ECLI:NL:RBAMS:2023:3705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/281917-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernielingen met verminderde toerekenbaarheid

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 oktober 2022 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd op [persoon 1] door deze met een afgebroken flessenhals in het gezicht te slaan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernielingen van een ruit van de FEBO en een diensttelefoon van een politieagent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat is bevestigd door Pro Justitia rapporten van psychologen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De benadeelde partij, [persoon 1], heeft een schadevergoeding van € 7.650,00 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 20 april 2023, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de aangifte heeft gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat deze feiten strafbaar zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/281917-22
Parketnummer vordering tul: 10/236741-22
Datum uitspraak: 4 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Yamali, en de benadeelde partij [persoon 1] en zijn advocaat, mr. R.H. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich
1. op 30 oktober 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [persoon 1] , door met een afgebroken flessenhals in zijn gezicht te slaan. Subsidiair is dit ten laste gelegd als zware mishandeling;
2. op 30 oktober 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van de FEBO aan de [adres] ;
3. op 31 oktober 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan vernieling van de diensttelefoon van [persoon 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en beide tenlastegelegde vernielingen.
Het slaan tegen het gezicht van [persoon 1] met een afgebroken flessenhals kan worden bewezen op basis van de verklaring van [persoon 1] , de letselverklaring, de verklaring van getuige [getuige 1] en de camerabeelden. Dit slaan kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met een afgebroken flessenhals uit het niets en met veel kracht tegen het gezicht, dichtbij de halsstreek, geslagen. Dat leidt in zijn algemeenheid tot een aanmerkelijke kans op de dood. In de hals lopen, dicht onder de huid, slagaders. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
De vernielingen – de stukgeslagen ruit bij de FEBO en de diensttelefoon van verbalisant [persoon 2] – kunnen worden bewezen op basis van de verklaring van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en op basis van de aangifte van [persoon 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor al de aan hem tenlastelegde feiten. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezenverklaard, omdat bij verdachte geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Bovendien past het letsel van het slachtoffer niet bij een poging tot doodslag. Omdat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is, dient verdachte voor de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling eveneens te worden vrijgesproken. Ook voor de vernielingen moet volgens de raadsvrouw vrijspraak volgen, omdat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 1
Op 30 oktober 2022 heeft [persoon 1] een grote diepe snijwond van ongeveer tien centimeter breed en een kleinere, oppervlakkige snijwond van één à twee centimeter in zijn linkerwang opgelopen. Dat blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, de letselverklaring en de getuigenverklaring van [getuige 1] . [persoon 1] heeft over de toedracht verklaard dat verdachte zich bevond voor de FEBO op de [adres] in Amsterdam en een ruit had vernield. [persoon 1] liep naar verdachte toe om hem daarop aan te spreken. Kort daarna en op het moment dat [persoon 1] door [getuige 1] werd aangesproken en zijn hoofd afwendde, sloeg verdachte hem in zijn gezicht met een gebroken flessenhals. Daarop ontstond een vechtpartij waarbij verdachte nogmaals met de flessenhals in de richting van [persoon 1] hoofd sloeg. Het handelen door verdachte blijkt ook uit de camerabeelden in het dossier, waarop is te zien hoe verdachte uit het niets hard uithaalt in de richting van de hals en het gezicht van [persoon 1] . Ook [getuige 1] heeft, hoewel hij niet kon zien of verdachte iets in zijn handen had, gezien hoe verdachte in het gezicht van [persoon 1] heeft geslagen en dat [persoon 1] direct daarna bloedde. Verbalisanten hebben bij de aanhouding van verdachte de hals van een kapot geslagen fles in zijn jaszak aangetroffen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het verdachte is die letsel heeft toegebracht bij [persoon 1] en dat hij dit heeft gedaan met een afgebroken flessenhals.
