In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2023 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Trier in Duitsland. Het EAB, dat op 2 januari 2023 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1968, die in Nederland gedetineerd is. De behandeling van het EAB vond plaats op 16 maart 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.B. Jobse, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Diependaal.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman voerde aan dat de feitsomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, omdat de naam van de opgeëiste persoon niet was vermeld en de beschrijving van de verdenking onduidelijk bleef. De officier van justitie betoogde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van genoegzaamheid en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, en verwierp het verweer van de raadsman.
Daarnaast werd de garantie van de Duitse autoriteiten besproken, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling in Duitse detentiecentra, zoals door de raadsman werd gesteld. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan.