ECLI:NL:RBAMS:2023:3728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
13/257258-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor medeplegen van oplichting, afdreiging en vernieling van politieauto

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van oplichting, afdreiging en het vernielen van een politieauto. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het oplichten van een benadeelde partij door deze te bewegen tot het afsluiten van telefoonabonnementen en het afgeven van telefoons door middel van leugens en valse hoedanigheden. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij samen met anderen de benadeelde partij heeft afgedreigd en gedwongen tot het afgeven van geld door bedreigingen met seksueel getinte foto's. Ook werd de verdachte beschuldigd van het vernielen van een ruit van een politieauto. Tijdens de zitting op 26 mei 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord en de verdediging van de verdachte, die pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank vond de bewezenverklaring van de feiten voldoende onderbouwd en legde een taakstraf van 100 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Tevens werd de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld en werd de schadevergoeding toegewezen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking, en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/257258-17
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende op [adres] , thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.L.J. Smit en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H. van Asselt naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft na de zitting beraadslaagd en mondeling uitspraak gedaan.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het:
1.
samen met ander(en) oplichten van [benadeelde partij] omstreeks 6 juni 2016 te Amstelveen door [benadeelde partij] te bewegen tot het afsluiten van telefoonabonnementen en de afgifte van telefoons door o.a. het aannemen van een valse hoedanigheid en het vertellen van leugens;
2.
samen met ander(en) oplichten van [benadeelde partij] in de periode van 8 juni 2016 tot en met 13 juni 2016 te Amstelveen door [benadeelde partij] te bewegen tot de afgifte van € 1.200 door o.a. het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en het vertellen van leugens;
3.
samen met ander(en) plegen van afdreiging van [benadeelde partij] in de periode van 13 juni 2016 tot en met 18 juni 2016 te Amstelveen door deze [benadeelde partij] te bedreigen met o.a. het aan zijn moeder tonen van seksueel getinte foto’s en hem daarmee te dwingen tot de afgifte van € 2.400;
4.
vernielen van een ruit van een politieauto op 18 juni 2016 te Amstelveen.
De tenlastelegging staat in Bijlage I.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Overschrijding van de redelijke termijn
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de redelijke termijn fors is overschreden. Er zijn sinds de aanvang van de vervolging bijna zeven jaar verstreken. Het is niet aan de schuld van verdachte te wijten dat het zo lang heeft geduurd. Het Openbaar Ministerie heeft hiermee zijn vervolgingsrecht verspeeld.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid en dat het Openbaar Ministerie dus ontvankelijk is in de vervolging.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat een strafzaak binnen twee jaar moet worden afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen op 19 juni 2016, de datum waarop verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord. de termijn tussen het eerste verhoor van verdachte en de uitspraak op 26 mei 2023 is zes jaar en elf maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met vier jaar en elf maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. De rechtbank vindt de omstandigheden in deze zaak niet zo bijzonder dat van die regel zou moeten worden afgeweken en verwerpt daarom het verweer.
3.2.
Voldaan aan het klachtvereiste?
3.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verder bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de afdreiging (feit 3), omdat niet is voldaan aan het wettelijke klachtvereiste van artikel 318 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.). Daarin staat dat afdreiging alleen kan worden vervolgd als het slachtoffer een klacht heeft ingediend. In deze zaak is alleen aangifte gedaan en ontbreekt een formele klacht.
3.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de aangifte en de aanvullende verklaringen van aangever het uitdrukkelijke verzoek tot vervolging blijkt waardoor aan het klachtvereiste is voldaan.
3.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit artikel 318, derde lid, Sr. volgt dat de afdreiging niet wordt vervolgd als er geen klacht is van het slachtoffer. Het is vaste rechtspraak dat geen aparte klacht hoeft te worden ingediend, als onmiskenbaar blijkt dat de aangever met het doen van aangifte de bedoeling had dat de dader(s) vervolgd zou(den) worden.
[benadeelde partij] heeft op 16 juni 2016 aangifte gedaan tegen ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, omdat zij hem geld afhandig hadden gemaakt. In de aangifte noemt hij ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en een tante van ‘ [naam 1] ’ als betrokkenen. [benadeelde partij] heeft chatberichten aan de politie verstrekt en heeft verklaard dat deze gebruikt mogen worden voor het onderzoek. Op 19 juni 2016 heeft [benadeelde partij] zijn aangifte aangevuld en hij heeft daarbij aangegeven dat hij op de hoogte gehouden wenst te worden van het verloop en de afdoening van de strafzaak. Op 23 juni 2016 heeft [benadeelde partij] nogmaals een verklaring afgelegd. Ook heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd in de zaken tegen verdachte en zijn medeverdachten. Uit de inhoud van de aangifte, de aanvullende verklaringen en de vordering benadeelde partij blijkt onmiskenbaar dat [benadeelde partij] met het doen van aangifte de bedoeling had dat alle (potentiële) daders zouden worden vervolgd. De rechtbank vindt dan ook dat is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 318 lid 3 Sr. en verwerpt het verweer.