De rechtbank kwalificeert deze gedraging als een poging tot doodslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat verwondingen aan de hals met een scherp voorwerp zoals kapot glas – gelet op de halsslagaders – levensbedreigend kunnen zijn, zeker als dat voorwerp met enige kracht in aanraking komt met de hals. Door [persoon 1] – op een moment waarop hij was afgeleid en zijn hoofd afwendde – doelgericht en met kracht met een afgebroken flessenhals onderin zijn gezicht te slaan, dichtbij de halsstreek waar zich net onder de huid een halsslagader bevindt, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [persoon 1] bewust aanvaard.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Feiten 2 en 3
Getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben beiden verklaard dat zij zagen hoe verdachte het raam bij de FEBO aan de [adres] in Amsterdam kapot heeft geslagen met een fles. De gebroken ruit is bovendien te zien op de camerabeelden. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat verdachte het raam van de FEBO heeft vernield.
Ook de vernieling van de diensttelefoon van [persoon 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Uit de aangifte van [persoon 2] blijkt dat verdachte tijdens een verhoor de diensttelefoon met kracht op de grond heeft gegooid.
De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde vernielingen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1 primair
op 30 oktober 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [persoon 1] met een afgebroken flessenhals in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 30 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan Febo (vestiging [adres] ) toebehoorde heeft vernield;
3
op 31 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een aan [persoon 2] van dienstwege verstrekte telefoon die aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Over verdachte zijn Pro Justitia rapporten opgemaakt op respectievelijk 14 april en 27 maart 2023 door GZ psycholoog R. Sterk en psychiater O.M. Guddat, Uit deze rapporten en hun toelichting daarop op de zitting volgt dat inhoudelijk over de diagnostiek en het advies grotendeels overeenstemming tussen de deskundigen bestaat. Door beide rapporteurs wordt een stoornis in alcoholgebruik vastgesteld. De psycholoog concludeert dat daarnaast sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis binnen het kader van schizofrenie dan wel van persoonlijkheidsproblematiek. De psychiater concludeert dat daarnaast sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en emotioneel-instabiele trekken en dat aanwijzingen bestaan voor een psychotische kwetsbaarheid. De deskundigen hebben geen preciezere diagnose kunnen stellen wegens beperkingen in het onderzoek. Een nadere diagnose is voor een uiteindelijke behandeling gewenst, maar niet nodig in het kader van dit forensische persoonlijkheids-onderzoek. Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat de stoornissen wel het gedrag en de keuzes van verdachte moeten hebben beïnvloed en ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren. De deskundigen zijn daarom – kort gezegd – van mening dat de tenlastegelegde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend, omdat zij het aannemelijk vinden dat de stoornissen in ieder geval in enige mate bij verdachte hebben doorgewerkt ten tijde van het plegen van de feiten.
De rechtbank volgt de conclusies van de rapporten en is gelet op het bovenstaande van oordeel dat alle bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank overweegt daarbij dat de eerdergenoemde stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van de feiten.
De rechtbank overweegt in aanvulling daarop dat de rapporten de psychische problematiek, de persoonlijke omstandigheden en de levensloop van verdachte voldoende inzichtelijk hebben gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om een nadere reclasseringsrapportage op te laten stellen zoals door de raadsvrouw verzocht.
Omdat niet is gebleken dat verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, is verdachte strafbaar.

