ECLI:NL:RBAMS:2023:3660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/13/721024 / HA ZA 22-594
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake TLTRO-leningen en rapportageverplichtingen tussen BNG Bank N.V. en De Nederlandsche Bank N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen BNG Bank N.V. (hierna: BNG) en De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) over de toepassing van de voorwaarden van de TLTRO-leningen. BNG vorderde een verklaring voor recht dat zij voldeed aan de criteria van het ECB-besluit en dat DNB toerekenbaar tekortschiet door geen toepassing te geven aan de additionele rentekorting. De procedure volgde op een geschil over de rapportageverplichtingen die BNG had in het kader van de TLTRO-leningen, waarbij BNG te laat de benodigde gegevens had ingediend. De rechtbank oordeelde dat BNG niet tijdig had voldaan aan de rapportageverplichtingen zoals voorgeschreven in het ECB-besluit, waardoor zij geen aanspraak kon maken op de additionele rentekorting. De rechtbank concludeerde dat de sanctie van het verlies van de rentekorting niet onevenredig was aan het doel van de maatregel, namelijk het waarborgen van de naleving van de rapportageverplichtingen. De vorderingen van BNG werden afgewezen, en BNG werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/721024 / HA ZA 22-594
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
BNG BANK N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.P.M. van Kippersluis te ‘s-Gravenhage.
Eiseres wordt hierna BNG genoemd en gedaagde DNB.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van BNG van 21 juli 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord van DNB met producties,
  • het tussenvonnis van 21 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald, en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 april 2023
  • een brief van mr. Croiset van Uchelen van 26 mei 2023 naar aanleiding van het proces-verbaal, met bijlage.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
BNG is een bank in eigendom van de Staat der Nederlanden en verschillende decentrale overheden, en financiert de publieke sector, waaronder decentrale overheden en organisaties in het publieke domein.
2.2.
DNB is in eigendom van de Staat der Nederlanden en is de nationale centrale bank (hierna:
NCB). DNB legt monetair beleid ten uitvoer ter uitvoering van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna:
VWEU). DNB is onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken als bedoeld in art. 282 lid 1 VWEU. Samen met de Europese Centrale Bank (hierna:
ECB) worden de nationale centrale banken van de landen die de euro als munt hebben ingevoerd, aangeduid als het Eurosysteem (hierna: het
Eurosysteem).
2.3.
Het Eurosysteem voert monetair beleid aan de hand van instrumenten die beogen de reële economie te versterken in de lidstaten die de euro als munt hebben. De
targeted longer-term refinancing operations(hierna:
TLTRO) zijn een dergelijk instrument. In het kader van de TLTRO verstrekt het Eurosysteem (waaronder DNB) leningen aan banken (zoals BNG), zodat deze banken vervolgens krediet kunnen verlenen aan huishoudens en niet-financiële bedrijven. Ten tijde van de coronapandemie zijn de TLTRO door het Eurosysteem ingezet om de reële economie op pijl te houden.
2.4.
Op 7 maart 2019 heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten tot een nieuwe (derde) reeks TLTRO-leningen: TLTRO-III. De voorwaarden ten aanzien van de inzet van TLTRO-III staan in het Besluit (EU) 2019/1311 van de ECB van 22 juli 2019 betreffende een derde reeks gerichte langerlopende herfinancieringstransacties, dat nadien diverse keren is gewijzigd (hierna: het
ECB-besluit). In het onderhavige geschil zijn partijen het erover eens dat uitgegaan moet worden van de versie van het ECB-besluit zoals opgenomen in de gepubliceerde geconsolideerde versie van 8 mei 2021. De rechtbank neemt in dit vonnis de Nederlandstalige versie van dit besluit tot uitgangspunt.
2.5.
In het ECB-besluit zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1
Definities
(…)
“bijzondere renteperiode”: de periode van 24 juni 2020 tot en met 23 juni 2021;
“bijzondere referentieperiode”: de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 ;
(…)
Artikel 5
Rente
1. De toepasselijke rentevoet voor uit hoofde van elk van de eerste zeven TLTRO’s-III geleende bedragen door deelnemers wier het in aanmerking komende vorderingenoverschot gedurende de bijzondere referentieperiode (rb: in de Engelstalige versie ‘special reference period’) gelijk is aan of hoger is dan hun vorderingenoverschotbenchmark en wier het in aanmerking komend vorderingenoverschot tijdens de aanvullende bijzondere referentieperiode lager is dan hun vorderingenoverschotbenchmark, wordt als volgt berekend, zulks behoudens de in artikel 6, lid 3 bis, gestelde voorwaarde:
a.
gedurende de bijzondere renteperiode is de rentevoet de gemiddelde rentevoet voor de depositofaciliteit in die periode minus 50 basispunten. De resulterende rentevoet mag in geen geval hoger zijn dan minus 100 basispunten;
(…)
Artikel 6
Rapportagevoorschriften
1. Elke deelnemer aan TLTRO's-III verstrekt aan de betrokken NCB de gegevens in de in bijlage II opgenomen verslagensjablonen als volgt:
(…)
gegevens met betrekking tot i) de tweede referentieperiode (rb:in de Engelstalige versie ‘second reference period), en ii) facultatief, de gegevens met betrekking tot speciale referentieperiode (rb:bedoeld zal zijn bijzondere referentieperiode) voor de vaststelling van de toepasselijke rentevoeten voor de uit hoofde van de eerste zeven TLTRO’s-III geleende bedragen (hierna “het tweede verslag” genoemd), en
(…)
3 bis. Deelnemers die voornemens zijn gebruik te maken van de artikel 5, lid 1, genoemde rentevoeten, oefenen deze optie uit door in het tweede verslag (rb: in de Engelstalige versie ‘second report’) gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode evenals de resultaten van de beoordeling van deze gegevens door de accountant krachtens artikel 6, lid 6, onder b), afzonderlijk te verstrekken. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de toepasselijke rentevoet voor de door de deelnemer geleende bedragen berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, artikel 5, lid 3, of artikel 5, lid 3 bis. Er worden geen sancties opgelegd voor nalatigheid in het verzenden van de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode en/of de resultaten van de beoordeling van deze gegevens door de accountant.
(…)
Artikel 7
Niet-naleving van rapportagevoorschriften
1. (…)
d) indien een deelnemer aan één van de eerste zeven TLTRO’s-III de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens niet vóór de desbetreffende uiterste termijn, zoals vermeld in het op de ECB-website bekendgemaakte indicatieve tijdschema voor TLTRO’s-III, aan de betrokken NCB ter beschikking te stelt, gelden de volgende regels:
indien de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens door de betrokken NCB worden ontvangen binnen de periode van 14 kalenderdagen vanaf de dag na het verstrijken van de desbetreffende uiterste termijn, wordt aan de deelnemer voor elke dag tot de ontvangstdatum een boete opgelegd die gelijk is aan het totale uitstaande bedrag dat de deelnemer uit hoofde van TLTRO’s-III heeft geleend, gedeeld door 1 000 000 (of indien dat bedrag lager is dan 1 000 EUR, een boete van 1 000 EUR per dag tot de ontvangstdatum). De per dag opgelopen boetes worden door de betrokken NCB geaccumuleerd en aan de deelnemer aangerekend na ontvangst van de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens. De rentevoetgegevens met betrekking tot de tweede referentieperiode worden op 1 oktober 2021 door de desbetreffende NCB aan de deelnemer meegedeeld;
indien ofwel de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens niet binnen de in punt i) genoemde periode van 14 kalenderdagen door de betrokken NCB worden ontvangen, wordt het in aanmerking komend vorderingenoverschot van de deelnemer tijdens de bijzondere referentieperiode geacht lager te zijn dan zijn vorderingenoverschotbenchmark en mag de deelnemer geen gebruik maken van de in artikel 5, lid 1, vastgestelde rentevoet;
(…)
h) indien een deelnemer, hetzij in verband met de in artikel 6, leden 6 en 8 bis bedoelde audit, dan wel anderszins in de ingediende verslagen foute gegevens vaststelt, waaronder onnauwkeurigheden of onvolledigheid, stelt de deelnemer de betrokken NCB daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. Nadat de betrokken NCB over dergelijke fouten, onnauwkeurigheden of leemtes is ingelicht, of anderszins van dergelijke fouten, onnauwkeurigheden of leemtes in kennis is gesteld: i) verstrekt de deelnemer zo spoedig mogelijk de door de betrokken NCB verlangde aanvullende informatie om de beoordeling van de impact van de betrokken fouten, onnauwkeurigheden of leemtes te ondersteunen, en ii) kan de betrokken NCB gepaste maatregelen nemen, waaronder een herberekening van de relevante waarden die op haar beurt impact heeft op de toepasselijke rentevoet op de door de deelnemer uit hoofde van TLTRO's-III geleende bedragen en een verplichting tot aflossing van de geleende bedragen die vanwege de fout, onnauwkeurigheid of leemte het leningvolume van de deelnemer te boven gaan. Deelnemers tonen aan dat alle bij de in artikel 6, leden 6 en 8 bis, bedoelde audit vastgestelde tekortkomingen zijn verholpen in de aan de NCB’s gerapporteerde gegevens overeenkomstig het door de betrokken NCB gevraagde tijdsbestek en, indien tekortkomingen worden vastgesteld bij de beoordeling door de accountant van het tweede verslag of het derde verslag, binnen een termijn die het mogelijk maakt rentevoetgegevens tijdig door de betrokken NCB te verstrekken op basis van de respectieve gegevens overeenkomstig het indicatieve tijdschema op de ECB-website.”
2.6.
Als bijlage bij het ECB-besluit is ‘TLTRO-III-rapportagesjabloon B’ (in de Engelstalige versie ‘TLTRO-III reporting template B’) opgenomen. Dit rapportagesjabloon vermeldt onder meer: “
Rapportageperiode:1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 (eerste referentieperiode) / 1 april 2019 tot 31 maart 2021 (tweede referentieperiode) / facultatief: 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 (bijzondere referentieperiode) / 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2021 (aanvullende bijzondere referentieperiode).
2.7.
De bijzondere referentieperiode (zoals onder meer vermeld in artikel 6 lid 1 onder b en artikel 6 lid 3bis van het ECB-besluit) en de bijzondere renteperiode (zoals onder meer vermeld in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit) zijn ingevoegd bij Besluit (EU) 2020/614 van de ECB van 30 april 2020 tot wijziging van het ECB-besluit (hierna:
Wijzigingsbesluit 2020).
2.8.
Artikel 7 van het ECB-besluit is gewijzigd bij Besluit (EU) 2021/752 van de ECB van 30 april 2021 tot wijziging van het ECB-besluit (hierna:
Wijzigingsbesluit 2021). De considerans van dit besluit vermeldt onder meer:
“(5) De sancties in verband met de niet-naleving van de uiterste termijnen voor het indienen van verslagen en beoordelingen door de accountant moeten worden aangepast om de sanctieregeling evenrediger te maken, en er tegelijkertijd naar te streven dat de deelnemers de uiterste termijnen respecteren. (…).”
2.9.
Voor dit geding zijn drie TLTRO-leningen relevant die zijn aangegaan tussen BNG en DNB en waarop de voorwaarden zoals vermeld in het ECB-besluit van toepassing zijn. Het betreft (i) een lening aangegaan op 24 juni 2020 voor € 8.000.000.000, (ii) een lening aangegaan op 30 september 2020 voor € 3.000.000.000 en (iii) een lening aangegaan op 24 maart 2021 voor € 4.000.000.000 (hierna gezamenlijk: de
TLTRO-leningen). In totaal heeft BNG door middel van deze TLTRO-leningen € 15.000.000.000 geleend van DNB. Deze TLTRO-leningen zijn elektronisch tot stand gekomen in een ‘eTender’-systeem. In dit systeem staat bij de TLTRO-leningen onder meer vermeld: “
The final interest rate applied to this operation may differ and will be determined according to Article 5 of Decision ECB/2020/25.”
