ECLI:NL:RBAMS:2023:3720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
13/006962-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor zware mishandeling met een hamer in een snackbar te Amsterdam

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 19-jarige man veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uur voor het slaan met een hamer op het scheenbeen van een andere man in een snackbar in Amsterdam. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet uit zelfverdediging heeft gehandeld. De feiten vonden plaats op 7 januari 2023, toen de politie een melding ontving van een vechtpartij in de snackbar. De aangever, die zwaar gewond raakte, verklaarde dat de verdachte hem met een hamer op zijn scheenbeen had geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht en dat er voldoende bewijs was om de zware mishandeling te bevestigen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 7.964,90, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn leeftijd en de impact van de feiten op de aangever.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/006962-23
Datum uitspraak: 15 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2023.De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat mr. V.H. Hammerstein namens de benadeelde partij [benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam op of omstreeks 7 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan:
het plegen van zware mishandeling van [benadeelde partij] in Amsterdam, subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van [benadeelde partij] ;
vernieling van de bril van [benadeelde partij] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Inleiding

Op 7 januari 2023 ontvangt de politie een melding dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden in snackbar [naam snackbar] aan het [adres] waarbij een hamer is gebruikt. De politie zag dat aangever [benadeelde partij] voor de ingang van de snackbar op een stoel zat, naar zijn linkerbeen greep en dat zijn broek onder het bloed zat. Verder zag de politie dat er een bloedspoor over de vloer in de richting van de keuken liep. Aangever heeft aangifte gedaan van zware mishandeling, bedreiging en vernieling. Verdachte ontkent niet dat hij aangever met een voorwerp op zijn been heeft geslagen, maar stelt dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (zware) mishandeling en bedreiging van aangever en vernieling van zijn bril en of sprake was van zelfverdediging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de tenlastegelegde feiten 1 (primair) en 3 bewezen. Ten aanzien van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 3 wegens gebrek aan bewijs. Alleen aangever heeft een verklaring afgelegd.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van bedreiging
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft bedreigd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Alleen aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd: “We gaan jou aanpakken. Het wordt een bloedbad hier. Ik ruim dat weer op. Niemand weet er van” en “Waarom bel je de politie”. Deze verklaring vindt geen steun in overige bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Wat betreft de tenlastegelegde uitlating “Waar wil je hem hebben? Links of rechts?” geldt dat uit het dossier niet volgt dat deze uitlating in de gegeven context een strafbare bedreiging opleverde. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat voor aangever, op het moment van de uitlating, duidelijk moet zijn geweest dat de uitlating betrekking had op het slaan met een hamer.
3.3.3.
Veroordeling voor zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 (primair) ten laste gelegde zware mishandeling. Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte hem met een hamer heeft geslagen op zijn scheenbeen. Dat wordt bevestigd door de getuigenverklaringen van zijn broer, [naam broer] , en [getuige] . Ook verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde partij] met een voorwerp op zijn been heeft geslagen. Het ging om een hamer van 700 gram.
[benadeelde partij] heeft een gebroken kuit- en scheenbeen opgelopen, waaraan hij is geopereerd. Uit een brief van [benadeelde partij] aan de rechtbank bij zijn vordering tot schadevergoeding blijkt dat hij bijna vijf maanden later nog steeds last ondervindt en dat het niet zeker is of hij volledig zal herstellen. Dit kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het slaan op een been met een forse hamer is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat daaruit het opzet van verdachte blijkt.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hierna in de bewezenverklaring weer te geven.
3.3.4.
Veroordeling voor beschadiging van de bril
De rechtbank is op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 3 tenlastegelegde vernieling.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat zijn bril van zijn hoofd is geslagen. Daarnaast heeft de politie gezien dat de bril verbogen was. Op basis hiervan kan worden bewezen dat verdachte de bril heeft beschadigd. Uit het dossier kan de rechtbank niet opmaken dat de bril volledig onbruikbaar is.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 7 januari 2023 te Amsterdam aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en een gebroken kuitbeen heeft toegebracht door die [benadeelde partij] met een hamertegen zijn linker onderbeen te slaan;
feit 3:
op 7 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een bril aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft beschadigd.

