ECLI:NL:RBAMS:2023:3609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
10251935
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en vervangende schadevergoeding in een civiele procedure tussen Parket Plaza B.V. en een gedaagde partij

In deze civiele procedure tussen Parket Plaza B.V. en een gedaagde partij, die onder de handelsnaam [handelsnaam] opereert, staat de vraag centraal of de gedaagde aansprakelijk is voor schade die Parket Plaza heeft geleden door ondeugdelijk werk bij twee projecten. Parket Plaza, die vloeren verkoopt en legt, heeft de gedaagde ingeschakeld voor het leggen van vloeren. Na klachten van klanten over de geleverde kwaliteit, heeft Parket Plaza schadevergoeding geëist van de gedaagde. De gedaagde betwist de aansprakelijkheid en vordert op zijn beurt betaling van openstaande facturen.

De procedure begon met een dagvaarding op 12 december 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 april 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was en dat Parket Plaza recht had op vervangende schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde ondeugdelijk werk had geleverd, wat leidde tot zichtbare naden in het tapijt. Ondanks meerdere herstelpogingen bleef de kwaliteit onvoldoende, wat de kantonrechter als tekortkoming beschouwde.

De vordering van Parket Plaza tot schadevergoeding van € 6.842,06 werd toegewezen, evenals de proceskosten. De tegenvordering van de gedaagde tot betaling van openstaande facturen werd gedeeltelijk toegewezen, met een bedrag van € 872,51. De kantonrechter oordeelde dat de afspraken tussen partijen over de schadevergoeding en de openstaande facturen correct waren geïnterpreteerd. Dit vonnis is uitgesproken op 19 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10251935 \\ CV EXPL 22-16679
Vonnis van 19 mei 2023
in de zaak van
PARKET PLAZA B.V.,
gevestigd in De Ronde Venen,
eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.A. van Gorcom,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P. Tijsterman.
Partijen worden hierna Parket Plaza en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 december 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie van 17 februari 2023 met producties,
  • het tussenvonnis van 3 maart 2023 en
  • de conclusie van antwoord in reconventie en voorwaardelijke vermeerdering van eis in conventie van Parket Plaza met producties.
1.2.
Op 19 april 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

Parket Plaza verkoopt vloeren inclusief het leggen ervan. Het leggen van de vloeren besteedt zij uit, onder andere aan [gedaagde] . Parket Plaza vindt dat [gedaagde] twee projecten niet goed heeft uitgevoerd, waardoor Parket Plaza schade heeft geleden. Die schade heeft Parket Plaza deels weggestreept tegen facturen die zij nog aan [gedaagde] moest betalen. De rest van het bedrag moet [gedaagde] nog aan Parket Plaza betalen. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Hij vindt niet dat hij de bedragen moet betalen die Parket Plaza als schade heeft opgevoerd. [gedaagde] wil dat Parket Plaza zijn openstaande facturen betaalt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft in de afgelopen vijf jaar diverse vloeren gelegd in opdracht van Parket Plaza. In augustus/september 2021 was er een project bij een klant van Parket Plaza, Moespot genaamd (hierna: project Moespot). [gedaagde] heeft hier marmoleum gelegd. De klant was niet tevreden. Tussen Parket Plaza en Moespot heeft dit uiteindelijk geleid tot een schikking. In juni 2022 is afgesproken dat Parket Plaza aan Moespot € 10.499,32 moet betalen.
3.2.
[gedaagde] heeft Parket Plaza in 2021 en 2022 onder meer zes facturen gestuurd voor een totaalbedrag van € 12.238,95, voor verschillende opdrachten. Parket Plaza heeft die facturen niet betaald.
3.3.
Begin 2022 heeft [gedaagde] in opdracht van Parket Plaza het trappenhuis van het appartementencomplex Parc Houtzicht gestoffeerd (hierna: project Houtzicht). De klant was niet tevreden. [gedaagde] is na afronding van de klus meerdere keren teruggegaan om aan de klachten van de klant tegemoet te komen.
3.4.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft Parket Plaza op 1 september 2022 gesommeerd tot betaling van de openstaande facturen van € 12.238,95, en tot betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.5.
In opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] heeft [naam 1] van Crawford & Company op 7 oktober 2022 het werk bij project Houtzicht bekeken. [naam 1] schrijf daarover dezelfde dag in een mail aan [gedaagde] :
Ik heb vanmiddag een bezoek gebracht aan het pand in Waddinxveen en de heer [naam 2] gesproken. Op zich begrijp ik wel wat hij bedoelt, in de zin dat op een aantal plaatsen de naden duidelijk zichtbaar zijn. Je kunt erover twisten of het ook om die reden nodig is alles te vervangen. Het staat het gebruik van de trappen niet in de weg lijkt mij.
3.6.
In een rapport van 7 november 2022 opgemaakt door [naam 1] over project Houtzicht staat dat op een aantal plaatsen de naden tussen de verschillende delen van de vloerbedekking zichtbaar zijn. Dit is het gevolg van het gebruik van de trap. Door het gebruik schuiven de verschillende losse delen van de vloerbedekking licht heen en weer en hierdoor ontstaan de naden. Het was niet noodzakelijk om alle vloerbedekking te verwijderen en opnieuw te leggen. De conclusie van [naam 1] is dat [gedaagde] niet aansprakelijk is.
3.7.
De gemachtigde van Parket Plaza heeft [gedaagde] op 31 oktober 2022 gesommeerd tot betaling van schadevergoeding voor project Houtzicht; € 6.842,06, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.

4.Het geschil

De vordering van Parket Plaza (conventie)
4.1.
Parket Plaza vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 6.842,06 aan hoofdsom en € 717,10 aan buitengerechtelijke kosten. Als de kantonrechter de tegenvordering van [gedaagde] toewijst (zie hierna), vordert Parket Plaza daarnaast [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 11.366,44.
4.2.
Parket Plaza voert ter onderbouwing van de € 6.842,06 aan dat [gedaagde] het werk bij project Houtzicht niet goed heeft gedaan. Het tapijt vertoonde onder andere op meerdere plekken naden. [gedaagde] heeft de gelegenheid gekregen dit te herstellen, maar na meerdere herstelpogingen was het werk nog steeds niet goed. Het werk is vervolgens door anderen hersteld. Parket Plaza heeft daarvoor geld moeten betalen. [gedaagde] moet die schade vergoeden. Als de tegenvordering van [gedaagde] wordt toegewezen dan vordert Parket Plaza ook de schade die zij heeft geleden bij project Moespot van € 11.366,44.
4.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij is niet aansprakelijk voor de schade en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het rapport van [naam 1] . Bovendien heeft Parket Plaza onnodig veel kosten gemaakt door het hele project opnieuw te doen.
De tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
4.4.
In reactie op de vordering van Parket Plaza vordert [gedaagde] dat de kantonrechter Parket Plaza veroordeelt tot betaling van € 12.238,95 aan hoofdsom en € 897,38 aan buitengerechtelijke kosten.
4.5.
[gedaagde] onderbouwt de vordering door te wijzen op facturen voor zijn werk aan andere projecten. Parket Plaza heeft die facturen niet betaald.
4.6.
Parket Plaza vindt dat zij die facturen niet hoeft te betalen in verband met de schade die Parket Plaza heeft geleden doordat [gedaagde] bij project Moespot (en project Houtzicht) geen goed werk heeft geleverd.

