ECLI:NL:RBAMS:2023:3713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/752109-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van dubbele strafbaarheid en gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 15 maart 2017. De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken, met name op 4 oktober 2018, reeds geoordeeld over de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslag van het EAB. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van dubbele strafbaarheid, wat een belangrijke voorwaarde is voor overlevering. De opgeëiste persoon is in Nederland ingeschreven en heeft rechtmatig verblijf, wat hem gelijkstelt met een Nederlander. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht niet strafbaar zijn volgens Nederlands recht. Dit heeft geleid tot de beslissing om de overlevering te weigeren, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder de lange tijdsduur sinds de feiten en de belangen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet toegepast en vastgesteld dat er geen aanleiding is om van de weigeringsgrond af te wijken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752109-17 (EAB II)
RK nummer: 17/7702
Datum uitspraak: 30 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 30 november 2017 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2017 door de
District Court in Zamość Second Penal Divison,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 20 september 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 september 2018. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met 30 dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW (oud) uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd.
Tussenuitspraak 4 oktober 2018
Bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak gestelde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen. Deze vragen betroffen de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
Zitting 16 maart 2023
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 16 maart 2023 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman.

2.Tussenuitspraak 4 oktober 2018

In de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 is reeds geoordeeld over de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslag en inhoud van het EAB. Deze overwegingen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De overwegingen van de rechtbank over artikel 12 OLW in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In aanvulling daarop stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg in de zaak II K 195/10 sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, aangezien de opgeëiste persoon op 21 juni 2010 in persoon is gedagvaard voor de zitting die tot het vonnis van 19 juli 2010 heeft geleid en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Zoals in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 is overwogen volgt uit het EAB dat het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zodat de procedure in hoger beroep niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
Ook ten aanzien van het vonnis in de zaak II K 694/11 stelt de rechtbank vast dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW, aangezien de opgeëiste persoon op 27 oktober 2011 in persoon is gedagvaard voor de zitting die tot het vonnis van 16 november 2011 heeft geleid en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen. Ook hier geldt dan ook dat ten aanzien van dat vonnis de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Volgens het EAB is tegen genoemd vonnis geen hoger beroep ingesteld.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De overwegingen van de rechtbank over de dubbele strafbaarheid in de tussenuitspraak van 4 oktober 2018 dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. In die tussenuitspraak is de officier van justitie opgedragen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen:
1.
of de alimentatieplichtige wist dat er minst genomen een aanmerkelijke kans was dat het kind in een hulpeloze toestand werd gebracht of gelaten, en
2.
of het kind daadwerkelijk aan een concreet gevaar voor diens leven of gezondheid is gebracht of gelaten.
Op deze vraag heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 9 september 2019 het volgende antwoord gegeven:
With reference to a letter dated on 31.10.2018 I am glad to inform that by a legally binding decision […] [opgeëiste persoon] was sentenced for offence under article 209 §1 of penal code i.e. evasion of child support/alimony which exposed his daughter to inability to satisfy her basic life needs.This offence was not connected with life or health threatening situation or did not to helplessness and concerned failing to satisfy material needs[sic]
.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gelet op dit antwoord niet voldaan is aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, maar verzoekt de rechtbank af te zien van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW, zodat gebruik kan worden gemaakt van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW.
De raadsman stelt zich eveneens op het standpunt dat op basis van het gegeven antwoord kan worden vastgesteld dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De overlevering moet daarom worden geweigerd. De raadsman verzoekt de rechtbank primair niet van die weigeringsgrond af te zien, ook niet in het kader van een eventuele strafovername op grond van artikel 6a OLW. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat strafovername niet de wenselijke uitkomst van de procedure is voor de opgeëiste persoon, niet in de laatste plaats omdat zijn – inmiddels volwassen – dochter in 2022 aangifte heeft gedaan tegen haar moeder voor het valselijk beschuldigen van de opgeëiste persoon ter zake het niet betalen van kinderalimentatie. Van een strafbaar feit is dus überhaupt geen sprake. Bovendien zou – in het geval sprake zou zijn geweest van dubbele strafbaarheid op grond van artikel 255 Sr – naar Nederlands recht sprake zijn van verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging van de straf, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het feit dat in het EAB wordt genoemd naar Nederlands recht niet strafbaar is. Het kind van de opgeëiste persoon is niet in een hulpeloze toestand gebracht, zodat van een situatie als bedoeld in artikel 255 Sr geen sprake is. Op grond hiervan kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 7 OLW weigeren. De rechtbank zal hierna onder 5 beoordelen of er aanleiding is om van deze weigeringsgrond af te zien, op basis van de volgende redenen.

5.Artikel 6a OLW: gelijkstelling met een Nederlander

Uit de door de raadsman overgelegde stukken en het IND-advies van 13 maart 2023 volgt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Er is, kort samengevat, sprake van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 (en dus van een duurzaam verblijfsrecht) en op basis van de feiten in het EAB is verblijfsbeëindiging niet aan de orde.
Op grond van artikel 6a OLW kan in het geval van gelijkstelling de overlevering worden geweigerd, als de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de overname van de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd op grond van de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgrond van artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS. De rechtbank heeft hiervoor immers vastgesteld dat het feit naar Nederlands recht niet strafbaar is.
Bovendien zou de tenuitvoerleggingstermijn van de opgelegde straf – als wél sprake zou zijn geweest van dubbele strafbaarheid op grond van artikel 255 Sr – verstreken zijn, zodat in dat geval sprake zou zijn van de situatie als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS (naast de situatie zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW).
Hoewel de van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgrond van artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS, en de weigeringsgrond van artikel 7 OLW (en artikel 9 OLW), facultatief zijn, ziet de rechtbank in de specifieke omstandigheden van dit geval geen reden om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond inzake het ontbreken van dubbele strafbaarheid.
De rechtbank betrekt in haar oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de opgeëiste persoon ruimschoots voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking komt. Hij staat al sinds 2016 ingeschreven in Nederland en heeft dus niet getracht onder de radar te blijven. Verder heeft hij in Nederland altijd gewerkt en heeft hier hij een gezin. Hoewel het feit uit het EAB met name aanknopingspunten heeft met de Poolse rechtsorde – het feit is begaan in Polen, door een Poolse onderdaan tegen een kind met de Poolse nationaliteit – zijn er door de gelijkstelling ook aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde.
Daarbij komt dat het gaat om oud feiten (uit de periode 2003 tot 2011), terwijl de tenuitvoerleggingstermijn van de opgelegde straf naar Nederlands recht zou zijn verstreken als het feit ernstiger en wél dubbel strafbaar zou zijn geweest. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het belang van het slachtoffer (de destijds minderjarige dochter van de opgeëiste persoon) zich blijkens de overlegde aangifte jegens de moeder, niet verzet tegen weigering van de overlevering.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de overlevering weigeren.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgrond van artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS en de weigeringsgrond van artikel 7 OLW (en van artikel 9 OLW) van toepassing zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond inzake het ontbreken van dubbele strafbaarheid. Om die reden kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6a, eerste lid, OLW en wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Zamość, Second Penal Division(Polen).
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.