2.10.
Uit het indicatieve TLTRO-tijdschema zoals gepubliceerd door de ECB volgt dat de rapportage over de periode 1 april 2019 tot en met 31 maart 2021 (de tweede referentieperiode) en de optionele rapportage over de periode 1 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 (de bijzondere referentieperiode) uiterlijk diende te geschieden op 17 augustus 2021.
2.11.
DNB heeft BNG op 12 mei 2021 een e-mail gestuurd met informatie over de rapportageverplichtingen en bijbehorende deadlines. In deze email staat onder meer:

Uiterlijk 17 augustus 2021 23:59 uur moet zowel het rapport over de tweede datarapportage (performance t.o.v. benchmark, voor zowel de reguliere TLTRO als de eerste speciale referentieperiode) als de audit hierover worden ingestuurd, voor operaties 1-7.
2.12.
Op 6 augustus 2021 ontving BNG wederom een e-mail van DNB met als onderwerp “
TLTRO-III: reporting instructions second data report”. Deze e-mail vermeldt onder meer dat de uiterste datum voor het indienen van de rapportage over de tweede referentieperiode 17 augustus 2021 is en verder:

Second data report templates
(…) Furthermore, participants intending to take advantage of the interest rates set out in Article 5(1) of Decision (EU) 2019/1311 must in addition provide the completed data template B for the ‘special reference period’, i.e. 1 March 2020 to 31 March 2021, for the purpose of calculating the eligible net lending and the comparisons against the benchmark net lending on which the lower interest rates are based.The template B on the special reference period 1 March 2020 to 31 March 2021 is optional.
2.13.
BNG heeft TLTRO-III-rapportagesjabloon B en de bijbehorende accountantsverklaring voor de tweede referentieperiode tijdig ingediend bij DNB. Over de bijzondere referentieperiode heeft zij op dat moment niet gerapporteerd en ook geen accountantsverklaring ingediend.
2.14.
Op 9 september 2021 ontving BNG de brief ‘Kennisgeving rentetarief TLTRO-III BNG Bank N.V.’ van DNB, waarin aan BNG is medegedeeld dat het rentetarief dat van toepassing is op de TLTRO-leningen is vastgesteld op -0,50%.
2.15.
Eveneens op 9 september 2021 heeft BNG telefonisch contact gezocht met DNB en aangegeven dat zij aanspraak wilde maken op de additionele rentekorting in de bijzondere renteperiode zoals vermeld in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit. In dit gesprek is aan BNG medegedeeld dat de rapportage over de bijzondere referentieperiode vereist was om in aanmerking te komen voor deze additionele rentekorting.
2.16.
Op 10 september 2021 heeft BNG per e-mail alsnog de rapportage over de bijzondere referentieperiode ingediend bij DNB.
2.17.
DNB heeft – na overleg met de ECB – in oktober 2021 aan BNG medegedeeld dat de additionele rentekorting van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit niet aan BNG kon worden toegewezen.
2.18.
Op 2 december 2021, 25 maart 2022, 20 april 2022 en 3 mei 2022 hebben BNG en DNB zowel telefonisch als schriftelijk met elkaar gecommuniceerd. Vervolgens is BNG de onderhavige procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
BNG vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. een verklaring voor recht:
a. dat BNG in het kader van de door BNG met DNB afgesloten TLTRO-leningen voldoet aan de criteria van het (tussen partijen contractueel toepasselijk verklaarde) artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit;
b. dat DNB toerekenbaar tekortschiet of is geschoten door
i. ter zake de termijnoverschrijding bedoeld in artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het (tussen hen contractueel toepasselijk verklaarde) ECB-besluit geen toepassing te geven en te hebben gegeven aan haar bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 sub h van het ECB-besluit door de gevolgen van die termijnoverschrijding op nihil te stellen; althans
ii. zich op genoemde termijnoverschrijding te beroepen, nu zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; en
iii. ten aanzien van de TLTRO-leningen niet de door genoemd artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit voorziene additionele rentekorting van 0,50% jegens BNG toe te passen;
2. DNB te veroordelen om:
a. gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 onder h van het ECB-besluit door de additionele rentekorting van 0,50% als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit toe te kennen ten aanzien van de TLTRO-leningen; althans
b. de onder 2.a. bedoelde rentekorting toe te passen omdat de ontzegging aan BNG daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
c. voor zover nakoming van artikel 7 lid 1 onder h van het ECB-besluit of van toepassing van de rentekorting als bedoeld onder 2.b. thans niet meer kan worden gevorderd, het bedrag van deze rentekorting voor elk van de TLTRO-leningen (becijferd op € 56.791.667) ten titel van schadevergoeding aan BNG te betalen op de dag waarop BNG die leningen inclusief de daarover verschuldigde rente moet aflossen (met bepaling dat BNG die vordering tot schadevergoeding mag verrekenen met haar betalingsverplichtingen aan DNB);
3. DNB te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
BNG legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
De rechtsverhouding tussen DNB en BNG wordt beheerst door het Nederlandse contractenrecht. Uit art. 1(3) van Richtsnoer (EU) 2015/510 [1] volgt dat de juridische verhouding tussen het Eurosysteem en BNG inzake TLTRO-III is vastgesteld in contracten of reglementen die worden toegepast door DNB en waarin de bepalingen van het Richtsnoer als contractvoorwaarden worden geïmplementeerd. Een voorbeeld van een dergelijk reglement zijn de Voorwaarden Monetaire Beleidstransacties van DNB. Het ECB-besluit is (zo volgt uit communicatie tussen DNB en BNG) contractueel van toepassing verklaard op de TLTRO-leningen die via het eTender-systeem zijn afgesloten tussen DNB en BNG. De bepalingen uit het ECB-besluit zijn algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231 BW.
De redelijkheid en billijkheid en het (Europese) evenredigheidsbeginsel (dat de redelijkheid en billijkheid mede inkleurt) brengen mee dat BNG aanspraak heeft op de additionele rentekorting zoals neergelegd in art. 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit.
Primairwordt hiertoe aangevoerd dat DNB van haar bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 onder h van het ECB-besluit gebruik had moeten maken door BNG alsnog de rentekorting toe te kennen. Het toekennen van de additionele rentekorting is een ‘gepaste maatregel’ in de zin van artikel 7 lid 1 onder h sub ii van het ECB-besluit. In dit verband wordt onder meer gewezen op de omstandigheden dat (i) BNG materieel heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit, (ii) de bijzondere referentieperiode deel uitmaakt van de tweede referentieperiode, zodat DNB de gegevens met betrekking tot de eerstgenoemde periode voor het verstrijken van de deadline al had, (iii) het voor DNB zeer aannemelijk en zeer waarschijnlijk was dat BNG zou voldoen aan de financieel-economische voorwaarden van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit, (iv) DNB wist dat het voor BNG van belang was om voor de additionele rentekorting in aanmerking te komen, (v) het verbaast dat DNB tot 9 september 2021 stil is gebleven en geen contact met BNG heeft opgenomen om te vragen of BNG niet bij vergissing de rapportage over de bijzondere referentieperiode achterwege had gelaten, (vi) het op 10 september 2021 alsnog toekennen van de additionele rentekorting van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit niet zou hebben betekend dat DNB zich niet aan de deadlines van het indicatieve TLTRO-III-tijdschema had kunnen houden en (vii) BNG de beoogde rentekorting al had doorberekend aan haar klanten, waardoor het misverstand over de rapportageverplichting een schadepost tot gevolg heeft voor BNG. Andere van belang zijnde omstandigheden zijn volgens BNG: (i) dat BNG met de TLTRO-leningen meehielp bij het uitvoeren van een economisch steunprogramma van het Eurosysteem, (ii) dat DNB noch ECB enig nadeel heeft ondervonden van de slechts 10 dagen te late indiening van template B over de bijzondere referentieperiode, (iii) dat dit evident bij vergissing niet reeds op 6 augustus 2021 is gebeurd, (iv) dat de vergissing is hersteld zodra zij werd opgemerkt en (v) dat toepassing van de sanctie van artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit zeer grote financiële gevolgen heeft voor BNG (EUR 56.791.667,--).
Subsidiairwordt aangevoerd dat artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit buiten toepassing moet blijven. Het toepassen van de sanctie op het niet tijdig verstrekken van de vereiste rapportage inzake de bijzondere referentieperiode zoals neergelegd in deze bepaling is gegeven alle omstandigheden van het geval niet proportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de algemeen erkende rechtsbeginselen – in het bijzonder het (Europese) evenredigheidsbeginsel – die DNB daarbij in acht dient te nemen. Hiervoor worden dezelfde redenen aangevoerd als genoemd bij het primaire standpunt.
De redelijkheid en billijkheid worden ingekleurd door het Europese evenredigheidsbeginsel, omdat de geweigerde additionele rentekorting haar grondslag vindt in het ECB-besluit dat van toepassing is op de contractuele relatie tussen DNB en BNG. Het Europese evenredigheidsbeginsel brengt mee dat het optreden van DNB binnen het Eurosysteem passend moet zijn en niet verder mag gaan dan noodzakelijk om het doel van de TLTRO te bereiken. Het volledig verval van aanspraak op de additionele rentekorting is geschikt noch noodzakelijk. De maatregel zorgt er niet voor dat de aan te leveren gegevens alsnog worden aangeleverd en het doel van de TLTRO zou ook via andere, minder zwaarwegende wegen, bereikt kunnen worden. De maatregel – die is aan te merken als een sanctie – is bovendien in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend voor BNG. Hiertoe wordt aangevoerd dat (i) de rapportageverplichting als een nevenverplichting is aan te merken, zodat overtreding daarvan in beginsel niet tot volledig verval van de rentekorting behoort te leiden, (ii) er geen enkel verband bestaat tussen de omvang van de sanctie en de ernst van de overtreding, en (iii) de maatregel ook geen rekening houdt met de mate van verwijtbaarheid. Ook de goede trouw van BNG, de ernst van de gevolgen van niet-naleving voor BNG en de korte duur van de niet-volledige naleving van de rapportageverplichting maken volgens BNG dat de sanctie van verval van rentekorting niet proportioneel is.
3.3.
DNB concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van BNG althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van BNG in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten. Hieraan legt DNB – samengevat – het volgende ten grondslag.
Het ECB-besluit is op grond van art. 288 VWEU verbindend in al zijn onderdelen en heeft voorrang op nationaal recht. De geldigheid van het ECB-besluit kan alleen door hogere normen van Unierecht worden aangetast. Het Richtsnoer en de Voorwaarden Monetaire Beleidstransacties DNB zien op andere onderwerpen dan het ECB-besluit. De rapportageverplichtingen die BNG niet heeft gevolgd, zijn onderdeel van het ECB-besluit. De bepalingen uit het ECB-besluit kunnen niet worden aangemerkt als algemene voorwaarden, onder meer omdat deze bedingen de kern van de prestatie aangeven. Het enige relevante kader is het ECB-besluit en het Europese evenredigheidsbeginsel.
DNB was en is niet gehouden toepassing te geven aan artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit.
Allereerstwordt hiertoe aangevoerd dat artikel 7 lid 1 onder h van het ECB-besluit ziet op een andere situatie. Deze bepaling is niet geschreven voor de situatie waarin een rapportage niet tijdig is ingediend – zoals in het onderhavige geval – maar voor de situatie dat een rapportage wel is ingediend maar fouten zijn ontdekt in de gerapporteerde gegevens. Toepassing van de redelijkheid en billijkheid maakt niet dat artikel 7 lid 1 onder h van het ECB-besluit alsnog moet worden toegepast. In dit verband wordt onder meer aangevoerd dat (i) geen sprake is van een onvolledig rapport, (ii) de rapportage over de tweede referentieperiode niet tevens de bijzondere referentieperiode omvat, (iii) DNB alleen contact opneemt met deelnemende banken als een verplichte rapportage ontbreekt, (iv) het niet de taak is van DNB na te gaan of deelnemende banken willen opteren voor de additionele rentekorting en hen te behoeden voor fouten, (v) de rapportagetermijnen de goede werking van het systeem in zijn geheel dienen en (vi) BNG het gunstigere rentetarief al aan haar klanten heeft doorberekend een omstandigheid is die voor rekening en risico van BNG moet komen.
