Overwegingen
18. In artikel 11 van Verordening 883/2004 is (voor zover hier van belang) het volgende bepaald:
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van een lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden
al dan niet in loondienstverricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat; (…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn
woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
19. De rechtbank stelt vast dat in de visie van verweerder eiser aan meer dan één wetgeving onderworpen kan zijn, in de zin dat hij de ene maand valt onder de Nederlandse wet en de daarop volgende (weer) onder de Hongaarse en dan weer de Nederlandse.
20. Verweerder heeft zich uitdrukkelijk onthouden van een antwoord op de vraag of dat niet mogelijk in strijd met het vrije verkeer van Unieburgers is.
21. Eiser heeft er onbetwist op gewezen dat verweerders systematiek niet wordt gehanteerd bij de belastingheffing. Die strekt zich uit over het hele jaar. Verweerders visie is daarmee niet in lijn, en eisers aanspraken op kinderbijslag moeten over elk kalenderjaar worden beoordeeld. Voorts heeft eiser onbetwist aangevoerd dat hij alleen werkt in Nederland, en niet in Hongarije.
22. Gegeven eisers verwijzing naar de fiscale systematiek, gevoegd bij het gegeven dat eiser uitsluitend in Nederland werkzaam is, ziet de rechtbank niet dat en waarom artikel 11 van Verordening 883/2004 noopt tot een maand tot maand beoordeling van de toepasselijke wetgeving voor eisers kinderbijslagaanspraken. Die omstandigheden wijzen er juist op dat in eisers situatie voortdurend uitsluitend de Nederlandse wetgeving van toepassing is.
23. De rechtbank tekent daarbij aan dat eiser niet kan gelden als post-actief. Gesteld noch gebleken is dat het bij eisers werkzaamheden verder gaat om marginale of niet substantiële activiteiten.
24. De zaak van eiser laat verder zien tot welke bureaucratische complicaties de door verweerder gekozen aanpak kan leiden. Dat met die aanpak het vrije verkeer van Unieburgers feitelijk is gediend, ligt bepaald niet voor de hand.
25. Waar het betreft de gehanteerde maandsystematiek heeft verweerder nog verwezen naar artikel 59 van Verordening 987/2009 als unierechtelijke grondslag daarvoor. In dat artikel is het volgende bepaald:
Herberekening en aanpassing van de uitkeringen
1. Indien de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen krachtens de wetgeving van een lidstaat worden gewijzigd, of indien een relevante wijziging plaatsvindt in de persoonlijke situatie van de betrokkene die krachtens die wetgeving zou leiden tot een aanpassing van het bedrag van de uitkering, vindt een herberekening plaats overeenkomstig artikel 52.
2. Indien echter de prestaties van de betrokken lidstaten door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het niveau van inkomsten of andere redenen voor aanpassing, met een bepaald percentage of een vast bedrag worden gewijzigd, wordt dit percentage of bedrag rechtstreeks in de overeenkomstig artikel 52 vastgestelde uitkeringen verwerkt, zonder dat een herberekening behoeft plaats te vinden.
26. Met eiser kan de rechtbank verweerder niet volgen in deze verwijzing. Artikel 59 beschrijft hoe dient te worden omgegaan met (overigens uit het nationaal recht voortvloeiende)
aanpassingenvan aanspraken van een betrokkene, en zegt niets over de tijdsgewijze
vaststellingvan dergelijke aanspraken.
27. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat vanwege de kwartaalsgewijze systematiek in de AKW op elke eerste dag van het kwartaal beoordeeld zou moeten worden welke wetgeving van toepassing is. Het gaat daarbij immers om een nationaalrechtelijk en niet unierechtelijk voorschrift.
28. De conclusie is dat in eisers situatie ten aanzien van de gehele periode in geding uitgegaan dient te worden van de Nederlandse wetgeving als de toepasselijke. De sterke werking van artikel 11 van Verordening 883/2004 brengt dan met zich dat nationale aansluitvoorwaarden zoals die van het ingezetenschap buiten beschouwing blijven. Verweerder heeft daar dan ook ten onrechte eisers aanspraken aan getoetst.
29. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
30. Gelet op de lange duur van het geschil enerzijds en anderzijds het overzichtelijke karakter van de hier in gezing zijnde aanspraken. zal de rechtbank het geschil definitief beslechten door te bepalen dat eiser voor de kinderen [kind 1] (vanaf 1 juli 2018) en [kind 2] (vanaf 1 juli 2019) volledig aanspraak heeft op kinderbijslag naar de geldende normbedragen tot en met het eerste kwartaal van 2021. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat niet is gebleken van wezenlijke tussentijdse wijzigingen over de jaren in de situatie van eiser.
31. Verweerder dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
32. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser is in beroep vanaf de zitting bijgestaan door een advocaat. Deze advocaat heeft ook nog een nadere schriftelijke reactie ingediend. Dat betekent dat in totaal sprake is van anderhalve punt aan proceshandelingen in beroep. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. Dat komt uit op een totaalbedrag van € 1.255,50.