ECLI:NL:RBAMS:2023:3630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
722777 HA ZA 22-738
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenwerkingsrelatie tussen twee partijen in de schoonheidssector

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de afwikkeling van een samenwerkingsrelatie tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die samen een schoonheids-, pedicure- en manicurepraktijk hebben geëxploiteerd. De samenwerking is beëindigd, maar er zijn geschillen over de verdeling van goederen en de betaling van gezamenlijke kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerking feitelijk is geëindigd, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de verplichtingen van [gedaagde] met betrekking tot de huur en vaste lasten van het pand. [eiser] heeft vorderingen ingesteld om de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden en om betaling van kosten te vorderen, terwijl [gedaagde] in reconventie vorderingen heeft ingesteld om haar eigendommen terug te krijgen en om een verdeling van de goederen te eisen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat [gedaagde] recht heeft op de helft van de boekwaarde van de gezamenlijk aangeschafte zaken en heeft [eiser] veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van bepaalde goederen aan [gedaagde]. De proceskosten zijn toegewezen aan [gedaagde] in conventie, terwijl deze in reconventie zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/722777 / HA ZA 22-738
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Heikens te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 september 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties,
- het tussenvonnis van 5 april 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2023 en de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben samen een schoonheids-, pedicure- en manicurepraktijk uitgeoefend in [woonplaats 2] , onder de naam [bedrijf] (hierna: de praktijk). Zij hadden ieder hun eigen klanten en inkomsten en deelden de gezamenlijke kosten, te weten de huur en de vaste lasten.
2.2.
De praktijk is in verband met corona een tijd gesloten geweest. Medio januari 2022 is de praktijk weer geopend. [gedaagde] heeft haar werkzaamheden in de praktijk vanaf dat moment niet meer hervat.
2.3.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] de samenwerking tussen partijen opgezegd tegen 1 augustus 2022, of zoveel eerder als partijen overeenkomen. Voor zover van belang luidt deze brief verder:
(…) De verhuurder van het pand heeft zich bereid verklaard om u uit uw huurverplichtingen te ontslaan.Voor wat betreft de gezamenlijk aangeschafte zaken (…) komt u de helft van de boekwaarde toe.[eiser] stelt voor uw voordeel bij ontslag uit de huurverplichting en de overige kosten te verrekenen met die boekwaarde.(…)
2.4.
De verhuurder van het pand waarin de praktijk wordt uitgeoefend (hierna: het pand) heeft de huur opgezegd tegen 31 augustus 2023. De verhuurder heeft zich bereid verklaard het pand daarna aan [eiser] te blijven verhuren.
2.5.
Op 20 januari 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde] het volgende gemaild aan de gemachtigde van [eiser] :
(…)Mijn cliente is zoals eerder is aangegeven akkoord dat de huurovereenkomst enkel op naam komt van uw cliente. Daar is geen discussie over net zo min dat de energieleverancier etc. enkel op naam van uw cliente komt.Wel wil mijn cliente een verdeling van de goederen. De voorkeur is relatief eenvoudig en dat is gewoon delen door 2. Enkel wat niet te “delen” valt zal een keuze moeten worden gemaakt tussen de goederen welke een gelijkwaardige nieuwwaarde vertegenwoordigen. Ik stel voor dat uw cliente de eerste keuze krijgt om uit de niet deelbare goederen een keuze te maken. (…)

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis, samengevat:
I.
primair,voor recht te verklaren dat de samenwerkingsovereenkomst is ontbonden;
subsidiair,de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden;
II. [eiser] te machtigen om de huurovereenkomst van het pand en de voorheen gezamenlijke (nuts)verplichtingen bij uitsluiting op haar naam te doen stellen;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 501 per maand over de periode september 2022 tot en met augustus 2023, vermeerderd met rente;
IV. € 185,50, vermeerderd met rente;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis, samengevat:
I. te bepalen dat [eiser] haar medewerking moet verlenen om de helft van de goederen, zoals vermeld in productie 5, over te dragen aan [gedaagde] , op straffe van een dwangsom;
II. te bepalen dat [eiser] haar medewerking moet verlenen om de persoonlijke eigendommen van [gedaagde] , zoals vermeld in productie 5, over te dragen aan [gedaagde] , op straffe van een dwangsom;
III. dat de rechtbank een in goede justitie te bepalen beslissing neemt, op straffe van een dwangsom;
IV. veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van de helft van de betaalde borg van € 500;
V. veroordeling van [eiser] tot verwijdering van Instagram van foto’s van uitgevoerde werkzaamheden door [gedaagde] ;
VI medewerking om de gezamenlijke ING-rekening op naam van [gedaagde] te krijgen;
een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.4.
[eiser] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop hun samenwerkingsrelatie moet worden afgewikkeld. Zij zijn het erover eens dat hun samenwerking feitelijk al is geëindigd en dat van een verdere samenwerking geen sprake meer kan zijn. Ook zijn zij het erover eens dat [eiser] haar onderneming in het pand mag voortzetten. Hun geschilpunten zien vooral op de vraag of [gedaagde] nog steeds moet bijdragen aan de kosten (huur en vaste lasten) van het pand en op de verdeling van goederen die zich in de praktijk bevinden.
4.2.
Op de verschillende vorderingen die partijen in dit verband over en weer hebben ingesteld wordt hierna ingegaan.
De vorderingen van [eiser] (in conventie)
Vordering I
4.3.
[eiser] vordert allereerst voor recht te verklaren dat ‘de samenwerkingsovereenkomst’ is ontbonden, dan wel deze te ontbinden. Daarmee doelt [eiser] kennelijk op de voorwaarden waaronder partijen hun samenwerking zijn aangegaan. Partijen hebben deze voorwaarden nooit op papier gezet.
4.4.
Deze vordering wordt afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de samenwerkingsovereenkomst – wat daaronder ook moet worden verstaan – is ontbonden, dan wel ontbonden dient te worden. [eiser] zelf heeft de samenwerking opgezegd tegen 1 augustus 2022 en [gedaagde] heeft zich daartegen niet verzet. Duidelijk is dat de samenwerking tussen partijen inmiddels is geëindigd, zodat ook niet valt in te zien welk belang [eiser] bij deze vordering heeft.
Vordering II
4.5.
Ook de vorderingen van [eiser] die zien op de tenaamstelling van de huurovereenkomst en de nutsvoorzieningen worden afgewezen. [eiser] heeft niet toegelicht op welke grond deze vorderingen jegens [gedaagde] toewijsbaar zouden kunnen zijn. Het is aan de verhuurder, die de huur van het pand heeft opgezegd per 1 augustus 2023, om te bepalen of hij (daarna) een huurovereenkomst met uitsluitend [eiser] wenst aan te gaan. Niet valt in te zien op welke grond de rechtbank een machtiging zou kunnen afgeven aan [eiser] om de huurovereenkomst voordien alleen op haar naam te stellen. Los daarvan geldt dat [gedaagde] zich niet verzet tegen de voortzetting van de huur van het pand door (alleen) [eiser] en dat ook de verhuurder hiermee instemt. [gedaagde] verzet zich er evenmin tegen dat de nutsvoorzieningen van het pand op naam van [eiser] worden gezet. Partijen kunnen en moeten dit zelf regelen. Het is dan ook niet duidelijk welk belang [eiser] bij deze vordering heeft.
Vordering III
4.6.
[eiser] vordert doorbetaling van de helft van de huur en overige vaste lasten van het pand over de periode september 2022 tot en met augustus 2023. Daartoe voert zij aan dat beide partijen nog gebruik maken van het gehuurde. Ook al is de samenwerking geëindigd betekent dit volgens [eiser] nog niet dat [gedaagde] deze kosten niet moet blijven doorbetalen. [eiser] is namelijk door het gedrag van [gedaagde] genoodzaakt geweest de samenwerking op te zeggen, terwijl de vaste lasten bleven doorlopen.
4.7.
[gedaagde] betwist dat zij nog toegang tot het pand heeft en dat zij nog meer dan zij al heeft gedaan moet bijdragen in de lasten van het pand. Volgens haar heeft zij – door verrekening van de vaste lasten – tot in elk geval december 2022 betaald.
4.8.
Ook deze vordering wordt afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende toegelicht op grond waarvan [gedaagde] ook na het eindigen van de samenwerking nog gehouden is bij te dragen in de huur en overige vaste lasten van het pand. [eiser] zelf heeft per 1 augustus 2022 de samenwerking opgezegd en als enige haar onderneming in het pand voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat [eiser] – in elk geval op 26 november 2022 maar mogelijk eerder – de sloten van het pand heeft gewijzigd, zodat [gedaagde] geen vrije toegang tot het pand meer heeft. Dat beide partijen, ook na het beëindigen van de samenwerking, nog gebruik maken van het gehuurde kan dan ook niet worden aangenomen. Uit het enkele feit dat in het pand goederen staan die (mede) aan [gedaagde] toebehoren kan dit niet worden afgeleid. [gedaagde] heeft – tot dusverre tevergeefs – verzocht om verdeling hiervan, maar daaraan heeft [eiser] niet willen meewerken. Anders dan [eiser] stelt, is van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] geen sprake. [gedaagde] heeft bovendien nog geruime tijd (in elk geval tot september 2022) bijgedragen in de kosten van het pand. Dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij deze betalingen nu nog moet voortzetten valt niet in te zien.
Vordering IV
4.9.
Namens [eiser] is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat deze vordering is achterhaald en daarom wordt ingetrokken. Deze vordering zal daarom niet verder worden besproken.
De proceskosten
4.10.
Omdat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen, zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] in conventie. Deze worden begroot op:
  • griffierecht € 1.301
  • salaris advocaat € 1.196 (2 punten x tarief II à € 598)
Totaal € 2.497
4.11.
Ook wordt [eiser] veroordeeld in de nakosten. Dit zijn kosten die worden toegewezen aan de partij die (overwegend) in het gelijk is gesteld (in dit geval [gedaagde] ), als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welk(e) bedrag(en) het gaat.
Tegen de gevorderde rente over de proceskosten en nakosten is geen verweer gevoerd. Deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
De vorderingen van [gedaagde] (in reconventie)
Vorderingen I en II
4.12.
Vast staat dat zich in het pand nog goederen bevinden die aan partijen gezamenlijk toebehoren. Daarop heeft vordering I kennelijk betrekking. Daarnaast zijn er nog goederen in het pand aanwezig die uitsluitend aan [gedaagde] toebehoren. Op deze goederen ziet vordering II. [gedaagde] heeft een lijst (door haar overgelegd als productie 5, hierna: de lijst) opgesteld waarop zij heeft vermeld wat volgens haar de gemeenschappelijke goederen en haar privé-goederen zijn.
4.13.
Uit de door [gedaagde] gegeven toelichting op vordering I leidt de rechtbank af dat zij wil dat de gemeenschappelijke goederen worden verdeeld. Vast staat dat wat betreft deze goederen sprake is van een eenvoudige gemeenschap en dat partijen het niet eens worden over de verdeling. Op de voet van artikel 3:185 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op vordering van een deelgenoot in zo’n geval de wijze van verdeling vaststellen of zelf de verdeling vaststellen.
4.14.
[gedaagde] vordert niet dat de rechtbank zelf de verdeling vaststelt. Bij welwillende lezing zou vordering I mogelijk zo kunnen worden begrepen dat zij wil dat de rechtbank de wijze van verdeling vast stelt. Ook dan is de vordering zoals die nu is geformuleerd echter niet toewijsbaar. Volgens [eiser] is de lijst op meerdere punten niet juist en staan er goederen op die niet van partijen (samen) zijn. Zonder toelichting, die ontbreekt, is ook niet vast te stellen wat moet worden begrepen onder ‘de helft van de goederen’ die zijn vermeld op de lijst. De goederen op de lijst, voor zover oneven in getal, zijn niet deelbaar en wat de waarde van de diverse goederen is heeft [gedaagde] niet toegelicht. Toewijzing van het gevorderde, versterkt met een dwangsom, zou dus ook leiden tot executiegeschillen.
4.15.
Dat neemt niet weg dat [eiser] niet haar medewerking aan een verdeling kan blijven weigeren. [eiser] erkent ook in de onder 2.3 aangehaalde brief van haar raadsman dat [gedaagde] recht heeft op de helft van de boekwaarde van de gezamenlijk aangeschafte zaken. [gedaagde] kan als deelgenoot in de gemeenschap altijd verdeling van de gemeenschap vorderen. De rechtbank raadt partijen aan om zelf in onderling overleg tot een billijke verdeling te komen. [gedaagde] heeft daarvoor in de onder 2.5 aangehaalde brief een redelijke voorzet gegeven.
4.16.
Wat betreft vordering II betwist [eiser] dat een aantal goederen, waarvan [gedaagde] stelt dat deze haar in privé toebehoren, van [gedaagde] zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat de vitrinekast, de glasplaat van spiegelglas en het Verisure alarmsysteem aan [gedaagde] in privé toebehoren. Vordering II zal wat deze goederen betreft worden toegewezen. Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de goederen op de lijst van [gedaagde] in privé zijn.
4.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan haar veroordeling een dwangsom te verbinden. Aangenomen mag worden dat [eiser] aan de veroordeling gevolg geeft. Partijen zullen bovendien met elkaar nog tot een verdeling van hun gemeenschap moeten komen en (de dreiging van) een dwangsom draagt daar niet aan bij.
Vordering III
4.18.
Deze vordering is zo vaag geformuleerd dat deze niet toewijsbaar is.
Vorderingen IV, V en VI
4.19.
Namens [gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vorderingen onder IV, V en VI gelet op de toezeggingen van [eiser] komen te vervallen. [eiser] heeft namelijk op de zitting toegezegd dat zij te zijner tijd, als de verhuurder bij het eindigen van de huur de volledige waarborgsom aan haar terugbetaalt, de helft daarvan (te weten € 500) zal afdragen aan [gedaagde] . Ook zal [eiser] uit eigen beweging de foto’s van [gedaagde] van haar Instagram-pagina verwijderen en eraan meewerken dat de gezamenlijke ING-rekening van partijen op naam van (alleen) [gedaagde] wordt gezet. Op deze vorderingen zal daarom niet verder worden ingegaan.
De proceskosten
4.20.
Omdat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 2.497, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis voor [gedaagde] ontstane kosten, begroot op € 173 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na bedoelde aanschrijving tot aan de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.4.
bepaalt dat [eiser] haar medewerking moet verlenen aan het overdragen van de vitrinekast, de glasplaat van spiegelglas en het Verisure alarmsysteem, zoals vermeld in productie 5 van [gedaagde] , binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.