ECLI:NL:RBAMS:2023:3783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
C/13/731477 / KG ZA 23-247
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag onder voorwaarden van depot bij advocaat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.P. Macro, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat op zijn woning was gelegd door gedaagde, die in Spanje verblijft. Het beslag was gelegd in het kader van een vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid, waarbij gedaagde een bedrag van € 117.723,70 van eiser en zijn zus vorderde. Eiser had eerder een bankgarantie moeten stellen voor een bedrag van € 95.500,00 om het beslag op te heffen, maar het bleek niet mogelijk om deze bankgarantie te verkrijgen. In plaats daarvan heeft eiser het bedrag op de derdengeldrekening van zijn advocaat gestort en een akte zekerheidstelling overgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel een bankgarantie niet was gesteld, het bedrag op de derdengeldrekening voldoende zekerheid bood voor gedaagde. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven onder de voorwaarde dat het bedrag in depot blijft staan totdat het hof uitspraak doet in het hoger beroep. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.522,14 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate zekerheidstelling in civiele procedures en de mogelijkheden die partijen hebben om aan deze vereisten te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/731477 / KG ZA 23-247 MDvH/LO
Vonnis in kort geding van 18 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 27 maart 2023,
advocaat mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Spanje, verblijvende te [verblijfplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 4 april 2023 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een vooraf ingediende pleitnota. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser] met mr. Macro en [gedaagde] met L.P. den Ouden.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en zijn zus [naam] zijn de kinderen van de op 4 april 2018 overleden [erflater] . Zij waren de bestuurders van Stichting [naam stichting] (hierna: de stichting). De stichting had tot doelstelling: de organisatie van de verpleging en de verzorging van de heer [erflater] .
2.2.
[gedaagde] werkte als oppas en hulp in de huishouding in dienst van de stichting op basis van een arbeidsovereenkomst.
2.3.
Bij vonnis van 3 oktober 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is de stichting veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 68.028,78 aan achterstallig loon. Aan dat vonnis is niet voldaan door de stichting.
2.4.
Op 12 juli 2019 heeft [gedaagde] [eiser] en zijn zus gedagvaard voor deze rechtbank; zij vordert van hen een bedrag van € 117.723,70 uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
2.5.
Op enig moment heeft [gedaagde] conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de woning van [eiser] aan de [adres 1] (‘de woning’), waarbij de gestelde vordering is begroot op € 95.500,00. Dit beslag is op 27 februari 2020 ingeschreven in het kadaster.
2.6.
Bij vonnis van 19 augustus 2020 van deze rechtbank zijn de vorderingen van [gedaagde] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen.
2.7.
Bij dagvaarding van 8 oktober 2020 is [gedaagde] in hoger beroep gegaan van het vonnis van 19 augustus 2020. Het arrest in deze zaak is al een aantal keer aangehouden, laatstelijk is de zaak op 4 april 2023 aangehouden voor vier of zes weken.
2.8.
[eiser] heeft inmiddels de woning aan de [adres 2] gekocht van zijn benedenbuurman, met de bedoeling om daar te gaan wonen en zijn woning op [adres 1] te verkopen.
2.9.
Bij vonnis van 26 april 2022 is het beslag op de woning opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] in de vorm van een bankgarantie zekerheid doet stellen voor een bedrag van € 95.500,00. In het vonnis is overwogen dat de zekerheid zodanig moet zijn dat de vordering tot dat bedrag behoorlijk is gedekt en dat [gedaagde] daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Daaraan is toegevoegd dat een bankgarantie door een bank van goede naam volgens de standaardtekst van het NVB-model Beslaggarantie 1999 in ieder geval toereikend is.
2.10.
Op 16 februari 2023 heeft [eiser] de woning verkocht. Als leveringsdatum is 7 maart 2023 overeengekomen, omdat verwacht werd dat het gerechtshof op 21 februari 2023 arrest zou wijzen. Die leveringsdatum is niet gehaald omdat het arrest is aangehouden.
2.11.
[eiser] bankiert bij Rabobank. Hij heeft Rabobank verzocht een bankgarantie te stellen. Dat is uiteindelijk niet gelukt. Rabobank heeft dit als volgt toegelicht.
“Dit heeft ermee te maken dat er een zaak loopt tegen u als particulier en niet tegen het bedrijf. Wij kunnen geen particuliere bankgarantie stellen en mogen ook geen bankgarantie voor het bedrijf stellen als deze niet wordt genoemd in de rechtszaak.”.
2.12.
[eiser] heeft de notaris die het transport van de woning zal verzorgen verzocht mee te werken aan een depotovereenkomst, zodat hij in plaats van een bankgarantie het bedrag in depot bij een notaris zou kunnen zetten. Deze notaris heeft hier uiteindelijk niet aan mee willen werken.
2.13.
Uiteindelijk heeft [eiser] het bedrag van € 95.500,00 op de derdengeldrekening van zijn advocaat gestort. De advocaat heeft een akte zekerheidstelling in het geding gebracht, waarin staat dat het bedrag van € 95.500,00 door [eiser] op zijn derdengeldrekening is gestort en dat hij onvoorwaardelijk de opdracht heeft gekregen dit bedrag aan [gedaagde] af te dragen indien en zodra het hof het vonnis in eerste aanleg zou vernietigen en de vordering van [gedaagde] alsnog zou toewijzen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de opheffing van het gelegde beslag op de woning nu er afdoende zekerheid is gesteld, althans het beslag op te heffen onder de voorwaarde dat [eiser] als zekerheid een bedrag van € 95.500,00 bij een notaris in depot heeft gegeven.
3.2.
[eiser] heeft ter toelichting van zijn vordering gesteld dat het niet mogelijk is gebleken een bankgarantie te stellen, nu Rabobank daaraan niet wil meewerken. Een andere bank, waar hij geen rekening aanhoudt en waar hij dus geen cliënt is, zal zeker geen bankgarantie willen verstrekken. Verder heeft hij geprobeerd het bedrag in depot bij de notaris te zetten, die daaraan niet wilde meewerken. [eiser] heeft wel een andere notaris bereid gevonden dit te doen.
Ten einde raad heeft hij het bedrag overgemaakt naar de derdengeldrekening van zijn advocaat, die een akte zekerheidstelling heeft opgesteld en getekend. In eerste instantie had hij met de koper van de woning afgesproken dat zij het arrest van het hof zouden afwachten alvorens tot levering over te gaan. Nu het arrest keer op keer wordt aangehouden, wil de koper niet langer wachten. [eiser] heeft er dus groot belang bij dat het beslag wordt opgeheven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Het beslag is opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] een bankgarantie zou stellen en dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] hoeft geen genoegen te nemen met een bedrag in depot bij een notaris of advocaat, omdat dat niet dezelfde zekerheid biedt. Op dat depotbedrag kan [eiser] – of een derde – immers beslag leggen. Zij wacht al vijf jaar op haar geld. De stichting is veroordeeld tot betaling, maar die biedt geen verhaal. Haar laatste hoop is gevestigd op het arrest van het hof. Zij heeft er dan ook groot belang bij dat zij bij een veroordelend arrest daadwerkelijk haar vordering kan innen, en niet opnieuw met lege handen achterblijft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het vonnis van 26 februari 2022 is het beslag opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [eiser] een bankgarantie zou stellen. In de overwegingen is opgenomen dat de zekerheid zodanig moet zijn dat de vordering tot een behoorlijk bedrag is gedekt en dat [gedaagde] daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen, en dat een bankgarantie volgens het NVB-model
in ieder gevaltoereikend is.
4.2.
[eiser] heeft al het mogelijke gedaan om een bankgarantie te stellen, of – toen dat niet lukte – op een andere manier zekerheid te stellen. Voldoende aannemelijk is dat het niet mogelijk is een bankgarantie te stellen. De bank wil dat niet doen omdat [eiser] in een procedure is betrokken, en eveneens voldoende aannemelijk is dat [eiser] niet bij een bank kan aankloppen waar hij geen cliënt is.
4.3.
Het is juist dat – zoals [gedaagde] heeft gesteld – op een bedrag in depot in theorie beslag zou kunnen worden gelegd. Mr. Macro heeft echter in de akte zekerheidstelling verklaard dat het bedrag onvoorwaardelijk zal worden uitgekeerd indien en zodra de vordering van [gedaagde] in hoger beroep wordt toegewezen, en [eiser] en mr. Macro hebben deze toezegging ter zitting herhaald. Er is – na uitvoerige ondervraging van de voorzieningenrechter ter zitting – ook niet gebleken dat [eiser] in financiële problemen verkeert en/of andere schuldeisers heeft die verhaal zouden willen zoeken op het in depot gestorte bedrag. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk dat het bedrag in depot op de derdengeldrekening bij mr. Macro voldoende zekerheid geeft voor [gedaagde] en zal het beslag worden opgeheven. [eiser] heeft daar een groot belang bij, nu hij de woning heeft verkocht, en de koper niet langer wil wachten op het arrest van het hof. Nu het hem niet is gelukt op een andere manier zekerheid te stellen bevindt hij zich in een onmogelijke situatie.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.522,14

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 27 februari 2020 bij het kadaster ingeschreven ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak aan de [adres 1] (met kadastrale aanduiding: Amsterdam [nr.kadaster] en met kadastrale objectidentificatie: [nr.object] ), onder de voorwaarde dat het bedrag van € 95.500,00 in depot blijft staan op de derdengeldrekening van mr. Macro tot het moment dat het hof uitspraak heeft gedaan in hoger beroep,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.522,14,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: LO