Daarnaastwordt aangevoerd dat artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit dwingend voorschrijft wat de gevolgen zijn van het niet tijdig indienen van een rapportage, namelijk dan de deelnemende bank geen aanspraak kan maken op de additionele rentekorting. Er is geen beoordelingsruimte gelaten aan de NCB’s bij de tenuitvoerlegging van deze bepaling. Het ECB-besluit voorziet evenmin in uitzonderingen. Nu de EU-regelgeving voorziet in een volledig systeem, kunnen nationale autoriteiten daarvan alleen afwijken als daarvoor een bevoegdheid in de betrokken Unieregelgeving is gegeven. Dat is hier niet het geval. DNB had dus geen ruimte om een eigen beoordeling van de situatie te maken.
Ook wordt aangevoerd dat het Europese evenredigheidsbeginsel niet is geschonden. Volgens DNB moet slechts worden nagegaan of het Eurosysteem bij de vaststelling van maatregelen zoals neergelegd in het ECB-besluit een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt ten aanzien van de evenredigheid ervan. Dit is niet het geval. De rapportages zijn noodzakelijk voor de NCB’s om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van het ECB-besluit wordt voldaan. De NCB’s moeten bovendien voldoende tijd hebben om de verslagen en auditverklaringen te beoordelen en de kennisgevingen over de toepasselijke rente op te stellen. Het belang van strikte naleving van de termijnen is daarmee gegeven. Het verlies van bepaalde voordelen bij niet-naleving van een dwingende termijn is bij uitstek een geschikte maatregel om de naleving van termijnen te bevorderen. Het niet-toekennen van een bepaald voordeel vanwege een overschrijding van een dwingende termijn is volgens Europese rechtspraak het normale gevolg van te late indiening en dus evenredig. Van een sanctie is geen sprake; BNG had geen bestaand recht op de bijzondere rentekorting. De noodzaak van de rapportageverplichtingen voor het functioneren van het ECB-besluit brengt mee dat er geen plaats is voor een belangenafweging zoals door BNG aangevoerd. Voor zover toch aan een belangenafweging zou worden toegekomen, geldt dat de uitkomst daarvan niet kan leiden tot een toewijzing van de vorderingen. Daarbij speelt een rol dat BNG zelf een fout heeft gemaakt als gevolg waarvan de situatie is ontstaan, het ECB-besluit niet zo complex is als BNG stelt en DNB duidelijk over de rapportageverplichting en de bijbehorende deadline heeft gecommuniceerd. Dat aan de zijde van DNB geen belangen zijn geschaad door de te late indiening van de rapportage doet daaraan niets af; artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit dient immers meer belangen dan de belangen van DNB (zoals het belang van het systeem in zijn geheel).
BNG heeft geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat zij voldoet aan de criteria van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit, nu het enkele voldoen aan deze ‘benchmark’ geen rechtsgevolg heeft.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader
4.1.
BNG beroept zich ter onderbouwing van haar vorderingen op bepalingen uit het ECB-besluit. BNG stelt – kort gezegd – dat deze bepalingen algemene voorwaarden zijn bij de TLTRO-leningen en contractueel van toepassing zijn verklaard tussen BNG en DNB, hetgeen tot gevolg heeft dat het Nederlandse contractenrecht daarop van toepassing is.
4.2.
De rechtbank volgt deze redenering niet. Artikel 288 VWEU bepaalt dat een besluit verbindend is in al haar onderdelen. Het ECB-besluit is op grond van dit artikel verbindend voor partijen en heeft directe werking, zonder dat daarvoor tussenkomst van nationale bepalingen is vereist. Dat het Richtsnoer en de Voorwaarden Monetaire Beleidstransacties DNB (eveneens) op de relatie tussen BNG en DNB van toepassing zijn, doet aan de directe werking van het ECB-besluit niet af. De hoofdverplichtingen van partijen voor de uitvoering van de TLTRO-leningen – waaronder de rapportageverplichtingen waar het in deze zaak om draait – worden immers uitsluitend geregeld in het ECB-besluit. De bepalingen uit het ECB-besluit zijn in de TLTRO-leningen zoals die zijn afgesloten in het eTender-systeem (en in de communicatie tussen partijen omtrent de TLTRO-leningen) niet contractueel van toepassing verklaard. In de TLTRO-leningen wordt voor de toepasselijke rente slechts verwezen naar artikel 5 van het ECB-besluit. Gezien de hiervoor aangehaalde verbindendheid en directe werking van het ECB-besluit is ook niet vereist dat de bepalingen uit het ECB-besluit tussen partijen contractueel van toepassing worden verklaard.
4.3.
De bepalingen uit het ECB-besluit hebben – gezien hun verbindendheid en directe werking – een bijzonder karakter en kunnen niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij worden gezet. [2] De geldigheid van de bepalingen van het ECB-besluit mag alleen aan (hogere normen van) het gemeenschapsrecht worden getoetst, waaronder het Europese evenredigheidsbeginsel (hierna:
het evenredigheidsbeginsel). [3] De rechtbank zal hierna de bepalingen uit het ECB-besluit waarop BNG zich beroept, (slechts) toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
Evenredigheidsbeginsel
4.4.
Het evenredigheidsbeginsel is omschreven in artikel 5 lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit artikel bepaalt dat krachtens het evenredigheidsbeginsel de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. De instellingen van de Unie passen het evenredigheidsbeginsel toe overeenkomstig het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna:
HvJEU) moet bij het onderzoek naar de vraag of een bepaling van gemeenschapsrecht in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, worden nagegaan of de aangewende middelen
geschiktzijn ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel
noodzakelijkis. [4] Wanneer sprake is van (het opleggen van) een sanctie, verlangt het evenredigheidsbeginsel eveneens dat de veroorzaakte nadelen (in het concrete geval) niet onevenredig zijn aan het nagestreefde doel.
4.6.
Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat nationale rechterlijke instanties een onderzoek kunnen instellen naar de geldigheid van een gemeenschapshandeling en, indien zij menen dat de door partijen aangevoerde middelen van ongeldigheid ongegrond zijn, deze verwerpen door vast te stellen dat de handeling ten volle geldig is. Door zo een uitspraak wordt het bestaan van de gemeenschapshandeling immers niet in gevaar gebracht. Nationale rechterlijke instanties zijn echter niet bevoegd, handelingen van de Gemeenschapsinstellingen ongeldig te verklaren. Verschillen van inzicht tussen de rechterlijke instanties van de Lidstaten over de geldigheid van gemeenschapshandelingen zouden de eenheid van de communautaire rechtsorde in gevaar kunnen brengen en afbreuk kunnen doen aan het fundamentele vereiste van rechtszekerheid. [5]
4.7.
De rechtbank is gezien het bovenstaande bevoegd te beoordelen of (artikel 7 lid 1 onder d sub ii en artikel 7 lid 1 onder h van) het ECB-besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, maar is niet bevoegd te oordelen dat van strijd met dit beginsel sprake is. De rechtbank is van oordeel dat in het voorliggende geval van strijd met het evenredigheidsbeginsel geen sprake is. Hiervoor is het volgende redengevend.
Systematiek ECB-besluit
4.8.
Van belang is om eerst het systeem te schetsen dat het ECB-besluit hanteert met betrekking tot de (optionele aanspraak op de) additionele rentekorting in de (voor deze zaak relevante) bijzondere renteperiode.
4.9.
De toepasselijke rentevoet voor de geleende bedragen onder de TLTRO-leningen is vermeld in artikel 5 (rente) van het ECB-besluit. Voor de bijzondere renteperiode staat de relevante rentevoet in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit (de gemiddelde rentevoet voor de depositofaciliteit in die periode minus 50 basispunten; de resulterende rentevoet mag in geen geval hoger zijn dan minus 100 basispunten). Om voor deze rentevoet in aanmerking te komen, moet zijn voldaan aan een tweetal voorwaarden.
Allereerstmoet het vorderingenoverschot van de deelnemende banken gedurende de bijzondere referentieperiode gelijk zijn aan of hoger zijn dan hun vorderingenoverschotbenchmark.
Daarnaastmoet worden voldaan aan de voorwaarde zoals vermeld in artikel 6 lid 3bis van het ECB-besluit.
4.10.
Artikel 6 lid 3bis van het ECB-besluit bepaalt dat deelnemers die voornemens zijn gebruik te maken van de in artikel 5 lid 1 onder a genoemde rentevoet, deze optie uitoefenen door in het tweede verslag gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode evenals de resultaten van de beoordeling van deze gegevens door de accountant, afzonderlijk te verstrekken. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de toepasselijke rentevoet voor de door de deelnemer geleende bedragen berekend overeenkomstig de andere leden van artikel 5.
4.11.
Indien een deelnemer de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens niet vóór de desbetreffende uiterste termijn, zoals vermeld in het op de ECB-website bekendgemaakte indicatieve tijdschema voor TLTRO’s-III (in dit geval: 17 augustus 2021) aan de betrokken NCB ter beschikking stelt, gelden de volgende regels die zijn neergelegd in artikel 7 lid 1 onder d van het ECB-besluit.
Indien de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens door de betrokken NCB worden ontvangen
binnen de periode van 14 kalenderdagen vanaf de dag na het verstrijken van de desbetreffende uiterste termijn, wordt aan de deelnemer voor elke dag tot de ontvangstdatum een boete opgelegd (artikel 7 lid 1 onder d sub i).
Indien ofwel de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode in het tweede verslag of de resultaten van de beoordeling door de accountant van die gegevens
niet binnen deze periode van 14 kalenderdagendoor de betrokken NCB worden ontvangen, wordt het in aanmerking komend vorderingenoverschot van de deelnemer tijdens de bijzondere referentieperiode geacht lager te zijn dan zijn vorderingenoverschotbenchmark en mag de deelnemer geen gebruik maken van de in artikel 5 lid 1 vastgestelde rentevoet (artikel 7 lid 1 onder d sub ii).
4.12.
Artikel 7 onder h van het ECB-besluit bepaalt dat indien een deelnemer, hetzij in verband met de vereiste audit, dan wel anderszins in de ingediende verslagen foute gegevens vaststelt, waaronder onnauwkeurigheden of onvolledigheid, de deelnemer de betrokken NCB daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt. Nadat de betrokken NCB over dergelijke fouten, onnauwkeurigheden of leemtes is ingelicht, of anderszins van dergelijke fouten, onnauwkeurigheden of leemtes in kennis is gesteld: i) verstrekt de deelnemer zo spoedig mogelijk de door de betrokken NCB verlangde aanvullende informatie om de beoordeling van de impact van de betrokken fouten, onnauwkeurigheden of leemtes te ondersteunen, en ii) kan de betrokken NCB gepaste maatregelen nemen.
4.13.
In de onderhavige zaak wenst BNG gebruik te maken van de toepasselijke rentevoet voor de bijzondere renteperiode zoals vermeld in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat – afgezien van de vraag of BNG heeft voldaan aan de eerste voorwaarde zoals hiervoor vermeld in 4.9. – BNG niet heeft voldaan aan de tweede voorwaarde, te weten het afzonderlijk verstrekken (in het tweede verslag) van gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode evenals de resultaten van de beoordeling van deze gegevens door de accountant binnen de daarvoor geldende deadline. De door BNG aan te leveren gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode zijn door haar aangeleverd op 10 september 2021, en daarmee meer dan 14 kalenderdagen na de deadline van 17 augustus 2021. De gevolgen van deze te late indiening worden exclusief geregeld in artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit: BNG mag geen gebruik maken van de in artikel 5 lid 1 van het ECB-besluit vastgestelde (gunstige) rentevoet.