5.De beoordeling

De vordering van Parket Plaza (conventie)
5.1.
Parket Plaza baseert haar vordering op een tekortkoming in de nakoming van [gedaagde] van zijn verplichtingen bij project Houtzicht. Parket Plaza vordert in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding. Daarvoor is nodig dat [gedaagde] in verzuim is en Parket Plaza hem schriftelijk heeft meegedeeld dat zij schadevergoeding vraagt in plaats van nakoming. [1] Voor verzuim is in dit geval nodig dat [gedaagde] zijn werk niet deugdelijk heeft gedaan (de afgesproken prestatie blijft uit), dat hem een redelijke termijn is gegeven om gebreken te herstellen (en dus toch nog na te komen) en dat hij desondanks de gebreken niet heeft hersteld. [2] Omdat Parket Plaza zich hierop beroept, en [gedaagde] betwist dat hij in verzuim is, moet Parket Plaza haar stellingen onderbouwen en zo nodig bewijzen.
Werk niet deugdelijk
5.2.
Parket Plaza zegt dat het tapijt op de trap niet goed is gelegd, waardoor bij het belopen van de trap naden zijn ontstaan. Ook na de herstelpogingen van [gedaagde] bleven de naden ontstaan. De stellingen van Parket Plaza vinden ondersteuning in de waarnemingen van [naam 1] dat de naden duidelijk zichtbaar zijn en zijn inschatting dat dat komt door het gebruik van de trap. [gedaagde] heeft hier te weinig tegenin gebracht. [gedaagde] zegt dat hij vrijwel alle naden is langsgelopen om ze alsnog goed vast te zetten. Aan de conclusie van [naam 1] dat [gedaagde] niet aansprakelijk is, hecht de kantonrechter weinig waarde. De conclusie lijkt gebaseerd op de manier waarop de naden ontstaan; door gebruik. Parket Plaza mag bij een opdracht tot het leggen van tapijt verwachten dat het goed ligt en blijft liggen, ook bij gebruik. Het tapijt is immers bedoeld om overheen te lopen. Dat was ook [gedaagde] duidelijk. Door een tapijt zo te bevestigen dat bij het belopen ervan zichtbare naden ontstaan, heeft [gedaagde] ondeugdelijk werk geleverd.
Ingebrekestelling, verzuim en mededeling omzetting
5.3.
[gedaagde] is meerdere keren in de gelegenheid gesteld het werk te herstellen. Ook na die pogingen waren er nog naden zichtbaar, zo blijkt uit de mail van [naam 1] van 7 oktober 2022. In een brief van 19 september 2022 stelt de advocaat van Parket Plaza [gedaagde] aansprakelijk en geeft hem een termijn (vóór 1 oktober 2022) om aan te geven of hij nog een herstelpoging wil doen. Als hij dat niet doet, is hij in verzuim. De herstelpoging moet uiterlijk medio oktober plaatsvinden, omdat dan de herstelwerkzaamheden door anderen gepland staan. De kosten van het herstel door die anderen komen voor rekening van [gedaagde] , aldus de brief. De advocaat van [gedaagde] schrijft op 30 september 2022 dat [gedaagde] alle aansprakelijkheid ontkent. De kantonrechter merkt de brief van 19 september 2022 aan als ingebrekestelling en bepaalt dat [gedaagde] per 30 september 2022 in verzuim was. Uit de brief van de advocaat van [gedaagde] van die datum kan worden afgeleid dat hij geen gebruik wenste te maken van een laatste mogelijkheid tot herstel. De brief van 19 september 2022 geldt ook als mededeling van het aanspraak maken op vervangende schadevergoeding.
Schade
5.4.
Omdat de vervangende schadevergoeding in de plaats treedt van het afgesproken werk gaat het om vergoeding van de waarde van de prestatie die [gedaagde] had moeten leveren. Parket Plaza heeft het door [gedaagde] gelegde tapijt laten vervangen en de kosten hiervoor opgevoerd als schade. [gedaagde] zegt dat het niet nodig was om het hele tapijt te laten vervangen en daarmee onnodige kosten zijn gemaakt. Hij wijst daarbij op het rapport van [naam 1] . Parket Plaza heeft uitgelegd waarom het nodig was om het hele werk opnieuw te laten doen. Daarbij heeft zij gewezen op de manier van leggen; [gedaagde] had het tapijt in stukken gesneden en per trede bevestigd. