Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering
3.Grondslag van de vordering
op tijdstippen in de periode vanaf 25 oktober 2013 tot en met 25 oktober 2016 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan onder meer [persoon 1] en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA;
op 25 oktober 2016, te Amsterdam, 750 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel
geoliede machine.Het totaalbedrag moet daarom pondspondsgewijs verdeeld worden. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom door de officier van justitie geschat op een bedrag van € 175.784,00. Door een overschrijding van de redelijke termijn, die volgens de officier van justitie is aangevangen op de regiezitting van 5 juli 2019, acht zij een aftrek van € 5.000,00 passend. Zij vordert daarom dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 170.784,00.
€ 220,00 per week verdiende. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf de ontnemingsaankondiging in juli 2017, door het bedrag te matigen met 25 procent. Bovendien heeft de raadsman verzocht het onder veroordeelde in beslag genomen en verbeurd verklaarde bedrag van € 750,00 van het te betalen bedrag af te trekken. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de draagkracht van veroordeelde, en het te betalen bedrag ook daarom te matigen.
5.De verplichting tot betaling
6.Toepasselijke wettelijke voorschriften
7.Beslissing
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € € 22.650,00 (tweeëntwintigduizend zeshonderdvijftig euro ) aan de Staat.