biologische vader is.

De rechtbank heeft vervolgens de onderhoudsbijdrage vastgesteld. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage vanaf 1 april 2022, terwijl de man heeft aangevoerd dat de bijdrage pas kan ingaan vanaf de datum waarop zijn vaderschap is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de bijdrage kan worden vastgesteld op 1 april 2022, omdat de man op dat moment op de hoogte was van zijn mogelijke vaderschap.

De rechtbank heeft de behoefte van het kind berekend op basis van de netto-inkomens van beide ouders en heeft vastgesteld dat de man, gezien zijn financiële situatie en de alimentatieverplichtingen voor zijn andere kinderen, een bijdrage van € 150,- per maand moet betalen. Daarnaast is de man veroordeeld tot betaling van de kosten van het DNA-onderzoek, die € 685,- bedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715576 / FA RK 22-1883 (LB/KL)
Beschikking van 23 mei 2023 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. de Visser,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.L.J. Wekking.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het eerdere procesverloop blijkt uit de beschikking van 31 augustus 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Bij beschikking van 31 augustus 2022 van deze rechtbank is een deskundige benoemd om DNA-onderzoek te doen en de zaak in afwachting daarvan aangehouden.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadere stukken, waaronder:
  • de deskundigenrapportage van Verilabs, ingekomen op 29 december 2022,
  • het F9-formulier met producties van de zijde van de vrouw van 20 april 2023.
1.4.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 mei 2023.
Verschenen zijn:
  • de vrouw,
  • mr. De Visser,
  • mr. Wekking.
Mr. Wekking heeft tijdens de mondelinge behandeling de producties 1 t/m 3 van de man overgelegd, omdat deze ontbraken in het dossier van de rechtbank. Partijen hebben verder hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020.
2.2.
De vrouw oefent het gezag alleen uit.
2.3.
Verilabs heeft met waarschijnlijkheid van 99, 9999999997% vastgesteld dat [de man] de vader is van [minderjarige]
.

