ECLI:NL:RBAMS:2023:377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/299335-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; afzien van weigering op grond van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure in eerste aanleg en hoger beroep beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het hoger beroep en zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen. De officier van justitie stelde echter dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het hoger beroep, hij op de hoogte was van de procedure en dat er geen grond was om de overlevering te weigeren. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de OLW zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/299335-22
RK nummer: 22/4857
Datum uitspraak: 24 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
18 juli 2022 door
the Circuit Court in Łódź, No. 4 Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [naam PI] ),
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement passed by the District Court for Łódź-Śródmieście in Łódźvan 3 augustus 2017 met referentie
VI K 122/17. Dit vonnis is bij uitspraak in hoger beroep van
the Circuit Court in Łódźvan 19 april 2018 (referentie
V Ka 1310/17)in stand gelaten.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman is van mening dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, nu niet gebleken is dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van het proces in hoger beroep en hij zijn verdedigingsrechten niet uit heeft kunnen oefenen.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van het hoger beroep sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om af te zien van weigering, nu de opgeëiste persoon kennelijk stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht of in het kader daarvan in ieder geval onzorgvuldig is geweest gelet op het kennelijk niet voldoen aan de aan hem gegeven adresinstructie.
Omdat niet kan worden vastgesteld of er in hoger beroep ook inhoudelijk is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, toetst de rechtbank zekerheidshalve zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 december 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig is geweest tijdens het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich dan ook niet voor.
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep is de rechtbank van oordeel dat, nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, het vonnis in hoger beroep is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet hierop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Vaststaat dat het hoger beroep is ingesteld door de daartoe gemachtigd advocaat, die de opgeëiste persoon ook in eerste aanleg heeft bijgestaan. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon wist dat een procedure in hoger beroep zou volgen.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 december 2022 blijkt dat aan de opgeëiste persoon de volgende instructie is meegegeven:
“ [naam opgeëiste persoon] , when interviewed as a suspect on 28 December 2016, was advised, e.g. of the provisions within Section 139 of Polish Criminal Procedure Code and of the obligations imposed thereby on the person against whom criminal proceedings are conducted. The relevant advice letter was handed to [naam opgeëiste persoon] , which he acknowledged by his personal signature. He was thereby informed that failure to provide the current address for service may prevent filing an application, complaint or appeal for reason of expiry of the applicable timeframes.”
De opgeëiste persoon, die wist dat hoger beroep zou worden ingesteld, moest er rekening mee houden dat hij in die procedure zou worden opgeroepen op het door hem in eerste aanleg opgegeven adres. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op twee door hem opgegeven adressen is opgeroepen voor de procedure in hoger beroep.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel dat hij in dit kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door ondanks de aan hem gegeven adresinstructie niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten. De rechtbank ziet geen grond de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

6.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon verwikkeld is in een letselschadezaak na een bedrijfsongeval. In het kader hiervan dient hij nog een aantal medische onderzoeken te ondergaan. Overlevering naar Polen zou betekenen dat deze onderzoeken niet plaats kunnen vinden, waardoor de letselschadeclaim niet onderbouwd kan worden. Dit brengt een schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon met zich mee, waarmee er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. Gelet op de tijdelijke aard van de schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon moet toepassing gegeven worden aan artikel 11, tweede lid, OLW.
Daargelaten of in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11 OLW is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de situatie zoals die door de raadsman is beschreven geen reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon met zich brengt.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Łódź, No. 4 Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.