ECLI:NL:RBAMS:2023:3611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
10331355
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een kredietovereenkomst en erkenning van schuld door gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ING Bank N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een dagvaarding van 3 februari 2023, waarin ING vorderde dat de gedaagde een bedrag van € 25.000 aan hoofdsom zou betalen, vermeerderd met rente en proceskosten. De gedaagde had in 2009 een zakelijk krediet afgesloten bij ING, maar was in gebreke gebleven bij het terugbetalen van het openstaande bedrag van € 58.709,53. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de gedaagde het krediet niet terugbetaald, wat leidde tot de opzegging van de kredietovereenkomst door ING.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2023 erkende de gedaagde de schuld van € 25.000, maar gaf aan dat hij niet in staat was om te betalen. Op de mondelinge behandeling van 25 april 2023 was de gedaagde niet aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van ING, gezien de erkenning door de gedaagde, vaststond en heeft deze toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Daarnaast werd de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van ING, die in totaal € 2.572,43 bedroegen, en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris van de gemachtigde.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ING het bedrag kan vorderen voordat de gedaagde eventueel in hoger beroep gaat. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van het niet nakomen van financiële verplichtingen en de erkenning van schuld door de gedaagde, die in dit geval niet heeft geleid tot een ontlasting van de betalingsverplichting.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10331355 \\ CV EXPL 23-2144
Vonnis van 26 mei 2023
in de zaak van
ING BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: Vesting Finance Incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ING en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2023, met producties,
  • het proces-verbaal van mondeling antwoord,
  • het tussenvonnis van 28 februari 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2023.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft in 2009 een (voortgezet) zakelijk krediet afgesloten bij ING. Omdat hij de kredietlimiet overschreed en niet aanzuiverde heeft ING de kredietovereenkomst opgezegd en het openstaande bedrag opgeëist. Ondanks aanmaningen door ING heeft [gedaagde] het krediet niet terugbetaald. Aan hoofdsom staat er op dit moment € 58.709,53 open.
2.2.
ING vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 25.000 aan hoofdsom, vermeerderd met rente vanaf de dagvaarding en proceskosten. Ze vordert maar € 25.000 zodat de vordering aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. ING behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor om [gedaagde] ook voor de rest van het openstaande bedrag, waaronder de rente en de kosten, op een later moment te dagvaarden.
2.3.
[gedaagde] heeft bij mondeling antwoord op 14 februari 2023 erkend dat hij de gevorderde € 25.000 aan ING moet betalen. Hij zegt dat hij wel wil, maar niet kan betalen. En dat hij het niet eens is met de enorme rente en kosten die ING rekent. Op de mondelinge behandeling van 25 april 2023 is [gedaagde] niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is door de erkenning van [gedaagde] komen vast te staan en wordt toegewezen. [gedaagde] moet daarover de wettelijke rente betalen vanaf de datum van de dagvaarding, 3 februari 2023. Op de hoogte van de door ING berekende kosten en rente gaat de kantonrechter niet in, omdat die kosten en rente niet gevorderd worden.
3.2.
Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de kosten van ING voor dit proces betalen. Dat betreft deels kosten voor de deurwaarder en de rechtbank, waarvan het bedrag vaststaat.
Tot aan dit vonnis zijn de proceskosten van ING:
- kosten van de dagvaarding
130,43
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.058,00
(2,00 punten × € 529,00)
Totaal
2.572,43
3.3.
Ook moet [gedaagde] de kosten betalen die ING na dit vonnis moet maken. De kantonrechter begroot die kosten op € 132 aan salaris van de gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2023 tot de dag dat het hele bedrag is voldaan,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van ING tot dit vonnis vastgesteld op € 2.572,43,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.