8.De motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd
toerekeningsvatbaar is. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een
gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, zal worden
opgelegd. Daarbij heeft hij gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot
terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de psycholoog en psychiater, wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en bij bewezenverklaring primair verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Subsidiair heeft zij verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de Pro Justitia rapportages over verdachte onvolledig zijn omdat daaruit niet ondubbelzinnig blijkt wat de diagnose is. Deze moeten daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden zodat een reclasseringsrapportage kan worden opgemaakt over verdachte. Dit omdat te weinig zicht bestaat op zijn persoonlijke omstandigheden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [persoon 1] met een gebroken glazen flessenhals meermaals in zijn gezicht te slaan. Dit is een zeer ernstig feit waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [persoon 1] . Ook uit de slachtofferverklaring van [persoon 1] en zijn vordering tot schadevergoeding blijkt hoezeer het handelen van verdachte ernstige gevolgen heeft gehad en nog altijd heeft. [persoon 1] wordt dagelijks herinnerd aan het handelen van verdachte door een groot litteken op zijn gezicht en hij ervaart onverminderd gevoelens van angst en onveiligheid, waarvoor hij psychologische hulp krijgt. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer omdat het feit zich in het openbaar – op een drukke straat – en in het bijzijn van getuigen heeft afgespeeld.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit en een diensttelefoon. Daarmee heeft verdachte hinder en schade toegebracht aan de slachtoffers.
De persoon van verdachte
Verdachte leidt al jarenlang een ontheemd bestaan en zwerft door Europa.
De rechtbank heeft acht geslagen op de internationale justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 april 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in verschillende Europese landen veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten – waaronder ook geweldsdelicten. Dat weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte.
Strafmaat / maatregel
Bij het opleggen van de straf en maatregel ligt het zwaartepunt op de bewezenverklaarde poging doodslag. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. De hiervoor genoemde factoren, zoals de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de verminderde toerekenbaarheid daarvan aan verdachte, maken dat de rechtbank in enigszins matigende zin afwijkt van de eis van de officier van justitie.
De rechtbank vindt het niet verantwoord dat verdachte na deze gevangenisstraf en zonder dat het recidivegevaar is weggenomen terugkeert in de maatschappij.
Uit de Pro Justitia Rapporten van 14 april en 27 maart 2023, opgemaakt door GZ psycholoog R. Sterk en psychiater O.M. Guddat volgt dat verdachte ernstige psychische (persoonlijkheids)problematiek heeft naast een stoornis in het alcoholgebruik. De psycholoog rapporteert dat verdachte statistisch gezien binnen de groep met een hoge kans op herhaling van agressief gedrag valt. Een meer op de persoon van verdachte toegespitste inschatting op basis van de geconstateerde psychische problematiek leidt tot de conclusie dat zijn middelengebruik in combinatie met de overig geconstateerde psychische problematiek kan leiden tot agressief gedrag. Ook de psychiater schat de kans dat verdachte opnieuw gewelddadig gedrag zal vertonen, groot in, omdat zelfcontrole in beperkte mate aanwezig is en snel wegvalt bij frustratie en boosheid, zeker in combinatie met alcoholgebruik en sociaal maatschappelijke problemen. Om dit hoge risico op gewelddadig gedrag te beperken vinden de rapporteurs behandeling van verdachtes psychische problematiek in een forensische kliniek aangewezen. Kaders waarbij intrinsieke motivatie voor behandeling nodig is vallen af, omdat verdachte nauwelijks ziektebesef en -inzicht heeft en daarom niet gemotiveerd is voor een behandeling. In de visie van de rapporteurs dient vanwege deze recidiverisciotaxatie afgezet tegen verdachtes ziekelijke stoornissen een behandeling in een strafrechtelijk kader plaats te vinden. Zij adviseren daarom een behandeling van verdachte in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank dan ook gelet op de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportagen, een TBS-maatregel met dwangverpleging aan verdachte opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan.
De bewezenverklaarde poging tot doodslag betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel.
Het is van groot belang dat verdachte voor zijn psychische problematiek en alcoholstoornis wordt behandeld, zodat de maatschappij beschermd wordt tegen gedragingen van verdachte zoals waar het in deze zaak om draait. Verdachte heeft geen ziektebesef en inzicht en heeft expliciet aangegeven niet mee te zullen werken aan een vrijwillige behandeling. De rechtbank ziet daarom geen alternatief voor de TBS-maatregel met dwangverpleging.
Omdat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag (het onder 1 primair bewezen geachte feit), kan de maatregel langer duren dan vier jaar.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering
De benadeelde partij, [persoon 1] , heeft € 150,00 aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, in geval van de bepleite vrijspraak van verdachte, moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege eigen schuld omdat [persoon 1] de schade had kunnen voorkomen door verdachte – die duidelijk verward was – niet aan te spreken op het vernielen van de ruit.. Meer subsidiair heeft zij bepleit dat de vordering moet worden gematigd, in verband met de relatieve ernst van het letsel. Meest subsidiair heeft zij aangevoerd dat de immateriële vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Aan materiële schade zal de rechtbank de gevorderde € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 30 oktober 2022. De schadepost is voldoende onderbouwd. Het is zeer aannemelijk dat de kleding van [persoon 1] zodanig bebloed was door zijn verwondingen, dat deze niet meer bruikbaar is. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank alleszins redelijk.
Immateriële schade
Het staat vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit ernstig letsel heeft opgelopen.
De raadsvrouw heeft de hoogte van de vordering aan immateriële schade op de zitting betwist. In haar visie is namelijk sprake geweest van eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank oordeelt dat op geen enkele manier sprake is van eigen schuld aan de schade van de benadeelde partij. [persoon 1] heeft als werknemer van de FEBO verdachte slechts aangesproken op het vernielen van de ruit, terwijl verdachte zonder enige aanleiding en uit het niets is overgegaan tot fysiek geweld tegen [persoon 1] met alle gevolgen van dien.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [persoon 1] , die ter terechtzitting is voorgedragen, de aanvulling daarop op de zitting en de door zijn psycholoog opgestelde brief, blijkt dat het feit grote mentale gevolgen voor [persoon 1] heeft gehad en nog steeds heeft. Hij wordt ook dagelijks in de spiegel geconfronteerd met een groot ontsierend litteken in zijn gezicht, is in zichzelf gekeerd en wantrouwend geworden. De rechtbank acht de vordering die ziet op de immateriële schade daarom voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 30 oktober 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.650,00 (zegge: zevenduizend zeshonderdvijftig euro).

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 10/236741-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 20 september 2022 van de politierechter in Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: poging tot doodslag
feiten 2 en 3: telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toetot een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 7.500 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 30 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachtetot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] .
Veroordeelt verdachtevoorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [persoon 1] aan de staat
€ 7.650,00 (zegge: zevenduizend zeshonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
30 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van
73 dagen.De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf,voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 20 september 2022, zijnde een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en A.L. op ’t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]

4.[...]

[...]

5.[...]

1.[...]

2.[...]