3.3.
Conclusie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. De aangever heeft van verdachte geld ontvangen voor de telefoons die hij aan verdachte heeft afgegeven, € 100 per telefoon. Dat geld was voor de aangever de reden om mee te doen. Daarom is er geen sprake van oplichting en moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde oplichting in vereniging (feit 2), afdreiging in vereniging (feit 3) en vernieling (feit 4) heeft begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend.
Omdat verdachte de bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 4 heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met de in de bijlage genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Anders dan de verdediging en met de officier van justitie vindt de rechtbank ook de oplichting in vereniging in verband met de telefoons (feit 1) bewezen. Uit de verklaring van verdachte en de aangifte volgt dat verdachte op 6 juni 2016 met een vriend en [benadeelde partij] naar het winkelcentrum is gegaan. [benadeelde partij] heeft daar twee telefoons met abonnementen gekocht en heeft de telefoons vervolgens aan verdachte afgegeven. De rechtbank vindt bewezen dat [benadeelde partij] tot deze aankopen en afgifte is overgegaan, nadat verdachte en zijn vriend [benadeelde partij] daartoe met leugens over het kunnen ontbinden van telefoonabonnementen hadden aangezet. De aangifte van [benadeelde partij] vindt op dat punt steun in de Whatsappberichten tussen [benadeelde partij] en verdachte. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat [benadeelde partij] een geestelijk kwetsbaar persoon is. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte dat [benadeelde partij] uit vrije wil de telefoons met abonnementen heeft gekocht en dat verdachte [benadeelde partij] voor de telefoons heeft betaald, omdat die verklaring geen steun vindt in het dossier en wordt weerlegd door de inhoud van de genoemde Whatsappberichten.
Er is sprake van medeplegen, omdat verdachte [benadeelde partij] in nauwe en bewuste samenwerking met zijn vriend heeft opgelicht.
[benadeelde partij] heeft ook op 8 juni 2016 een telefoon met abonnement gekocht na misleiding door verdachte en een ander, maar de feitelijke gang van zaken op 8 juni 2016 is niet onder feit 1 tenlastegelegd. Daarom komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de afgifte van twee (en niet drie) telefoons.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1
op tijdstippen op 6 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van twee mobiele telefoons, en het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van twee telefoonabonnementen,
hebbende verdachte en/of zijn mededader telkens met vorenomschreven
oogmerk - zakelijk weergegeven - bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij, verdachte, geen telefoonabonnementen kon
afsluiten omdat hij dit drie maanden geleden, althans eerder, had gedaan,
- tegen die [benadeelde partij] onder meer gezegd: "het komt wel goed, het komt wel goed, doe
het nou maar",
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij, verdachte, iemand kende die abonnementen kon ontbinden,
waardoor die [benadeelde partij] werd bewogen tot afgifte van die mobiele telefoons en het afsluiten van telefoonabonnementen;
2
in de periode van 8 juni 2016 tot en met 13 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van 1200 (twaalfhonderd) euro, hebbende verdachte en/of zijn mededader met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven valselijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als [naam 2] en door de houding en wijze van optreden jegens die [benadeelde partij] bij die [benadeelde partij] het vertrouwen en de indruk gewekt dat het ging om een leningen, die terugbetaald zouden worden,
- aldus zich jegens die [benadeelde partij] voorgedaan als bonafide schuldenaar en vervolgens meermalen om leningen gevraagd aan [benadeelde partij] , en
- die [benadeelde partij] geld laten overmaken naar de bankrekeningen van [naam 3] en [naam 4]
, waardoor die [benadeelde partij] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3
hij in de periode van 13 juni 2016 tot en met 18 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, [benadeelde partij] heeft
gedwongen tot de afgifte van 400 (vierhonderd) euro, welke bedreiging met smaad hierin bestond dat die [benadeelde partij] werd gedwongen geld over te maken, omdat anders door die [benadeelde partij] gestuurde seksueel getinte foto’s aan de moeder en familie van die [benadeelde partij] zouden worden getoond en daarvan aangifte zou worden gedaan bij de politie, waarbij verdachte en zijn mededader die [benadeelde partij] deden geloven dat hij dan bekend zou staan als pedofiel;
4
