ECLI:NL:RBAMS:2023:3716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/018708-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en verblijfseisen

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Rzeszów, Polen. De zaak betreft een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden, opgelegd aan de opgeëiste persoon voor het medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 maart 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.W. van Voolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), die een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland vereist voor gelijkstelling met een Nederlander. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon bijna vijf jaar in Nederland verblijft en werkt, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat hij niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat hij op het moment van de zitting slechts vier jaar in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft verwezen naar de relevante wetsbepalingen en eerdere jurisprudentie. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/018708-23
RK nummer: 23/213
Datum uitspraak: 30 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 20 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2022 door
the Regional Court in Rzeszów, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.W. van Voolen, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Łańcut(Polen) van 5 oktober 2009 (referentie: II K 289/09).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is bij verstek bevolen op 14 november 2012.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard voor de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 5 oktober 2009. Voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf geldt dat deze niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich een omstandigheid als in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is op 11 augustus 2009 in persoon gedagvaard voor het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 5 oktober 2009 en is daarbij geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen in zijn afwezigheid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
Ten aanzien van de beslissing van 14 november 2012, waarbij de executie van de straf is bevolen, overweegt de rechtbank dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 (
Ardic) [4] volgt dat die beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt. Artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge
artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, nu hij bijna 5 jaar in Nederland verblijft en werkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst de raadsman naar de stukken die hij heeft overgelegd aan de rechtbank op 6 maart 2023, waaronder een viertal jaaropgaven betreffende het door de opgeëiste persoon in Nederland verdiende loon in de jaren 2019, 2020 en 2021.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon nog geen vijf jaar in Nederland verblijft en reeds daarom niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. De opgeëiste persoon heeft bij zijn voorgeleiding zelf verklaard dat hij (op dat moment) vier jaar in Nederland was.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat hij niet voldoet aan het wettelijke vereiste van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren in Nederland.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Rzeszów(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.