ECLI:NL:RBAMS:2023:3704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
13/669046-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel en witwassen. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 175.784,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 opzettelijk cocaïne en MDMA heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na beoordeling van de bewijsstukken en verklaringen, op € 93.600,00 moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, wat heeft geleid tot een korting van 25% op het te ontnemen bedrag. Uiteindelijk is de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 70.200,00. Daarnaast is de duur van de op te leggen gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

ontnemingsvonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/669046-17
Datum uitspraak: 7 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie van 30 april 2019 en het onderzoek op de zitting van 21 februari 2023.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 30 april 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 175.784,00.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze de feiten betreft waarvoor [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 2018 voor de navolgende strafbare feiten veroordeeld:
1.
Hij op tijdstippen in de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan onder meer [persoon 1] en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA;
(medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd);
2.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 10 januari 2017 te Amsterdam en Amstelveen,
- tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van € 47.088,71, de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld, voorhanden gehad, van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
- een voorwerp, te weten een auto (Toyota Yaris) heeft verworven, voorhanden gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt,
- een geldbedrag van € 17.282,11 en € 2.989,02 heeft omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp en die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
(medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd en witwassen, meermalen gepleegd).

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het aannemelijk is dat [veroordeelde] (hierna: veroordeelde) zich langer dan de door het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het hof) bewezenverklaarde periode heeft beziggehouden met strafbare feiten, namelijk vanaf 25 oktober 2012 tot en met 25 oktober 2016. Dat blijkt onder meer uit verklaringen van de afnemers van de drugs. De officier van justitie gaat bij het te ontnemen bedrag uit van twintig afspraken per dag die € 18,06 winst per transactie opleverden. Dat levert een totaal van € 527.352,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel op. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onaannemelijk is dat veroordeelde en zijn twee medeveroordeelden een ander bedrag verdienden. Dat blijkt onder andere uit het arrest van het hof, waarin wordt gesproken van een
geoliede machine.Het totaalbedrag moet daarom pondspondsgewijs verdeeld worden. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom door de officier van justitie geschat op een bedrag van € 175.784,00. Door een overschrijding van de redelijke termijn, die volgens de officier van justitie is aangevangen op de regiezitting van 5 juli 2019, acht zij een aftrek van € 5.000,00 passend. Zij vordert daarom dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 170.784,00.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de periode waarin wederrechtelijk verkregen voordeel genoten zou zijn, moet aansluiten bij de door het hof bewezenverklaarde periode, namelijk van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016. Het laten aanvangen van die periode in 2012 is in strijd met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en volgt bovendien ook niet uit de verklaringen van afnemers van de verdovende middelen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde in deze periode in ieder geval vijftien weken niet heeft gewerkt in verband met – kort gezegd – vakantie en ziekte, zodat die weken moeten worden afgetrokken van het genoten voordeel. Voor het geval de rechtbank daar niet in meegaat, heeft de raadsman verzocht de vrouw van veroordeelde als getuige te horen. Tot slot heeft veroordeelde verklaard dat hij, op de twee dagen per week waarop hij werkte, € 15,00 per transactie ontving – een ander bedrag dan zijn medeveroordeelden. Deze verklaring is ook door het hof gebezigd als bewijs. Een pondspondsgewijze verdeling zou aldus in strijd zijn met de bewijsmiddelen.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat – mocht de rechtbank uitgaan van een pondspondsgewijze verdeling – het totale bedrag moet worden gedeeld door vieren, omdat uit het dossier duidelijk volgt dat een vierde persoon (‘[persoon 2]’) in het spel was. De raadsman komt tot een totaalopbrengst van € 84.600,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij is hij uitgegaan van twintig transacties per dag, twee dagen per week en met een opbrengst van € 15,00 per transactie. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf de ontnemingsaankondiging in augustus 2017, door het bedrag te matigen met 50 procent. Tot slot heeft de raadsman verzocht de waarde van de verbeurdverklaarde Toyota Yaris van het te ontnemen bedrag af te trekken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Periode
De rechtbank is van oordeel dat de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, moet worden beperkt tot de door het hof bewezenverklaarde periode. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de periode van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016. De verklaringen van de afnemers van de verdovende middelen leiden niet tot een ander oordeel. Deze verklaringen zijn wisselend en onvoldoende specifiek, zodat daaraan niet de door de officier van justitie beoogde gevolgtrekking kan worden verbonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat van deze periode vijftien weken in mindering moeten worden gebracht. De raadsman heeft verzocht de vrouw van veroordeelde als getuige te horen, mocht de rechtbank zijn verweer verwerpen. De rechtbank wijst dit getuigenverzoek af. Het hof spreekt van een
geoliede machinemet betrekking tot de drugshandel, waarbij veroordeelde en zijn medeveroordeelden verschillende functies en rollen uitwisselden
al naar gelang het een ieder uitkwam.De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat veroordeelde inderdaad enkele weken vakantie heeft gevierd en wegens medische omstandigheden niet zelf kon werken, maar dat wil – gelet op het geoliede karakter van de drugshandel – niet zeggen dat de handel in die periode ook daadwerkelijk stil lag. Als anderen voor veroordeelde hebben ingesprongen tijdens vakantie of ziekte, is aannemelijk dat hij zelf ook heeft ingesprongen bij vakantie of ziekte van anderen. De rechtbank acht in elk geval aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel is blijven genieten van de drugshandel tijdens vakantie en ziekte nu daarvoor in het dossier geen contra indicaties zijn. Een eventuele verklaring van de vrouw van veroordeelde dat hij daadwerkelijk ziek en/of met vakantie was, doet hier niet aan af.
4.3.2
Aantal transacties
Met de officier van justitie en de raadsman gaat de rechtbank uit van twintig transacties per dag. Uit de tapgesprekken blijkt dat op zestien dagen in totaal 322 afspraken plaatsvonden. Dat komt neer op een (afgerond) gemiddelde van twintig afspraken per dag. Dit aantal is door de verdediging niet betwist. De rechtbank ziet op basis van het dossier geen aanleiding om van een ander aantal transacties uit te gaan.
Veroordeelde heeft verklaard twee dagen per week te hebben gewerkt. De rechtbank kan op basis van het dossier – en meer in het bijzonder uit de tapgesprekken – niet vaststellen dat dit aantal anders moet zijn geweest, zodat de rechtbank van die verklaring zal uitgaan.
4.3.2
Opbrengst per transactie
Op basis van de verklaring van veroordeelde – welke door het hof is gebezigd als bewijsmiddel – gaat de rechtbank uit van een door veroordeelde verkregen opbrengst van
€ 15,00 per transactie. Hoewel de drugshandel een
geoliede machinewas, betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat eenieder ook hetzelfde bedrag verdiende. Het dossier, in het bijzonder de verklaring van getuige [getuige] dat [veroordeelde] gebruik maakte van twee
loopjongens, genaamd [persoon 3] en [persoon 4], biedt onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van gelijke verhoudingen binnen de samenwerking en daarmee een pondspondsgewijze verdeling.
4.3.3
Toyota Yaris
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de door het hof verbeurdverklaarde Toyota Yaris moet worden afgetrokken van het wederrechtelijke verkregen voordeel. Anders dan de stelling dat deze auto is bekostigd met uit de drugshandel verkregen opbrengsten, is dit standpunt niet onderbouwd. Onduidelijk is of de gehele auto is bekostigd met uit misdrijf verkregen vermogen, of slechts een deel daarvan. Bovendien blijkt de waarde van deze Toyota Yaris nergens uit. De rechtbank zal de waarde van de Toyota Yaris niet als kostenpost betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.3.4
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Concluderend gaat de rechtbank uit van een periode van drie jaren waarin wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, te weten van 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016. Dat zijn 156 weken. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde wekelijks twee dagen werkte, en gemiddeld twintig transacties per werkzame dag had. Per transactie verdiende hij
€ 15,00. De rechtbank schat het verkregen voordeel daarmee op € 93.600,00.

5.De verplichting tot betaling

Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat
er uitspraak wordt gedaan in deze ontnemingszaak. In beginsel moet een ontnemingszaak tot
een afronding komen binnen twee jaar vanaf het moment dat vanuit de Nederlandse Staat
jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting
kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen
voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
De officier van justitie heeft op 10 augustus 2017 aangekondigd dat een ontnemingsprocedure zou volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn op dat moment dus gaan lopen, want vanaf dat moment kon veroordeelde verwachten dat het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zou indienen. Dat betekent dat op uiterlijk 10 augustus 2019 uitspraak gedaan had moeten worden in de ontnemingszaak. De redelijke termijn is daarom met drie jaar en zeven maanden overschreden. De rechtbank zal het bedrag, dat veroordeelde wordt verplicht aan de Staat te betalen, in redelijkheid matigen. De rechtbank vindt een korting van 25 procent op het berekende wederrechtelijke verkregen voordeel redelijk om de schending van de redelijke termijn te compenseren. De rechtbank zal daarom bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag € 23.400,00 in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 70.200,00.
Gijzeling
De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de duur van de op te leggen gijzeling bepalen op maximaal 1080 dagen.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 93.600,00.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 70.200,00 (zeventigduizend tweehonderd euro) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2023.