4.14.
BNG heeft wel tijdig TLTRO-III-rapportagesjabloon B en de bijbehorende accountantsverklaring voor de tweede referentieperiode ingediend bij DNB. Naar het oordeel van de rechtbank heeft BNG door het niet indienen van de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode – die volgens artikel 6 lid 3bis van het ECB-besluit weliswaar
inde tweede rapportage, maar
afzonderlijkmoeten worden aangeleverd – in de door haar ingediende rapportage voor de tweede referentieperiode geen foute gegevens, waaronder onnauwkeurigheden of onvolledigheden vastgesteld. Het indienen van de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode is optioneel en dient afzonderlijk te gebeuren, zodat de rapportage met betrekking tot de bijzondere referentieperiode los staat van de (volledig) ingediende tweede rapportage. Dat deze gegevens deels gelijkluidend zijn, doet hieraan niet af. Een situatie zoals bedoeld in artikel 7 onder h van het ECB-besluit doet zich in het onderhavige geval dan ook niet voor.
4.15.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van het door BNG te laat indienen van de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode duidelijk staan vermeld en exclusief worden geregeld in artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit, en dat artikel 7 onder h van het ECB-besluit op het voorliggende geval niet van toepassing is. De rechtbank zal hierna daarom (slechts) beoordelen of artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Artikel 7 lid 1 onder d sub ii – geschikt en noodzakelijk?
4.16.
Volgens de hiervoor in 4.5. weergegeven maatstaf, dient de rechtbank te beoordelen of de maatregel zoals neergelegd in artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit geschikt is ter verwezenlijking van het met (deze bepaling van) het ECB-besluit nagestreefde doel en niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.17.
Het ECB-besluit is oorspronkelijk op 22 juli 2019 vastgesteld om gunstige voorwaarden voor bancaire kredieten te handhaven en om het accomoderend monetair beleid in lidstaten die de euro als munt hebben te ondersteunen. Bij Wijzigingsbesluit 2020 is besloten om te voorzien in een aanvullende tijdelijke verlaging van de rentevoeten die onder bepaalde voorwaarden voor alle TLTRO’s-III gelden, teneinde de kredietverstrekking aan huishoudens en ondernemingen tegen de achtergrond van de heersende economische verstoringen en toegenomen onzekerheid door de verspreiding van de door het coronavirus veroorzaakte ziekte (COVID-19), te ondersteunen. In dit kader zijn de bijzondere referentieperiode en de bijzondere renteperiode ingevoegd. Vervolgens zijn bij Wijzigingsbesluit 2021 de sancties in verband met de niet-naleving van de uiterste termijnen voor het indienen van verslagen en beoordelingen door de accountant aangepast, om de sanctieregeling evenrediger te maken en er tegelijkertijd naar te streven dat de deelnemers de uiterste termijnen respecteren. Het doel dat het Eurosysteem met de TLTRO wil bereiken is (ten tijde van de coronapandemie) de reële economie op pijl houden.
4.18.
Uit de systematiek van het ECB-besluit (zoals hiervoor uiteengezet) volgt dat de deelnemende banken voor de bijzondere referentieperiode in aanmerking kunnen komen voor een rentevoet van -1%, indien zij voldoende bijdragen aan het op pijl houden van de reële economie. Daarvoor is van belang hoeveel geld zij werkelijk doorlenen aan huishoudens en ondernemingen (het eerste vereiste uit artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit), hetgeen wordt gecontroleerd door de NCB’s door middel van rapportages (het tweede vereiste van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit). De data waarop deze rapportages moeten worden aangeleverd staan op het indicatieve TLTRO-tijdschema zoals gepubliceerd door de ECB, en zorgen ervoor dat de NCB’s op (latere) data – na controle van de gegevens – de definitieve rentevoet kunnen doorgeven aan alle deelnemende banken.
4.19.
De maatregel zoals neergelegd in artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit (het niet toepassen van de rentevoet zoals neergelegd in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit als niet (tijdig) wordt gerapporteerd over de bijzondere referentieperiode) heeft blijkens het Wijzigingsbesluit 2021 tot doel dat de deelnemers de uiterste termijnen respecteren. De maatregel is hiervoor
geschikt. Artikel 7 lid 1 onder d van het ECB-besluit maakt duidelijk dat binnen een periode van 14 dagen na de deadline zoals vermeld in het indicatieve tijdschema van de ECB alsnog kan worden gerapporteerd met (slechts) een boete tot gevolg, maar dat daarna het gevolg van niet-rapporteren is dat niet langer van de rentekorting kan worden gebruikgemaakt. Deze maatregel biedt duidelijkheid en heeft op deze wijze een afschrikwekkende werking, waardoor het doel van de maatregel – zoals vermeld in Wijzigingsbesluit 2021 – wordt behaald.
4.20.
Deze maatregel is eveneens
noodzakelijk. Het is noodzakelijk dat – na de ingevoerde buffer van 14 kalenderdagen om de te late indiening te ‘repareren’ – aan het indienen van de rapportageverplichting (uiteindelijk) een fatale termijn wordt verbonden, zodat de (opvolgende) deadlines uit het indicatieve tijdschema van de ECB kunnen worden behaald en de systematiek van het ECB-besluit in tact blijft. Hiermee is ook de hiervoor geschetste algemene doelstelling van de TLTRO – het op pijl houden van de reële economie – gebaat.
Artikel 7 lid 1 onder d sub ii – veroorzaakte nadelen (in het concrete geval) onevenredig aan het nagestreefde doel?
4.21.
Als het verlies van het recht op de additionele rentekorting zoals genoemd in artikel 5 lid 1 van het ECB-besluit dient te worden aangemerkt als een sanctie, dient te worden getoetst of de veroorzaakte nadelen (in het concrete geval) niet onevenredig zijn aan het nagestreefde doel (zie hiervoor in 4.5.). Wanneer deze toets wordt uitgevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank van strijd met het evenredigheidsbeginsel evenmin sprake. Daarom kan in het midden blijven of artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit als een sanctie moet worden aangemerkt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.22.
Op grond van artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit heeft de indiening van ‘template B’ door BNG met betrekking tot de bijzondere referentieperiode op 10 september 2021 (en daarmee meer dan 14 kalenderdagen na de uiterlijke datum van 17 augustus 2021) tot gevolg dat BNG geen gebruik kan maken van de rentekorting zoals opgenomen in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit. Voor BNG heeft dit tot gevolg dat zij een rentekorting misloopt van -0,50%, hetgeen neerkomt op een schadepost van € 56.791.667,--.
4.23.
BNG heeft een vergissing begaan door voor de deadline van 17 augustus 2021 alleen ‘template B’ voor de tweede referentieperiode in te dienen en niet (afzonderlijk) ook voor de bijzondere referentieperiode. Aan BNG kan worden toegegeven dat deze vergissing – die BNG op korte termijn heeft hersteld (op 10 september 2021) – voor haar grote financiële gevolgen heeft. Deze grote financiële gevolgen zijn in dit geval echter niet onevenredig aan het (hiervoor geschetste) nagestreefde doel van de maatregel.
4.24.
Het ECB-besluit heeft een heldere systematiek (zie hiervoor in 4.9.-4.12.). Uit de tekst van het ECB-besluit wordt duidelijk welke rapportageverplichtingen er (optioneel) gelden en door zowel de ECB als DNB is duidelijk gecommuniceerd wat de uiterste datum is waarop aan de verschillende rapportageverplichtingen moet zijn voldaan. BNG is immers tot twee keer toe schriftelijk door DNB geattendeerd op de (deadline voor de) optionele rapportageverplichting ten aanzien van de bijzondere referentieperiode. Voor BNG had daarom voldoende duidelijk moeten zijn dat de rapportage over de bijzondere referentieperiode optioneel was en dat indiening van deze rapportage – als daartoe zou worden overgegaan – uiterlijk op 17 augustus 2021 moest gebeuren. Het is de verantwoordelijkheid van BNG (en niet van DNB) om tijdig de juiste gegevens aan te leveren om van de rentekorting gebruik te kunnen maken. Daarbij geldt dat – nu sprake is van een
optionelerentekorting – niet van DNB kon worden verlangd dat zij BNG kort na de deadline erop attendeerde dat de optionele rapportage nog niet was ontvangen. Dat de gegevens met betrekking tot de bijzondere referentieperiode deels overlappen met de gegevens zoals opgenomen in de (door BNG wel op tijd aangeleverde) tweede rapportage, maakt het voorgaande niet anders. Er is sprake van twee afzonderlijke rapportageverplichtingen, met afzonderlijk vereiste accountantscontroles. De stelling van BNG dat zij materieel voldoet aan de eerste voorwaarde voor het kunnen gebruikmaken van de additionele rentekorting zoals vermeld in artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit, maakt – wat daarvan ook zij – het voorgaande evenmin anders. Het feit blijft dat aan de tweede voorwaarde (de rapportageverplichting) niet (tijdig) is voldaan. Onder deze omstandigheden zijn de voor BNG ingetreden (financiële) nadelen niet onevenredig aan het hiervoor geschetste doel van de maatregel.
Slotsom
4.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende slotsom.
4.26.
Artikel 7 onder h van het ECB-besluit is op het voorliggende geval niet van toepassing (zie hiervoor in 4.14.-4.15.). Dit betekent dat de vordering onder 1b sub i. (de verklaring voor recht dat DNB toerekenbaar tekortschiet of is geschoten door geen toepassing te geven en te hebben gegeven aan haar bevoegdheid op grond van dit artikel) en de vordering onder 2a (veroordeling van DNB om gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van dit artikel) dienen te worden afgewezen.
4.27.
In deze zaak is het toetsingskader beperkt tot het evenredigheidsbeginsel. Artikel 7 lid 1 onder d sub ii van het ECB-besluit is niet in strijd met dit beginsel (zie hiervoor in 4.16.). Dit heeft tot gevolg dat ook de vorderingen onder 1b sub ii en iii (de verklaringen voor recht dat DNB toerekenbaar tekortschiet of is geschoten door zich op de termijnoverschrijding als bedoeld in dit artikel te beroepen omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en door de additionele rentekorting van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit niet toe te passen) dienen te worden afgewezen. Hieruit volgt ook de afwijzing van de gevorderde veroordeling van DNB om de rentekorting van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit toe te passen, dan wel het bedrag van deze rentekorting voor elk van de TLTRO-leningen ten titel van schadevergoeding aan BNG te betalen (de vorderingen onder 2b en 2c).
4.28.
Nu de bovenstaande vorderingen worden afgewezen, bestaat bij de gevorderde verklaring voor recht onder 1a dat BNG met betrekking tot de TLTRO-leningen voldoet aan de criteria van artikel 5 lid 1 onder a van het ECB-besluit geen belang, zodat ook deze vordering moet worden afgewezen.
4.29.
BNG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DNB worden begroot op:
- griffierecht € 8.519,00
- salaris advocaat
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.517,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt BNG in de proceskosten, aan de zijde van DNB tot op heden begroot op € 16.517,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt BNG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, mr. M. Wouters en mr. B.J.M. van de Wetering en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023. [6]

Voetnoten

1.Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60).
2.HvJEU 15 juli 1964, zaak C-6/64, ECLI:EU:C:1964:66 (
3.HvJEU 17 december 1970, zaak C-11/70, ECLI:EU:C:1970:114 (
4.HvJEU 17 juli 1997, zaak C-354/95, ECLI:EU:C:1997:379 (
5.HvJEU 22 oktober 1987, zaak 314/85, ECLI:EU:C:1987:452 (
6.type: