ECLI:NL:RBAMS:2023:3641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
13/163418 (A) en 13/008067-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedreiging en mishandeling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn twee zaken tegen de verdachte gevoegd, aangeduid als zaak A en zaak B. De rechtbank heeft op 3 mei 2023 uitspraak gedaan na een zitting op 6 april 2022 en 3 mei 2023. De verdachte is beschuldigd van bedreiging en mishandeling van een psychiatrisch verpleegkundige, aangeduid als [aangeefster], en van het voorhanden hebben van een gas-drukwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juni 2021 [aangeefster] heeft bedreigd en mishandeld, maar heeft de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet bewezen geacht, omdat [aangeefster] de woning kon verlaten. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard in zaak A, gezien zijn psychische aandoeningen, maar volledig toerekeningsvatbaar in zaak B. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook beslist dat de dolk en het mes die in beslag zijn genomen, onttrokken worden aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/163418-21 (hierna: zaak A) en 13/008067-22 (hierna: zaak B)
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1978 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 6 april 2022 en 3 mei 2023.
De rechtbank heeft de zaken A en B, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Lub, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in
zaak A– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 juni 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. wederrechtelijke vrijheidsberoving (
primair) althans bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (
subsidiair) van [aangeefster] ;
2. mishandeling van [aangeefster] .
Aan verdachte is in
zaak B– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 september 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gas-drukwapen, zijnde een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie (WWM).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in zaak A op het standpunt gesteld dat feit 1 primair, de wederrechtelijke vrijheidsberoving, kan worden bewezen. Aangeefster [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ) heeft verklaard dat verdachte voortdurend in haar nabijheid heeft verbleven, hij onder invloed van alcohol was, hij naar haar heeft geschreeuwd en er messen in de woonkamer lagen. Verdachte heeft tegen [aangeefster] gezegd dat hij een van deze messen had gebruikt om een andere vrouw te steken en heeft daaraan toegevoegd: “Ik ga jou nu niet doorsteken”. Door de handelingen van verdachte is een dreigende situatie ontstaan waaraan [aangeefster] zich niet kon onttrekken en waarin verdachte [aangeefster] heeft belemmerd de woning te verlaten.
Zaak A feit 2, de mishandeling, en zaak B, het voorhanden hebben van het gas-drukwapen, kunnen ook worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in zaak A bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving is sprake als iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar diegene zich op dat moment bevindt. [aangeefster] heeft in haar aangifte verklaard dat zij het gevoel had dat zij de woning van verdachte niet kon verlaten, maar dat was niet de feitelijke situatie. De sleutels zaten in de voordeur en op het moment dat [aangeefster] wilde vertrekken, deed zij alsof zij werd gebeld en is zij de voordeur uitgelopen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de overige feiten van zaak A en zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A feit 1 primair
De rechtbank oordeelt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] . De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] de woning, waarin zij zich met verdachte bevond, heeft kunnen verlaten toen zij dat wilde. Deze omstandigheid staat in de weg aan een bewezenverklaring. De omstandigheden dat verdachte in haar nabijheid verkeerde, onder invloed van verdovende middelen was, hij twee messen zichtbaar voorhanden had en tegen haar schreeuwde, zijn niet voldoende voor een bewezenverklaring, omdat verdachte [aangeefster] niet heeft verhinderd om de woning te verlaten.
Zaak A feit 1 subsidiair, zaak A feit 2 en zaak B
De rechtbank is van oordeel dat de overige tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart in
zaak Abewezen dat verdachte
1. subsidiair.
op 21 juni 2021 te Amsterdam [aangeefster] (psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ InGeest) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers
- was hij merkbaar onder invloed van alcohol en cannabis en
- is hij meermalen kort voor of nabij [aangeefster] gaan staan en blijven staan en
- heeft hij tegen die [aangeefster] geschreeuwd en
- heeft hij op voor die [aangeefster] zichtbare wijze twee messen voorhanden gehad en
- heeft hij tegen die [aangeefster] gezegd dat hij het mes (waarnaar hij op dat moment keek) had gebruikt om een andere vrouw te steken en gezegd: “Ik ga jou nu niet doorsteken”
2.
op 21 juni 2021 te Amsterdam [aangeefster] (psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ InGeest) heeft mishandeld door die [aangeefster] bij haar bovenarmen vast te pakken en in haar bovenarm te knijpen.
De rechtbank verklaart in
zaak Bbewezen dat verdachte
op 21 september 2021 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gas-drukwapen, dat wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool (Baikal MP-651K), voorhanden heeft gehad.

5.Bewijs

Dit vonnis is een zogenoemd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Verminderd toerekeningsvatbaar in zaak A; volledig toerekeningsvatbaar in zaak B
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek dat is vervat in het Pro Justitia-rapport van 13 oktober 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog S.J.D. Dijkstra. Uit dit rapport blijkt het volgende. Verdachte lijdt aan een posttraumatische-stressstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig) en een stoornis in het gebruik van cannabis (licht, in vroege remissie). Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte enkel wat betreft het plegen van de feiten in zaak A beïnvloed. Vanuit zijn posttraumatische-stressstoornis en borderline persoonlijkheidsstoornis kan verdachte overspoeld raken door gevoelens van angst, verdriet en boosheid, waarbij hij over weinig vaardigheden beschikt deze gevoelens in goede banen te leiden. Door het drinken van alcohol en het roken van cannabis probeert verdachte zijn emoties te dempen. Ten tijde van het plegen van de feiten in zaak A verkeerde verdachte in dergelijke toestand. In zaak A wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen terwijl in zaak B wordt geadviseerd het feit volledig aan verdachte toe te rekenen, omdat zijn pathologie niet van invloed is geweest op laatstgenoemd feit.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het advies van de psycholoog moet worden gevolgd.
De rechtbank ziet geen reden af te wijken van het advies van de psycholoog van 13 oktober 2022. De rechtbank volgt dan ook dit advies en verklaart verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de bedreiging en mishandeling van [aangeefster] (feit 1 subsidiair en feit 2 in zaak A) en volledig toerekeningsvatbaar voor het voorhanden hebben van het gas-drukwapen (zaak B).
Conclusie: strafbare verdachte
Verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van verdachte voor de bedreiging en mishandeling van [aangeefster] niet uit. Ook verder is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar in zaak A en zaak B.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Volgens de verdediging dient aan verdachte niet (ook) een (onvoorwaardelijke) taakstraf te worden opgelegd, omdat het risico bestaat dat een dergelijke straf de intensieve behandelingen die verdachte volgt, zal doorkruisen en dat hij wordt overvraagd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de bewezen
verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
In zaak A heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van [aangeefster] . Verdachte heeft [aangeefster] bij haar bovenarmen vastgepakt en in haar linker bovenarm geknepen waardoor [aangeefster] pijn heeft ondervonden en lichamelijk letsel in de vorm van blauwe plekken heeft opgelopen. Met deze mishandeling heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangeefster] . Verdachte heeft hierna – terwijl hij onder invloed van alcohol en cannabis verkeerde en in de nabijheid van [aangeefster] verbleef – tegen die [aangeefster] geschreeuwd, op zichtbare wijze twee messen voorhanden gehad en opmerkingen gemaakt waardoor bij [aangeefster] de redelijke vrees is ontstaan dat verdachte haar met één van deze messen (op een later moment) iets aan zou kunnen doen waarbij zij, in het ergste geval, op een gruwelijke wijze haar leven zou verliezen. Deze bedreiging heeft bij [aangeefster] begrijpelijkerwijs veel angst ingeboezemd en heeft, ook ná de bedreiging zelf, geleid tot een groot gevoel van onveiligheid. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat deze feiten zijn gepleegd jegens een verpleegkundige die bij verdachte thuiskwam om hem van professionele hulp te voorzien. Verdachte heeft daar op grove wijze misbruik van gemaakt. Hoewel verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van het vermogen zich in te leven in [aangeefster] , vindt de rechtbank het positief te zien dat verdachte naderhand op de zittingen spijt heeft betuigd en zich diep schaamt voor de ontoelaatbare wijze waarop hij zich jegens deze verpleegkundige heeft gedragen.
