In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd beschuldigd van het niet betalen van kinderalimentatie, wat volgens de Poolse autoriteiten leidde tot een veroordeling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon beoordeeld, waarbij de vraag naar dubbele strafbaarheid centraal stond. Tijdens de zitting op 20 september 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en in een tussenuitspraak op 4 oktober 2018 vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de dubbele strafbaarheid van de feiten.
Op 16 maart 2023 werd de behandeling hervat, waarbij opnieuw werd gekeken naar de antwoorden van de Poolse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid, wat een belangrijke voorwaarde is voor de overlevering. De rechtbank heeft ook overwogen of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, wat in dit geval het geval bleek te zijn, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland en zijn integratie in de samenleving.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van het ontbreken van dubbele strafbaarheid en de gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in een hulpeloze toestand was gebracht en dat de feiten niet aan de Nederlandse strafwet voldoen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.