Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1. [gedaagde 1] N.V.,
1.De procedure
- de conclusie van 25 oktober 2022 van [eiseres] met producties;
- de antwoord conclusie van 21 december 2022 van [gedaagde 1] / [gedaagde 2] .
2.De verdere beoordeling
€ 10.000,- in mindering worden gebracht omdat [gedaagde 1] dit bedrag als voorschot aan [eiseres] heeft betaald.
€ 40.000,- in plaats van € 120.625,04 volgens de slotuitdelingslijst van de curator. [eiseres] gaat ervan uit dat ze € 1.330,50 aan een bewindvoerder in de WSNP had moeten betalen in plaats van € 90.308,03 aan de curator. De schikking op basis waarvan [eiseres] € 127.000,- aan NLS en [naam] heeft betaald was volgens [eiseres] ook zonder faillissement tot stand gekomen. Bij de post verlies inkomen (paarden) en verlies woning gaat [eiseres] ervan uit dat in de situatie zonder faillissement haar vier paarden niet waren verkocht; daarmee is haar de mogelijkheid ontnomen om inkomsten te genereren door paardrijlessen te geven. Als gevolg van het faillissement is zij haar huurwoning kwijtgeraakt en is zij dakloos geworden; het gevolg was bovendien dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van het aanbod om de huurwoning voor een gunstige prijs te kopen en dat haar investeringen in de woning (schutting, tuinhuisje en dergelijke) verloren zijn gegaan. Ten aanzien van de posten inkomstenderving en verlies woning heeft [eiseres] verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. De post immateriële schade bedraagt € 10.000,- en de post buitengerechtelijke incassokosten € 26.934,60.
een groot deel van het voorschot op de schade-uitkering (…) heeft uitgegeven aan luxe zaken”, is niet meer dan een enkele stelling van de curator, die blijkt uit de door de Hoge Raad vernietigde beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 september 2012. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat [eiseres] wegens kwade trouw niet zou zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het faillissement had dus daadwerkelijk voorkomen kunnen worden door werk te maken van de schuldsaneringsaanvraag.
Er is geen overzicht van de schulden. De failliet schat haar schuldenlast in op ongeveer€ 40.000,-.” Uit de slotuitdelingslijst van de curator van 27 november 2014 volgt echter dat de schuldenlast van [eiseres] € 120.625,04 bedroeg. Volgens [eiseres] bestaat het grootste deel van deze schuldenlast uit huurschulden en betalingen aan NLS, [naam] en [gedaagde 2] en zijn beide schulden toegenomen tijdens het faillissement. [eiseres] heeft nagelaten te onderbouwen waarom deze verplichtingen wel in faillissement maar niet tijdens het schuldsaneringstraject zouden bestaan. Daarbij komt dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de tekortkomingen van [gedaagde 1] / [gedaagde 2] en de verplichtingen aan NLS en [naam] . Deze zijn immers het gevolg geweest van de bijstand die is verleend door [naam] bij het verhaal van haar schade en de in 2002 in dat verband met NLS en [naam] gemaakte afspraken over de financiering daarvan. De betalingen aan [gedaagde 2] zijn het gevolg geweest van de bijstand die [gedaagde 2] aan [eiseres] verleende bij het aanvechten van de no-cure-no-pay afspraak tussen [eiseres] enerzijds en NLS en [naam] anderzijds en van het advies met betrekking tot het faillissementsverzoek. De huurverplichtingen staan niet in causaal verband met de tekortkoming van [gedaagde 1] / [gedaagde 2] . Ook de andere schulden genoemd in de slotuitdelingslijst staan niet in (voldoende nabij) causaal verband tot de tekortkoming van [gedaagde 1] / [gedaagde 2] , zodat de schadevordering in zoverre niet toewijsbaar is.
€ 10.000,-, omdat sprake is van onrechtmatige schadeafwikkeling doordat erkenning van aansprakelijkheid door [gedaagde 1] / [gedaagde 2] jarenlang is afgehouden. Die enkele omstandigheid is echter – ook indien rekening wordt gehouden met de trage afwikkeling van de verkeersschade (waarvoor [gedaagde 1] / [gedaagde 2] overigens geen enkel verwijt treft) - onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onrechtmatig of tekort schietend handelen van laatstgenoemden. Daarbij komt dat [eiseres] geen concrete gegevens heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. Daarmee is ook dit onderdeel van haar vordering niet toewijsbaar.
€ 77.354,03in hoofdsom aan [eiseres] zal toewijzen, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van
€ 1.648,54.
€ 3.549,00(3,0 punten × tarief IV € 1.183,- per punt)
3.De beslissing
€ 77.354,03 (zevenenzeventig duizend driehonderd vierenvijftig euro en drie cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 januari 2015 tot de dag van volledige betaling;