In zaak B heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gas-drukwapen. Dit betreft een nepwapen, maar vertoont wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een (echt) pistool. Het voorhanden hebben van een imitatiewapen is een ernstig feit. Dergelijke wapens zijn geschikt voor afdreiging en kunnen, voor potentiële slachtoffers, leiden tot bedreigende situaties. Dat het niet om een echt wapen gaat, doet daaraan niet af, omdat die onechtheid niet zonder meer kenbaar is voor iemand die niet deskundig is op het gebied van wapens.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf, in het voordeel van verdachte, rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte in zaak A.
De rechtbank houdt ook rekening met de recente persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals vermeld in het bericht van de reclassering die de rechtbank op 1 mei 2023 heeft ontvangen. De reclassering heeft hierin opgemerkt dat verdachte sinds 13 april 2023 in [instelling] in [plaats] verblijft. De reclassering ziet enerzijds dat verdachte al lange tijd abstinent is, gemotiveerd is en serieus heeft gewerkt aan zijn coping methodes om met tegenslag en oplopende spanningen om te gaan. Anderzijds ziet de reclassering nog steeds de kwetsbare kant van verdachte waardoor altijd de kans aanwezig blijft dat verdachte na een tegenslag een terugval in alcoholgebruik kan krijgen. De reclassering heeft in datzelfde bericht, dat de rechtbank op 1 mei 2023 heeft ontvangen, geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met toepassing van bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft op de zitting van 3 mei 2023 verklaard dat hij het eens is met deze bijzondere voorwaarden.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank ziet dat verdachte gemotiveerd is aan zijn problematiek te werken en al ruim een half jaar geen alcohol heeft gebruikt. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte deze positieve ontwikkeling blijft voortzetten en terug kan naar zijn woning. De rechtbank zal aan verdachte daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die langer is dan de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten en veroordeelt hem tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering.
Gelet op de ernst van de feiten ziet de rechtbank, evenals de officier van justitie, reden ook een taakstraf aan verdachte op te leggen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet meer hele dagen therapie volgt, zodat het verrichten van een taakstraf – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – niet betekent dat de behandeling van verdachte wordt doorkruist noch dat hij wordt overvraagd.
De rechtbank veroordeelt verdachte daarom ook tot een taakstraf van 40 uur.
De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een dolk en een mes in beslag genomen. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank oordeelt – met de officier van justitie – dat de dolk en het mes moeten worden onttrokken aan het verkeer. De bedreiging (zaak A feit 1 subsidiair) is met behulp van de dolk en het mes begaan en het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet of het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in zaak A onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
In zaak A:
Feit 1 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 2:
mishandeling.
In zaak B:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uur, met bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen voor het geval dat verdachte de taakstraf niet (naar behoren) heeft verricht.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
57 (zevenenvijftig) dagenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
-zich
meldtop afspraken met
Reclassering Inforsa. Veroordeelde blijft zich melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat
behandelendoor Reclassering Inforsa afdeling
Forensisch Ambulante Zorgof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij
terugvalin middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. De reclassering kan dan een indicatiestelling aanvragen voor een
klinische opname in een Forensische verslavingskliniek(FvK) voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich – na tussenkomst van een rechter – opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
- op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactheeft of zoekt met
[aangeefster], geboren op [geboortedag 2] 1969, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- een structurele en zinvolle
dagbestedingheeft dan wel
betaalde arbeidverricht zodat verdachte structuur en zingeving geeft aan zijn leven.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Dolk (Omschrijving: G6068862)
- 1 STK Mes (Omschrijving: G6068874)
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en N.M. Simons, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2023.
[...]