3.De beoordeling

Vaderschap
3.1.
Op basis van het onderzoek van Verilabs stelt de rechtbank vast dat [de man] de vader is van [minderjarige] .
Onderhoudsbijdrage
3.2.
Op grond van artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Onder de ‘verwekker van een kind’ als bedoeld in voornoemd artikel wordt verstaan ‘de man die samen met de moeder op natuurlijke wijze het kind heeft laten ontstaan’.
3.3.
Nu de man als verwekker van [minderjarige] heeft te gelden, is hij in beginsel gehouden tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw.
Ingangsdatum
3.4.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij de onderhoudsbijdrage verzoekt vanaf 1 april 2022. Dat is de maand nadat de man door haar is aangeschreven om bij te dragen in de kosten van [minderjarige] . Volgens haar wist de man dat hij de vader van [minderjarige] was, partijen hebben immers ook nog gesproken over de aanwezigheid van de man bij de bevalling.
3.5.
De man voert aan dat hij graag wil dat bij de ingangsdatum van de te betalen bijdrage aansluiting gezocht wordt bij de datum waarop zijn vaderschap is komen vast te staan door het DNA onderzoek. Hij wist per die datum immers pas zeker dat hij de vader van [minderjarige] is.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:402 BW heeft de rechtbank een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum. Dit kan een datum zijn die vóór de datum van deze beschikking is gelegen. Omdat de man vanaf het moment dat het verzoek is ingediend wist dat hij er rekening mee moest houden dat er een onderhoudsbijdrage kon worden opgelegd, gaat de rechtbank uit van de eerst volgende maand na die datum, zijnde 1 april 2022.
Behoefte
3.7.
Partijen verschillen van mening over de behoefte van [minderjarige] . Conform de Expertgroep Alimentatienormen sluit de rechtbank voor de bepaling van deze behoefte, nu partijen nimmer hebben samengewoond, aan bij het gemiddelde van de nettoinkomens van partijen ten tijde van de geboorte van [minderjarige] .
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat zij bij de berekening van de behoefte van [minderjarige] in 2020 uitgaat van de volgende gegevens. De man heeft in een alimentatieberekening die hij heeft gemaakt ten behoeve van een andere procedure aangegeven dat zijn loon volgens jaaropgaaf € 63.276,- bedroeg. Deze berekening is gemaakt in 2021, de vrouw gaat er daarom van uit dat de bij deze berekening gebruikte jaaropgaaf van 2020 is. Het inkomen van de vrouw in dat jaar bedroeg volgens haar jaaropgaaf € 52.403,-. De behoefte van [minderjarige] is volgens de vrouw in 2020 een bedrag van € 463,-, en geïndexeerd naar heden een bedrag van € 503,-.
3.9.
De man betwist dat zijn jaarsalaris in 2020 € 63.276,- bedroeg. Volgens hem had hij destijds een jaarsalaris van ongeveer € 50.000,-.
3.10.
De rechtbank gaat voor het inkomen van de man in 2020 uit van een bedrag van € 63.276,- per jaar. De alimentatieberekening waaruit dit bedrag volgt is immers door de man overgelegd. De man heeft nagelaten gegevens over 2020 te verstrekken waaruit volgt dat zijn inkomen lager was. Omdat partijen nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, zal de rechtbank de behoefte van [minderjarige] bepalen door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Beoordeeld wordt de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid. Er wordt daarom ook bij beide ouders rekening gehouden met inkomsten uit kindgebonden budget. Daarbij wordt aan de zijde van de man ermee rekening gehouden dat hij in 2020 reeds verplicht was alimentatie te betalen voor zijn andere kinderen en deze bedragen dus niet besteed konden worden aan [minderjarige] . Nu de man geen andere cijfers dan de beschikking van 2018 heeft overgelegd, zullen de daarin genoemde bedragen aan alimentatie (te weten 2 x € 237,- en € 116,-) geïndexeerd, zijnde € 617,- in totaal van zijn NBI worden afgetrokken. Uitgaande van de voorgaande gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige] op (€ 3.505 - € 617 =) € 2.888,- per maand en het NBI van de vrouw op € 3.283,- per maand. Het gemiddelde eigen aandeel van partijen is € 438,-, dit is de behoefte van [minderjarige] in 2020. Geïndexeerd naar 2022, omdat de ingangsdatum per dat jaar is, is die behoefte € 460,-.
3.11.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van de minderjarigen. Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.720,- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.020]. Bij een NBI van minder dan € 1.720,- per maand zijn vaste bedragen van toepassing.
Draagkracht van de vrouw
3.12.
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van de door haar overgelegde jaaropgaaf uit 2022, waaruit volgt dat zij een bruto jaarsalaris heeft van € 52.403,-. Voor zover deze gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
3.13.
Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van € 3.322,- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% van [3.322 – (0,3 x 3.322 + 1.020)] = € 914,- per maand.
Draagkracht van de man
3.14.
Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de door hem overgelegde loonstrook uit juli 2022 en niet van zijn verdiencapaciteit als in 2020. Hoewel door de advocaat van de man is aangevoerd dat de man gezondheidsproblemen heeft en op dit moment niet werkzaam is, is tussen partijen niet in geschil dat de man in (elk geval het eerste deel van) 2022 salaris heeft ontvangen. Uit de loonstrook van juli 2022 volgt dat de man een inkomen had van € 3.897,- bruto per maand. De man heeft naast drie loonstroken uit 2022 geen financiële gegevens overgelegd. Voor zover deze gegevens tussen partijen niet vaststaan, zal de rechtbank hierop gemotiveerd ingaan.
3.15.
Uitgaande van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op een bedrag van € 2.831,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% van [2.831 – (0,3 x 2.831+ 1.020] = € 673,- per maand.
3.16.
Zoals hiervoor overwogen is de man financieel draagplichtig voor drie andere kinderen ( [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] ). De behoefte van die kinderen is vastgelegd in een beschikking van deze rechtbank van 12 december 2018 (C/13/638765 / FA RK 17-7592). Het deel dat de man bijdraagt in 2018 in de behoefte van [naam 1] en [naam 2] is een bedrag van € 237,- per kind per maand en in de behoefte van [naam 3] een bedrag van € 116,- per maand. Geïndexeerd naar 2022, is het aandeel van de man voor [naam 1] en [naam 2] € 260,- per kind per maand en het aandeel voor [naam 3] is € 127,- per maand.
3.17.
In de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw is het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige] , de andere kinderen buiten beschouwing gelaten € 186,-. De man is gelet op zijn draagkracht niet in staat om alle bijdragen aan de kinderen volledig te voldoen. Daarom heeft de rechtbank zijn draagkracht naar rato verdeeld over de verschillende kinderen. Bovenstaande leidt tot onderstaand overzicht.
3.19.
De vrouw stelt dat de kosten van het DNA onderzoek voor rekening van de man dienen te komen indien het onderzoek bevestigt dat de man de verwekker is van de minderjarige. Deze kosten voor het DNA onderzoek bedroegen € 685,-. De man voert aan dat deze kosten over beide partijen gedeeld moeten worden, nu de stelplicht van het vaderschap van de man bij de vrouw lag.
3.20.
Bij voornoemde beschikking is een deskundige benoemd, teneinde een DNA-onderzoek te verrichten. Het onderzoek is uitgevoerd door Verilabs en hiervoor zijn kosten gemaakt. Uit het deskundigenonderzoek volgt dat praktisch is bewezen dat de man de biologische vader is van de minderjarige. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de vrouw niet twijfelde aan het biologisch vaderschap van de man, doch de man een DNA-onderzoek noodzakelijk achtte, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de man de volledige kosten van de deskundige, die in debet waren gesteld, dient te betalen, te weten € 685,-.
3.21.
Gelet op de aard van de procedure draagt ieder der partijen de eigen proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 april 2022 € 150,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
4.2.
veroordeelt de man tot betaling van de kosten van de door Verilabs op 28 december 2022 uitgebrachte deskundigenrapportage van € 685,- te voldoen aan de griffier van de rechtbank door overmaking van het bedrag onder vermelding van “kosten deskundigenonderzoek” en het zaak- en rekestnummer C/13/715576 / FA RK 22-1883, nadat de man daarvoor een nota van de griffier (via het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak, het LDCR) heeft ontvangen;
4.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. K.E. Luijckx, op 23 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.