In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ING Bank N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een dagvaarding van 3 februari 2023, waarin ING vorderde dat de gedaagde een bedrag van € 25.000 aan hoofdsom zou betalen, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde had in 2009 een zakelijk krediet afgesloten bij ING, maar was in gebreke gebleven bij het terugbetalen van het openstaande bedrag van € 58.709,53. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de gedaagde het krediet niet terugbetaald, wat leidde tot de opzegging van de kredietovereenkomst door ING.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2023 erkende de gedaagde de schuld van € 25.000, maar gaf aan dat hij niet in staat was om te betalen. Op de mondelinge behandeling van 25 april 2023 was de gedaagde niet aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van ING, gezien de erkenning door de gedaagde, vaststond en heeft deze toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Daarnaast werd de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van ING, die in totaal € 2.572,43 bedroegen, en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris van de gemachtigde.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ING het bedrag kan vorderen voordat de gedaagde eventueel in hoger beroep gaat. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van het niet nakomen van financiële verplichtingen en de erkenning van schuld door de gedaagde, die in dit geval niet heeft geleid tot een ontlasting van de betalingsverplichting.