6.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

6.1.
Noodweer(exces)
De raadsman vindt dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen, omdat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Verdachte is in zijn eigen zaak belaagd, nadat hij eerst is bedreigd door [benadeelde partij] . De reactie van verdachte was de enige manier om de noodweersituatie af te wenden. De verdediging tegen [benadeelde partij] - die een kop groter en breder is dan verdachte - was geboden en noodzakelijk.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat het dossier het betoog van verdachte dat het geweld van [benadeelde partij] kwam niet ondersteunt. Het was juist verdachte die de confrontatie initieerde.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet in ieder geval aannemelijk zijn dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte en aangever bevonden zich op initiatief van verdachte achterin de snackbar. Daar haalde verdachte een hamer tevoorschijn en zwaaide daarmee. Op een gegeven moment was [benadeelde partij] in staat om de slaande arm van verdachte vast te pakken en ontstond er een worsteling. Toen verdachte zijn arm vervolgens los kreeg, voelde [benadeelde partij] dat verdachte met de hamer op zijn scheenbeen sloeg en dat hij door zijn been zakte.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte en [benadeelde partij] over de toedracht sterk uiteenlopen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever, omdat deze wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van zijn broer en [getuige] en het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat verdachte door [benadeelde partij] werd aangevallen en zich daartegen heeft verdedigd. Het dossier bevat ook contra-indicaties dat [benadeelde partij] degene zou zijn geweest die het initiatief heeft genomen om verdachte op te zoeken, zoals verdachte stelt. [benadeelde partij] was zijn telefoon kwijt en had die bij de vriendin van verdachte laten liggen. Verdachte zou de telefoon in handen hebben gekregen en tegen [benadeelde partij] hebben gezegd dat hij de telefoon bij hem in snackbar [naam snackbar] kon komen ophalen. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de verklaring van [naam] die stelt dat de telefoon van aangever in haar woning in een la lag en dat verdachte de telefoon van aangever heeft meegenomen.
Gelet op dit alles vindt de rechtbank de verklaring van aangever geloofwaardig en het scenario van verdachte – dat sprake was van een (dreigende) aanval waartegen hij zich heeft verweerd – niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer. Omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie komt de rechtbank niet toe aan de vraag of sprake was van noodweerexces.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over welke straf passend zou zijn.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar.
Hij woonde bij zijn ouders en had samen met een compagnon een eigen onderneming.
Hoewel de reclassering bij de voorgeleiding van verdachte heeft geadviseerd nader onderzoek te doen naar de vraag of het jeugdstrafrecht passend zou zijn, is mede op verzoek van de verdediging geen nader onderzoek daar naar gedaan.
De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd en ziet in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd ambtshalve geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever en het beschadigen van zijn bril. Hij heeft aangever met een hamer op zijn onderbeen geslagen waardoor aangever een gebroken scheen- en kuitbeen heeft opgelopen. Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht, heeft hem in een situatie gebracht waarin hij geen kant op kon en heeft toen grof geweld gebruikt. Uit de stukken die aangever heeft overgelegd, blijkt dat zijn dagelijks functioneren – zowel lichamelijk als psychisch – nog altijd aanzienlijk is beperkt. Hij heeft grote littekens en het is onzeker of hij ooit volledig zal herstellen. Hij is zijn voetballeven kwijtgeraakt en heeft studievertraging opgelopen. Verdachte is daar verantwoordelijk voor en dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 april 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 10 januari 2023, opgemaakt door K. Pruys. In dit rapport komt onder meer aan bod dat verdachte beschikt over stabiele huisvesting, een goede band met zijn familie heeft, recentelijk een onderneming is gestart en een MBO-opleiding tot retailmanager volgt.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor strafoplegging die strafrechters in Nederland hebben opgesteld. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) bedraagt zeven maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het oriëntatiepunt voor vernieling met geringe schade is 20 uur taakstraf of eventueel een boete van € 200,-.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uur passend en geboden. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank vindt vanwege de ernst van de zware mishandeling dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
De rechtbank heeft ook meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld, zijn leeftijd, en dat hij zijn leven voorafgaand aan 7 januari 2023 op orde leek te hebben.
Een en ander is voor de rechtbank reden om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist, maar juist een taakstraf.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Het beslag

Onder verdachte is een hamer in beslag genomen. Deze wordt onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde feit 1 daarmee is begaan.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.393,20 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering kan worden toegewezen.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 1 (primair) en 3 rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De rechtbank vindt aannemelijk dat de door de benadeelde partij gevorderde eigen bijdrage zorgverzekering (€ 385), kosten fysiotherapie (€ 336,60), medicatie apotheek (€ 23,24) en nota letselverklaring (€ 106,86) als kosten heeft gehad. Deze kosten zijn het rechtstreeks gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Deze schadeposten zijn ook voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst daarom de schadevergoeding voor een totaalbedrag van € 851,70 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (7 januari 2023).
Ook de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van studievertraging acht de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk, met dien verstande dat de rechtbank uit de door de benadeelde partij overgelegde factuur opmaakt dat de kosten voor vijftien maanden studie € 7.783,00 bedragen. De schade voor een half jaar vertraging, zoals de benadeelde partij heeft gevorderd, begroot de rechtbank daarom (anders dan de benadeelde partij die € 3.891,50 heeft gevorderd) naar rato op € 3.113,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (7 januari 2023). De benadeelde partij wordt in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De schade aan de bril acht de rechtbank niet voldoende onderbouwd. Blijkens de foto in het dossier is de bril weliswaar verbogen, maar dat de benadeelde partij schade ter hoogte van de aanschafwaarde van € 1.650 heeft geleden is niet komen vast te staan. Omdat een aanhouding van de behandeling van de zaak voor nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit 1 (primair) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, omdat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voor het vaststellen van de hoogte van de vordering heeft de rechtbank rekening gehouden met de namens de benadeelde partij gestelde omstandigheden en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet wel reden om de hoogte van het gevorderde immateriële schadebedrag te matigen. Anders dan de benadeelde partij heeft gesteld, is in deze zaak namelijk geen sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarnaast kan de omvang van de immateriële schade op dit moment nog niet volledig worden vastgesteld, omdat de te verwachten eindsituatie met betrekking tot het functioneren van het linkerbeen van de benadeelde partij nog niet bekend is.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (7 januari 2023). De benadeelde partij zal in het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat hij dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling wordt voor het toewijsbare bedrag aan schadevergoeding (€ 7.964,90) de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2023.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 (primair) en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
zware mishandeling
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Gelast de onttrekking aan het verkeervan:
handgereedschap zijnde een hamer (goednummer 6285393).
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 7.964,90 (zevenduizend negenhonderdvierenzestig euro en negentig eurocent)en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij,
[benadeelde partij], van dit bedrag, bestaande uit
€ 3.964,90 (drieduizend negenhonderdvierenzestig euro en negentig eurocent)materiële schade en
€ 4.000 (vierduizend euro)immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2023 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde partij], van een bedrag van
€ 7.964,90 (zevenduizend negenhonderdvierenzestig euro en negentig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
7 januari 2023tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
74 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juni 2023.