ECLI:NL:RBAMS:2023:3709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/290956-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steken met een mes tijdens conflict op centraal station Amsterdam

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2022 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd, heeft tijdens een conflict op het centraal station een mes gebruikt om een ander, [persoon 1], in de buik te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft gehandeld, waarbij hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 1], ter hoogte van € 10.760,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en verplichte behandeling. De verdachte heeft spijt betuigd en er is rekening gehouden met zijn jonge leeftijd en achtergrond. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/290956-22
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres], [plaats],
gedetineerd te: [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] en de toelichting die daarop door zijn advocaat, mr. B.P.J. Heinrici, is gegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij op 4 september 2022 tezamen met anderen geprobeerd heeft [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een mes in de buik te steken. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als zware mishandeling in vereniging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Uit de aangifte, het aanvullende verhoor, de camerabeelden en ook de eigen verklaring van verdachte blijkt dat verdachte een mes in zijn rechterhand heeft gehad en hij daarmee in de (richting van) de buik van het slachtoffer heeft gestoken. Met het steken in de buik, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam met vitale organen, heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Verdachte had slechts de intentie om het slachtoffer af te schrikken. Verdachte heeft bovendien niet meermaals gestoken, maar slechts één keer een stekende beweging gemaakt in de richting van de buik van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft weliswaar letsel opgelopen, maar niet valt te zeggen of de lengte van het litteken op de buik van het slachtoffer, waarvan in het dossier een foto zit, het gevolg is van die ene steekbeweging van verdachte of van de daarop gevolgde operatie aan de buik, nu deze foto van ná de medische ingreep is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte bevond zich met een groep vrienden op 4 september 2022 rond 04:30 uur op het centraal station in Amsterdam. Aldaar raakte een van de vrienden van verdachte, [persoon 2], in conflict met de vriend van het slachtoffer, [persoon 3]. In de vaststelling van wat zich vervolgens heeft voorgedaan, baseert de rechtbank zich met name op hetgeen de rechtbank heeft waargenomen op de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond.
Uit deze beelden (ASD-905
IJhal W thv Taxi) blijkt dat meerdere omstanders zich met het conflict bemoeiden, maar dat het conflict zich met name tussen [persoon 2] en [persoon 3] afspeelde. Er is te zien hoe [persoon 3], na enkele seconden, iets uit zijn broekzak haalt, stekende bewegingen maakt in de richting van [persoon 2] en dat [persoon 2] achteruit deinst. Verdachte en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat [persoon 3] een mes in zijn handen had. [persoon 3] verdwijnt vervolgens even uit beeld. Kort nadat [persoon 3] uit beeld is verdwenen, is te zien hoe het slachtoffer iets dat lijkt op een bierflesje oppakt en met kracht in de richting van [persoon 2] gooit, zo ook iets dat lijkt op een blikje dat hij al in zijn handen had. Ook is te zien hoe [persoon 3] rennend weer in beeld verschijnt en weer uit beeld (door)rent, kennelijk op de vlucht voor de groep waar de ruzie mee is ontstaan. [persoon 3] is op dat moment niet meer bij de groep in de buurt. Het slachtoffer heeft niets meer in zijn handen. Daarna is te zien hoe verdachte in de richting van het slachtoffer loopt en met zijn mes in de richting van de buik van het slachtoffer steekt.
Het slachtoffer is na dit incident naar het ziekenhuis gebracht, waar bleek dat de maag en de darmen van het slachtoffer door de messteek zijn geraakt. Hij heeft een spoedoperatie ondergaan, waarna de wond met 38 hechtingen is gedicht.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer wilde afschrikken en hij daarom in de richting van zijn buik heeft gestoken, maar dat hij op de betreffende avond in de veronderstelling verkeerde dat hij het slachtoffer niet had geraakt. Toen hij vernam dat het slachtoffer wel was geraakt, heeft hij zichzelf gemeld bij de politie.
De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte het slachtoffer met een mes in zijn buik heeft gestoken.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen hoe zij het handelen van verdachte kwalificeert.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Er zijn echter gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gericht in de richting van het midden van de buik van het slachtoffer te steken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer ook in zijn buik zou raken en dodelijk zou verwonden. De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid verschillende organen zoals de lever en de maag bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de buikstreek komt te overlijden aanmerkelijk, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. In dit geval heeft het slachtoffer ook daadwerkelijk een geperforeerde maagwand en geperforeerde darm opgelopen als gevolg van het steken. Dat het letsel niet ernstiger is en het slachtoffer de steekwond heeft overleefd, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Integendeel, het met een mes steken in het midden van de buikstreek is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het beschadigen van organen dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de poging tot doodslag dan ook bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij het steken met het mes in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of met anderen heeft gehandeld, en zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 september 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [persoon 1] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Terwijl [persoon 3] en [persoon 2] met elkaar in conflict waren, werd er door het slachtoffer ‘
djoek hem’ – wat in straattaal ‘steek hem’ betekent – tegen de vriend van het slachtoffer, [persoon 3], geroepen. Dat blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen. [persoon 3] pakte kort daarna iets uit zijn zak en dreigde hiermee. Dat blijkt uit de getuigenverklaringen, maar ook uit de beelden waarop te zien is dat [persoon 2] achteruit deinst, terwijl [persoon 3] met zijn rechterarm stekende bewegingen maakte. Daarna gooide het latere slachtoffer met kracht een bierflesje. Verdachte raakte hierdoor in paniek en pakte zijn mes om [persoon 3] weg te jagen. Toen hij de stekende beweging maakte, duurde die noodweersituatie nog voort, omdat nog steeds sprake was van een onmiddellijke dreiging vanuit het latere slachtoffer.
