ECLI:NL:RBAMS:2023:362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/124381-22 (A), 13/179229-22 (B) en 13/047207-22 (tul
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Samenloop van mishandeling en openlijke geweldpleging met betrekking tot een minderjarige verdachte

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, aangeduid als [persoon 3] en [persoon 4]. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte op 1 februari 2022 op het Damrak in Amsterdam [persoon 3] heeft mishandeld en openlijk geweld heeft gepleegd. Daarnaast is de verdachte op 7 februari 2022 betrokken geweest bij een geweldsincident tegen [persoon 4] op het Stationsplein in Amsterdam. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling van [persoon 3] en de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Tevens is er een schadevergoeding van €500,- toegewezen aan [persoon 3] voor immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/124381-22 (A), 13/179229-22 (B) en 13/047207-22 (tul)
Datum uitspraak: 31 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2005,
ingeschreven in de Basis Registratie Personen op het adres
[adres 1] ,
thans verblijvend bij [verblijfplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M.C. Laumanns, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door:
  • mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • de heer [persoon 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS);
  • de moeder van verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 17 januari 2023 - ten laste gelegd dat:
In zaak A:
1
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan het Damrak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 3] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 3] wegrende) voornoemde [persoon 3] heeft/hebben achtervolgd en/of heeft/hebben omsingeld en/of
  • (vervolgens) meermalen (met kracht) op de rug en/of op het hoofd en/of op de neus, althans op het lichaam, van voornoemde [persoon 3] heeft/hebben geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1. ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan het Damrak, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon 3] heeft mishandeld door
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 3] te slaan/stompen en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 3] wegrende) voornoemde [persoon 3] te achtervolgen en/of te omsingelen en/of
  • (vervolgens) meermalen (met kracht) op de rug en/of op het hoofd en/of op de neus, althans op het lichaam, van voornoemde [persoon 3] te slaan en/of te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het Damrak, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon 3] , welk geweld bestond uit het
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 3] slaan/stompen en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 3] wegrende) het achtervolgen en/of omsingelen van voornoemde [persoon 3] en/of
  • (vervolgens) meermalen (met kracht) op de rug en/of op het hoofd en/of op de neus, althans op het lichaam, van voornoemde [persoon 3] slaan en/of schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 7 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan het Stationsplein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 4] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • (op een intimiderende wijze) met zijn neus tegen de neus van voornoemde [persoon 4] aan heeft/hebben gestaan en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 4] hem van zich afduwt) op de arm van voornoemde [persoon 4] heeft/hebben gespuugd en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 4] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de kaak en/of op de mond, althans op het gezicht en/of lichaam, van voornoemde [persoon 4] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • een of meermalen (met kracht) op/tegen het (rechter)been, althans op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 4] heeft/hebben geschopt en/of
  • een of meermalen (met kracht) tegen het hoofd van voornoemde [persoon 4] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan het Stationsplein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon 4] heeft mishandeld door
  • (op een intimiderende wijze) met zijn neus tegen de neus van voornoemde [persoon 4] te staan en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 4] hem van zich afduwt) op de arm van voornoemde [persoon 4] te spugen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 4] te slaan/stompen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de kaak en/of op de mond, althans op het gezicht en/of lichaam, van voornoemde [persoon 4] te slaan/stompen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op/tegen het (rechter)been, althans op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 4] te schoppen en/of
  • een of meermalen (met kracht) tegen het hoofd van voornoemde [persoon 4] heeft geschopt;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 7 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, het Stationsplein, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon 4] , welk geweld bestond uit het
  • (op een intimiderende wijze) met zijn neus tegen de neus van voornoemde [persoon 4] aan staan en/of
  • (nadat voornoemde [persoon 4] hem van zich afduwt) op de arm van voornoemde [persoon 4] spugen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de neus, althans op het gezicht en/of het lichaam, van voornoemde [persoon 4] slaan/stompen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op de kaak en/of op de mond, althans op het gezicht en/of lichaam, van voornoemde [persoon 4] slaan/stompen en/of
  • een of meermalen (met kracht) op/tegen het (rechter)been, althans op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 4] schoppen en/of
  • een of meermalen (met kracht) tegen het hoofd van voornoemde Murian te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
In zaak B:
hij op of omstreeks 16 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • in/uit een elektrische (bak)fiets, van het merk Urban Arrow (geparkeerd aan de [adres 2] ) en/of
  • in/uit een of meerdere tot op heden onbekend gebleven elektrische fiets(en)
  • een accu van het merk Bosch (aangifte [persoon 5] , namens Nationale Politie Amsterdam - [nummer] ) en/of
  • een of meerdere accu('s) van het merk Bosch,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
  • Nationale Politie Amsterdam en/of
  • een of meerdere tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en),
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht ).