op 18 juni 2016 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit, die aan Politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – rekening houdend met de ruime overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt bij strafoplegging slechts een taakstraf op te leggen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft aangegeven zijn leven een andere wending te willen geven, hij heeft zich open gesteld voor hulpverlening en het tenlastegelegde is hem slechts in verminderde mate toe te rekenen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een vriend schuldig gemaakt aan het oplichten en afdreigen van [benadeelde partij] , een kwetsbaar slachtoffer. Zij hebben het vertrouwen van [benadeelde partij] gewonnen en gedaan alsof er een mooie jonge vrouw, ‘ [naam 2] ’, interesse in hem had. Met leugens hebben zij [benadeelde partij] geld afhandig gemaakt en hem ertoe gebracht telefoonabonnementen af te sluiten en de bijbehorende telefoons aan hen af te geven. Ook hebben zij [benadeelde partij] daarna gechanteerd door te dreigen intieme foto’s van hem aan zijn familie te sturen en aangifte tegen hem doen, omdat ‘ [naam 2] ’ minderjarig zou zijn in plaats van 20 jaar zoals zij eerder hadden gezegd. Verdachte heeft [benadeelde partij] op een schandalige manier belazerd en dat heeft een grote impact op [benadeelde partij] gehad: zijn vertrouwen in mensen heeft een ernstige knauw gekregen. Het zijn hele nare feiten. Verdachte ziet dat inmiddels zelf ook in. Op de zitting heeft hij gezegd dat het rotfeiten zijn en dat hij er spijt van heeft dat hij het heeft gedaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een autoruit van een politiewagen.
Uit het psychologisch rapport van 21 december 2018 volgt dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, posttraumatische stressstoornis en een licht verstandelijke beperking. De psycholoog adviseert om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dat advies over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Sinds het plegen van de feiten is bijna zeven jaar verstreken. Daarmee is de termijn waarbinnen een strafzaak moet worden afgedaan fors overschreden en dat is niet aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee. Als de zaak binnen de redelijke termijn was afgedaan had de rechtbank een gevangenisstraf opgelegd, maar gelet op het tijdsverloop vindt de rechtbank het niet meer passend nog een (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende legt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uur op, te vervangen door 50 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

9.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 4.366,99 aan vergoeding van materiële schade en € 800,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vaststaat dat aan [benadeelde partij] door de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. Het afgeven door [benadeelde partij] op 8 juni 2016 van een derde telefoon aan verdachte hangt zodanig samen met de bewezenverklaarde feiten dat ook die schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De gevorderde materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.366,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2016.
Voorts heeft [benadeelde partij] op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, staat het feit dat het hier om vermogensdelicten gaat daaraan niet in de weg. Ook als gevolg van een vermogensdelict kan immateriële schade worden geleden, als evident is dat dat tot geestelijk letsel heeft geleid. De rechtbank vindt dat in dit geval aannemelijk gelet op de grove wijze waarop verdachte en zijn mededader bij de oplichting en afdreiging misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare persoon [benadeelde partij] . Op grond van de door [benadeelde partij] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van [benadeelde partij] wordt als waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten samen met een ander gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom hoofdelijk veroordelen voor het betalen van de schade van aangever. Dat wil zeggen dat hij en zijn mededader [naam medeverdachte] kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald moet worden.
9.2.
Benadeelde partij Nationale Politie
De benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam, vordert € 263,50 aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit 4 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De materiële schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De politie kan geen BTW verrekenen. De gevorderde materiële schadevergoeding zal daarom inclusief BTW worden toegewezen tot een bedrag van € 263,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2016.

10.Beslag

In het politieonderzoek in deze zaak is in de omgeving van de woning van het slachtoffer een luchtbuks aangetroffen en in beslag genomen. De luchtbuks is niet van verdachte of andere betrokkenen in deze zaak. De rechtbank zal de luchtbuks voor de rechthebbende laten bewaren.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 318, 326 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van afdreiging
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Luchtbuks (5206725).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 4.366,99 aan vergoeding van materiële schade en € 300,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] , behalve voor zover deze vordering al door of namens zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [benadeelde partij] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 4.666,99 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 56 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens [benadeelde partij] bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam toe tot een bedrag van € 263,50 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 juni 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en C.J.M. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2023.
[...]
  • [...]
  • [...]