6.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit strafbaar is. Volgens hem was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Naar uiterlijke verschijningsvorm moet de gedraging van verdachte worden aangemerkt als aanvallend en niet als verdedigend, waardoor van noodweer geen sprake is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet het aannemelijk zijn dat het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank stelt voorop dat zij oog heeft voor de rol die het slachtoffer en zijn vriend [persoon 3] hebben gespeeld in de verwikkeling die uiteindelijk tot het geweld heeft geleid waar deze strafzaak over gaat.
Verdachte heeft verklaard zich genoodzaakt te hebben gevoeld om zich te verdedigen tegen [persoon 3], die kennelijk met een mes heeft gedreigd. De rechtbank is echter van oordeel dat van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, uitgaande van [persoon 3] of van het latere slachtoffer, op het moment dat verdachte het latere slachtoffer stak met zijn mes, geen sprake was.
Uit de hierboven besproken beelden blijkt dat [persoon 3], nadat hij uit beeld was gelopen en kort daarna weer in beeld kwam, van de groep was weggerend. Van hem ging op dat moment dus geen dreiging meer uit. Nadat [persoon 3] was weggerend, heeft het slachtoffer weliswaar met een bierfles en iets dat lijkt op een blikje gegooid, hetgeen ook op de beelden is te zien, maar daarna waren de handen van het slachtoffer leeg en kwam hij ongewapend weer in de richting van de groep gelopen. Verdachte stond toen op enige afstand van de groep en het slachtoffer. Er was op dat moment, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake van een noodweersituatie: het slachtoffer was ongewapend en [persoon 3] was weggelopen van de groep. Bovendien was de groep van verdachte in de meerderheid, nu het slachtoffer alleen was en de groep vrienden van verdachte bestond uit zes jongens. Verdachte heeft op dat moment zijn mes gepakt, is in de richting van het slachtoffer gelopen en heeft hem toen in zijn buik gestoken, terwijl de dreigende factor [persoon 3] – waartegen verdachte zich naar eigen verklaring heeft willen verdedigen – al weg was en, zo er al sprake is geweest van enige dreiging van de kant van het slachtoffer, ook die dreiging al lang weg was.
Een noodweersituatie is, gelet op die omstandigheden, niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet dan ook strafbaar, omdat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, in het geval een straf volgt, rekening te houden met het eigen aandeel van het slachtoffer in het ontstane geweld en een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit door het slachtoffer in zijn buik te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, zowel fysiek als mentaal. Het leven van het slachtoffer werd dankzij snel medisch ingrijpen en een spoedoperatie gered, maar het slachtoffer ondervindt nog steeds de gevolgen van de daad van verdachte. Uit zijn vordering benadeelde partij blijkt onder meer dat het slachtoffer last heeft van PTSS-klachten die bestaan uit flashbacks en nachtmerries, en dat hij bang is op straat.
Verdachte heeft ter zitting spijt betuigd en verklaard dat het nooit zijn bedoeling was om het slachtoffer te steken.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor relevante strafbare feiten.
Verdachte komt oorspronkelijk uit Syrië en is op dertienjarige leeftijd, in 2015, naar Nederland gevlucht. Verdachte heeft verklaard dat hij een aantal jaren terug heeft geworsteld met een hevige depressie, maar dat het inmiddels goed met hem gaat. Hij is gemotiveerd om uiteindelijk als aannemer aan het werk te gaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op de psychologische Pro Justitia rapportage van 24 januari 2023, opgesteld door mw. M.G.H. van Willenburg, klinisch psycholoog. Uit dit rapport komt – kort samengevat – naar voren dat verdachte niet aan een stoornis leed ten tijde van het delict en dat het tenlastegelegde feit hem volledig toe te rekenen is.
Verder heeft de rechtbank gelezen wat de reclassering in haar advies van 3 maart 2023 over verdachte heeft geschreven. De reclassering schrijft dat er in de toekomst mogelijk een risico bestaat met betrekking tot de psychische gesteldheid van verdachte, omdat PTSS, die bij verdachte weliswaar in remissie is, soms in een latere fase van een leven naar voren kan komen. De reclassering acht, gelet hierop alsook op de ernst van het feit en de jonge leeftijd van verdachte, reclasseringsbemoeienis met verplichte behandeling wenselijk en adviseert een deels voorwaardelijke straf met een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan dagbesteding als bijzondere voorwaarden.
Een poging tot doodslag rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf ook passend is, maar ziet, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de rol die het slachtoffer en zijn vriend bij het feit hebben gehad, aanleiding om in matigende zin af te wijken van de geformuleerde strafeis.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest en waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan de proeftijd zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, verplichte ambulante behandeling en dagbesteding.

9.Beslag

Onder verdachte is kleding, waaronder een broek en een jas, in beslag genomen. Dit is de kleding van het slachtoffer. De rechtbank zal daarom bepalen dat deze kleding aan [persoon 1] wordt teruggegeven.

10.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] heeft € 1.832,00 aan vergoeding van materiële schade gevorderd en € 13.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit € 400,00 aan nieuwwaarde voor de beschadigde kleding, € 385,00 eigen risico, € 882,00 aan huishoudelijke hulp en € 175,00 aan ziekenhuisdaggeld.
10.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade geheel kan worden toegewezen. Voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen dienen, voor zover toegewezen, te worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat de kleding van het slachtoffer is beschadigd, maar dat moet worden uitgegaan van de dagwaarde van de kledingstukken. Voor wat betreft de kosten voor de huishoudelijke hulp heeft de raadsman bepleit dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd, evenals de gevorderde vergoeding van het eigen risico. Voor zover de gevorderde materiële schade op die posten ziet, moet de vordering worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aanzienlijk hoger is dan wat in vergelijkbare zaken wordt toegewezen, zodat dit bedrag moet worden gematigd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
Aan materiële schade zal de rechtbank € 760,00 (zegge: zevenhonderdzestig euro) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 4 september 2022. Dit toegewezen bedrag bestaat uit € 200,00 aan vergoeding voor de kleding, € 385,00 aan eigen risico en € 175,00 aan ziekenhuisdaggeld.
Met betrekking tot de kleding wordt het volgende nog overwogen. De rechtbank acht aannemelijk dat de kledingstukken die [persoon 1] bij het steekincident droeg en die later in beslag zijn genomen door dat incident of als gevolg daarvan beschadigd zijn geraakt (door bloedvlekken en/of schade door het mes). Slechts een deel van de gevorderde kledingkosten komt echter voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat niet de aanschafwaarde/nieuwwaarde maar de dagwaarde van de kleding moet worden vergoed. De rechtbank schat de vervangingswaarde van de kleding in redelijkheid op een bedrag van € 200,00.
De schade bestaande uit het eigen risico en het ziekenhuisdaggeld staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde en is ook een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Deze schadeposten zijn ook door de benadeelde partij (uiteindelijk) voldoende onderbouwd en worden dan ook toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de vergoeding van huishoudelijke hulp. De vordering is, in het licht van de betwisting ervan, onvoldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen. Nog daargelaten dat onvoldoende duidelijk is toegelicht wie de hulp heeft geboden (in de toelichting op de vordering is eerst vermeld dat kennissen van de benadeelde zijn bijgesprongen, later dat familie de benodigde hulp heeft geboden), wat voor hulp het betreft en met welke frequentie de hulp is verleend, de vordering mist in elk geval enige onderbouwing van de gestelde hulp. De benadeelde partij kan in dit deel van zijn vordering daarom niet worden ontvangen en kan dit onderdeel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de
benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting
betwist. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de letselverklaringen in het dossier blijkt dat het feit voor het slachtoffer zowel fysiek als mentaal ernstige gevolgen heeft gehad. De rechtbank acht de immateriële vordering daarom voldoende onderbouwd, maar ziet wel reden om deze vordering (enigszins) te matigen. De rechtbank heeft bij deze matiging aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. De rechtbank zal een bedrag van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 4 september 2022.
Kosten
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien
verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de
schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze
op een bedrag van € 10.760,00 (zegge: tienduizend zevenhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 4 september 2022.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak;
  • Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of opleiding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de teruggaveaan [persoon 1] van:
  • 1 STK Kleding (omschrijving: PL1300-2022186277-G6231326)
  • 1 STK Broek (omschrijving: PL1300-2022186277-G6231328)
  • 1 STK Jas (omschrijving: PL1300-2022186277-G6231329)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1]toe tot een bedrag van € 760,00 (zegge: zevenhonderdzestig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 10.760,00 (zegge: tienduizend zevenhonderdzestig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 4 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 88 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2023.