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Hierbij stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden in zaak A, feiten 1 en 3. Ten aanzien van zaak B kan volgens de officier van justitie de diefstal van één accu worden bewezen en dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken voor het ten laste gelegde medeplegen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken en heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Zaak A, feiten 1 en 2
Op basis van het dossier staat niet onomstotelijk vast dat de mishandeling en het openlijk geweld jegens [persoon 3] heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte hierbij aanwezig was en een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze mishandeling en openlijk geweld. Een objectieve omschrijving van het letsel van [persoon 3] ontbreekt en niet valt uit te sluiten dat het zichtbare letsel op de foto’s van [persoon 3] , door iets anders komt. De getuige is als vriendin van [persoon 3] niet objectief en zij is pas een maand na het incident gehoord. Ook is deze getuigenverklaring niet geheel in overeenstemming met de beschrijving van de camerabeelden en de aangifte. Wat precies gebeurd is, is niet duidelijk te zien op de camerabeelden en is in de beschrijving subjectief ingevuld door de verbalisant. Dat de personen op de camerabeelden van de McDonald’s ook de personen zijn die betrokken zouden zijn bij het incident met [persoon 3] , betreft eveneens een subjectieve invulling van de verbalisant. Deze camerabeelden zijn daarnaast van onvoldoende kwaliteit om een herkenning op te baseren en een stempel met de datum en tijd ontbreekt. De herkenning is bovendien met name gebaseerd op algemene en niet specifiek onderscheidende gezichtskenmerken. Het proces van bevindingen waarin wordt verwezen naar het proces-verbaal van herkenning is van dagen eerder dan het proces-verbaal van herkenning zelf. Dit maakt dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als gevolg waarvan de herkenning dient te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het proces-verbaal van herkenning slechts een schriftelijk stuk betreft en geen ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Ook bewijs voor opzet ontbreekt. Tot slot voert de verdediging aan dat hooguit sprake is van een eenvoudige mishandeling (feit 1) en eendaadse samenloop van feiten 1 en 2 indien wel een bewezenverklaring volgt.
Zaak A, feiten 3 en 4
Er is onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van deze feiten.
Zaak B
Verdachte dient in zaak B te worden vrijgesproken omdat de diefstal van de accu van de politie is uitgelokt. Het ingezette lokmiddel betrof geen accu maar een bakfiets en in Amsterdam is het gebruikelijk om een dergelijke accu bij het parkeren van de fiets te verwijderen of af te sluiten met een accuslot. Dit is ten onrechte niet gebeurd. Bij de inzet van een lokmiddel dienen uitlokkende middelen uit een vervoersmiddel te worden gehaald. Daarbij komt dat niet afdoende is gebleken waarom de lokfiets op de betreffende locatie is geplaatst, het gaat hier niet om een ‘hotspot’. Voor de overige bij verdachte aangetroffen accu’s geldt dat sprake is van onvoldoende bewijs voor een veroordeling aangezien aangiftes van diefstal van deze accu’s ontbreekt en verdachte heeft verklaard dat één van deze accu’s van hem is.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder A, feiten 3 en 4, ten laste gelegde.
De rechtbank acht niet bewezen wat onder A, feiten 3 en 4, is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het incident waarvan aangeefster [persoon 4] slachtoffer is geworden. Verdachte zelf weet niet of hij daarbij betrokken is geweest. In de aangifte worden geweldshandelingen toegeschreven aan NN1 en NN2. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat sprake is van een herkenning van NN1 en dat verdachte door een verbalisant herkend is als NN2. In deze herkenning wordt verwezen naar de door aangeefster en getuige opgegeven uiterlijke kenmerken en kledij, terwijl zowel aangeefster als de getuige hebben aangegeven geen signalement te kunnen geven van NN2. Daarbij komt dat het dossier slechts een beschrijving van de camerabeelden zonder stills bevat en de rechtbank niet kan vaststellen uit de still die bij de herkenning van verdachte is gevoegd dat het verdachte is geweest die een aandeel heeft gehad bij het incident. Het incident is daar namelijk niet op te zien, alleen de omgeving van het Centraal Station Amsterdam is zichtbaar. Dat is onvoldoende gelet op het feit dat verdachte in die periode in verschillende samenstellingen veelvuldig aanwezig was op en in de omgeving van het Centraal Station. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of de beelden van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Dat verdachte NN2 was, valt dus niet vast te stellen.
4.3.2
Oordeel over het onder A, feiten 1 en 2, ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [persoon 3] . Onvoldoende is gebleken dat de kans dat aangever als gevolg van het geweld (schoppen en slaan tegen het lichaam en slaan tegen het hoofd terwijl aangever stond) zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aannemelijk was, waardoor geen bewezenverklaring voor het primair ten laste gelegde volgt. Hetzelfde feitencomplex leidt ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Op basis van de aangifte van [persoon 3] en de getuigenverklaring van zijn vriendin [persoon 6] kan worden vastgesteld dat [persoon 6] is nageroepen door een groep jongens. [persoon 3] en [persoon 6] zijn daarna de Jamin ingelopen om problemen te voorkomen. De groep jongens bleef vervolgens voor de deur staan. Nadat [persoon 3] en [persoon 6] met begeleiding van een medewerker de Jamin verlieten, is [persoon 3] door de groep van vier jongens belaagd. Hij is hierbij achternagezeten en meermaals geslagen en geschopt. Vanaf het moment dat [persoon 3] achterna is gerend, worden zijn aangifte en de getuigenverklaring ondersteund door de beschrijving en stills van de camerabeelden, waarbij ook geweldshandelingen zijn beschreven. Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, bestaat voor de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat wat er gebeurd is niet goed op de camerabeelden te zien is en een subjectieve invulling van de verbalisant betreft. Ook wordt het verweer van de raadsvrouw over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring verworpen. Dat de getuige de vriendin is van de aangever en haar verklaring een maand na het incident is opgenomen, maakt immers op zichzelf niet dat aanleiding bestaat om aan de verklaring te twijfelen. Dat de verklaringen van aangever, de getuigenverklaring en de beschrijving van de beelden niet één op één op detailniveau overeenkomen, maakt ook niet dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud daarvan. De verklaringen komen op hoofdlijnen overeen en de beelden zijn niet tegenstrijdig. De verklaringen worden juist ondersteund door de beelden. Ook de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ondersteunt de verklaringen.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] vast dat verdachte één van de vier jongens is die [persoon 3] heeft belaagd. Uit de beschrijving van de beelden volgt dat het incident deels is vastgelegd op camerabeelden, dat dezelfde vier jongens ongeveer een halfuur later opnieuw te zien zijn op de camerabeelden en dan de McDonald’s inlopen. De herkenning van verdachte door een verbalisant heeft plaatsgevonden op basis van de beelden van de McDonald’s. Dat het om dezelfde groep jongens gaat, wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij het incident aanwezig was en zichzelf en de jongens met wie hij was herkend op de stills van de beelden van de McDonald’s. Eén van hen is de jongen die als verdachte is herkend. De rechtbank is ook van oordeel dat de beelden van de McDonald’s van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren en heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van verdachte door de verbalisant. De verbalisant die hem herkent, heeft verschillende uiterlijke kenmerken van verdachte beschreven, verwijst hierbij naar het door de aangever en getuige opgegeven signalement en kent verdachte omdat hij hem meermaals heeft staande gehouden in die periode. Dat het ‘proces-verbaal van herkenning’ op een latere datum is opgemaakt dan het proces-verbaal van bevindingen dat naar deze herkenning verwijst, maakt dit niet anders nu beide stukken door dezelfde verbalisant zijn opgemaakt.
Vastgesteld kan worden dat verdachte zelf ook een rol heeft gehad in het gepleegde geweld. Zo heeft aangever verklaard dat hij door de vier jongens is geslagen en geschopt en heeft getuige [persoon 6] verklaard dat alle vier de jongens aangever met vuisten hebben geslagen en hem hebben getrapt. Ook volgt uit de beschrijving van de camerabeelden dat verdachte achter aangever is aangerend, hem heeft getrapt en hem heeft vastgepakt waarna een medeverdachte aangever heeft getrapt. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
4.3.3
Oordeel over het onder B ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van meerdere (fiets)accu’s. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan, waardoor verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het in vereniging plegen van dit feit.
Het verweer van de raadsvrouw over de wijze waarop het lokmiddel door de politie is ingezet, wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de politie, omdat verdachte door het plaatsen van de lokfiets met accu niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet al van tevoren op was gericht. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de accu’s met een platte schroevendraaier uit de houders heeft gewipt en dat hij de accu’s heeft gestolen omdat hij deze wilde verkopen om zijn boetes te betalen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wist wat de gevolgen van het pakken van de accu’s zouden kunnen zijn. Daarbij heeft verdachte niet alleen een accu uit de lokfiets gestolen, maar ook minimaal één andere accu. Dit blijkt uit de eigen verklaring van verdachte en de omstandigheid dat meerdere accu’s onder hem zijn aangetroffen. Daaruit volgt ook dat het parkeren van een fiets met accu daarin niet ongebruikelijk is in de stad Amsterdam.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in zaak A, ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 1 februari 2022 te Amsterdam, op het Damrak, tezamen en in vereniging met anderen, [persoon 3] heeft mishandeld door
  • met kracht op de neus, van voornoemde [persoon 3] te stompen en
  • nadat voornoemde [persoon 3] wegrende voornoemde [persoon 3] te achtervolgen en te omsingelen en
  • meermalen op de rug, het hoofd en de neus, van voornoemde [persoon 3] te slaan en/of te schoppen.
in zaak A, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 1 februari 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, het Damrak, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon 3] , welk geweld bestond uit het
  • met kracht op de neus, van voornoemde [persoon 3] stompen en
  • nadat voornoemde [persoon 3] wegrende het achtervolgen en omsingelen van voornoemde [persoon 3] en
  • meermalen op de rug, het hoofd en de neus, van voornoemde [persoon 3] slaan en/of schoppen.
in zaak B
op of omstreeks 16 juli 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
  • uit een elektrische (bak)fiets, van het merk Urban Arrow (geparkeerd aan de [adres 2] ) toebehorende aan de Nationale Politie en
  • uit een of meerdere tot op heden onbekend gebleven elektrische fiets(en)
  • een of meerdere accu's van het merk Bosch, toebehorende aan
  • een of meerdere tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en),
heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 tot en met 4 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 250 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Daarbij dienen volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna ook: JBRA).
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring geen (voorwaardelijke) jeugddetentie dient te worden opgelegd, omdat dit de motivatie van verdachte geen goed zal doen. Verdachte heeft weinig vertrouwen in instanties. Een voorwaardelijke werkstraf kan wel zinvol zijn. Ten aanzien van de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden stelt de raadsvrouw dat een avondklok geen meerwaarde zal hebben: de meeste feiten hebben niet laat op de avond plaatsgevonden en verdachte is sinds de ten laste gelegde feiten niet meer betrokken geweest bij incidenten. Ook zal het opnieuw opleggen van een avondklok verdachte demotiveren.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen zonder enige aanleiding de confrontatie gezocht met aangever [persoon 3] en zijn vriendin, die verdachte en de medeverdachten in het geheel niet kenden. Nadat [persoon 3] en zijn vriendin hun toevlucht zochten in de Jamin, juist om de groep jongens uit de weg te gaan, is verdachte hen samen met zijn medeverdachten blijven opwachten en heeft vervolgens fors en zinloos geweld tegen [persoon 3] gebruikt. [persoon 3] is pijn en letsel toegebracht en hij was bang dat hij doodgeschopt zou worden. Namens [persoon 3] is in de toelichting op de vordering benadeelde partij aangegeven dat hij last heeft van paniekaanvallen, niet langer naar Amsterdam durft en gaat starten met EMDR-therapie. Verder blijkt uit het dossier dat vanaf december 2021 meerdere geweldsincidenten hebben plaatsgevonden in de omgeving van het Centraal Station van Amsterdam en dat verdachte ook meermaals is staande gehouden in verband met jeugdoverlast en verschillende vechtpartijen in deze omgeving. Ook is verdachte eerder veroordeeld voor een mishandeling die twee dagen voor de in zaak A bewezen geachte feiten heeft plaatsgevonden in de omgeving van het Centraal Station. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte in deze periode veel in de omgeving van het Centraal Station was en daarheen gaan voor hem als een verslaving voelde. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte in ieder geval tot twee keer toe met anderen geweld heeft gepleegd tegen onbekende personen zonder enige reden. Dit is het schoolvoorbeeld van zinloos geweld en wordt verdachte heel zwaar aangerekend.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van meerdere accu’s. Verdachte was van plan met de opbrengst hiervan zijn openstaande boetes te voldoen. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte een nieuw strafbaar feit pleegt om boetes te voldoen. Kennelijk hebben de eerdere misstappen van verdachte (die aanleiding zijn geweest voor de boetes) niet tot gevolg gehad dat hij zijn gedrag verbetert, maar hebben hem juist aangespoord tot het plegen van diefstallen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
firstoffenders (40 uur voor de mishandeling/openlijke geweldpleging en 30-40 uur voor de diefstallen). Daarbij worden als strafverzwarende omstandigheden in Zaak A meegewogen het georganiseerde karakter van de groep en dat sprak was van zinloos geweld. In Zaak B wordt als strafverzwarend meegewogen dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict, zo blijkt uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 december 2022.
De rechtbank heeft verder onder meer kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 10 januari 2023;
  • negatieve terugmelding van de WSS opgemaakt op 8 december 2022;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door mevrouw drs. E. Vlieg, gezondheidszorgpsycholoog/orthopedagoog (hierna: rapporteur) op 28 oktober 2022.
De rapporteur komt tot de volgende conclusie. Er is een ‘andere gespecificeerde gedragsstoornis’ vastgesteld bij verdachte. Enerzijds is hij opstandig en verzet zich tegen het gezag van volwassenen (kenmerken van ODD) en anderzijds vertoont hij normoverschrijdend gedrag waarbij hij van weinig scrupules en/of empathie getuigt en zich tevens inlaat met delictgedrag en schoolverzuim. Er wordt geadviseerd de feiten onder A in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gelet op het doelmatige van het motief, geldgewin, wordt geadviseerd het feit onder B volledig aan verdachte toe te rekenen. Het recidivegevaar wordt zonder de inzet van hulp als hoog beschouwd en om dit gevaar te verminderen is een intensief hulpaanbod nodig met interventies die zowel gericht zijn op verdachte als systeemgerichte interventies. Een tweeledig en gefaseerd hulpaanbod wordt geadviseerd bij een bewezenverklaring met een (deels) voorwaardelijke taakstraf. Het meest passend bij de problematiek van verdachte is plaatsing bij [verblijfplaats] . Voor de individuele behandeling van de problematiek komt het Forensisch Jeugdteam van Inforsa het meest in aanmerking. Nadat voldoende resultaat is geboekt, kan bij een traject voor terugplaatsing naar huis ondersteuning van gezinsgerichte therapie, zoals MST, worden ingezet.
De Raad heeft naar voren gebracht dat veel zorgen zijn om verdachte. Er is de afgelopen periode door de hulpverlening hard gewerkt om passende hulp aan verdachte te bieden en hem zijn middels schorsingen veel kansen geboden. Verdachte heeft zich echter stelselmatig niet aan de voorwaarden gehouden en is volledig zijn eigen gang gegaan. Dit maakt het zeer lastig om de kans op recidive te verkleinen en de ontwikkeling van verdachte ten positieve te sturen. De Raad staat achter het advies van de rapporteur, maar adviseert een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie en naast het geadviseerde hulpaanbod ook een avondklok, meewerken aan het vinden van school en stage, naar school en stage volgens rooster, meewerken aan de invulling van vrijetijdsbesteding en een contactverbod met medeverdachten. Verder stelt de Raad in aanvulling op het advies van de rapporteur dat alleen als verdachte zich houdt aan de afspraken en de hulpverlening voldoende effect heeft, een terugplaatsing naar huis op den duur passend is.
De WSS heeft ter zitting naar voren gebracht dat de voorlopige hechtenis onrustig is verlopen, met veel verschillende (terug)plaatsingen. De weken voorafgaand aan de zitting waren ook veel incidenten in de Justitiële Jeugdinrichting. Verdachte zit in verschillende (groeps)aanpakken, waardoor veel mensen bij hem betrokken zijn. Binnenkort zal een intake plaatsvinden voor een school van verdachte waar hij nog op 23 januari 2023 kan starten. De WSS adviseert om bij het opleggen van bijzondere voorwaarden en toezicht door de jeugdreclassering, JBRA met het toezicht en begeleiding te belasten aangezien JBRA al betrokken is bij het gezin van verdachte en gelet op de uitkomsten van het PO de begeleiding vanuit WSS niet meer passend is.
Met de rapporteur, de Raad en WSS, maakt de rechtbank zich veel zorgen over verdachte. Verdachte heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en hoewel de rechtbank het geadviseerde hulpaanbod en (een deel van) de bijzondere voorwaarden in het belang van de verdere ontwikkeling van verdachte acht, ziet zij gelet op de feiten die zij bewezen acht en vanwege de vrijspraak van het in zaak A onder 3 en 4 ten laste gelegde geen ruimte om aan verdachte een straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt. Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek (136 dagen), passend en geboden.

9.De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel toewijsbaar is.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de door haar bepleite vrijspraak en omdat de vordering onjuist is ingevuld doordat onder meer de verzochte vergoeding (deels) als affectieschade is ingevuld terwijl duidelijk is dat het betrekking heeft op schade van [persoon 3] zelf. Daarbij komt dat de gestelde schade niet is onderbouwd.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de vordering van de benadeelde partij duidelijk blijkt dat het verzochte bedrag immateriële schadevergoeding betreft nu het bedrag in de vordering genoemd staat bij de totale immateriële schade. Dat hetzelfde bedrag ook onder ‘affectieschade’ vermeldt staat, maakt dit niet anders. Temeer omdat hierbij als beschrijving ‘smartengeld’ wordt genoemd en ter onderbouwing het (geestelijk) letsel van [persoon 3] staat beschreven. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn handelen de benadeelde partij immateriële schade heeft toegebracht in de vorm van pijn en (geestelijk) letsel. Alhoewel een nadere onderbouwing van het gestelde (voortdurende) letsel in de vorm van schriftelijke stukken van een arts of van een andere deskundige ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat uit de aard van de onder A bewezen geachte feiten en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, in ieder geval kan worden vastgesteld dat sprake is van een aantasting van de persoon en dat de vordering in die zin toewijsbaar is. De rechtbank ziet wel aanleiding om de hoogte van de gevorderde immateriële schade te matigen. Hoewel een één op één vergelijking met andere openlijke geweld- en mishandelingszaken lastig te maken is, houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de schade wel rekening met wat in soortgelijke zaken is toegekend. De vordering zal daarom worden gematigd tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro). Dit bedrag zal hoofdelijk worden toegewezen, met daarbij oplegging van de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Voor het overige wordt de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder A bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).

10.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-047207-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 juni 2022 van de kinderrechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 uren werkstraf subsidiair 5 dagen jeugddetentie, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet echter aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel op grond van artikel 6:6:19 van het Wetboek van Strafvordering de proeftijd te verlengen met 1 jaar, de gestelde bijzondere voorwaarden te wijzigen en de opdracht aan de reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden, te wijzigen. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank het voor de verdere ontwikkeling van verdachte van belang acht dat hij kan profiteren van het geadviseerde hulpaanbod en de bijzondere voorwaarden zoals onder rubriek 8 beschreven.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 141, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het in zaak A, onder de feiten 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, feiten 1 subsidiair en 2, en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het zaak A, onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van
medeplegen van mishandeling
en
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van zaak B
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [persoon 3], toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering is en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 3] te betalen de som van € 500,- (vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verlengtde bij vonnis van 9 juni 2022 in de zaak met parketnummer 13/047207-22 bepaalde proeftijd met 1 (één) jaar.
wijzigt de voorwaarden zodat deze als volgt komen te luiden:
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zal wonen bij [verblijfplaats] , meewerken aan de begeleiding aldaar en zich houden aan alle regels en afspraken die daar gelden;
- zal meewerken aan behandeling van het Forensisch Jeugdteam van Inforsa of soortgelijke instelling en op een later moment de Viersprong (voorsystemische behandeling) of soortgelijke instelling;
- naar school en stage zal gaan volgens rooster;
- zal meewerken aan de invulling van een vrijetijdsbesteding;
- op geen enkele manier contact zal hebben of (doen) opnemen met:
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2003 te [geboorteplaats 2] ;
- [persoon 7] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats 3] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Jeugdbescherming regio Amsterdam te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de Jeugdbescherming regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2023.
[...]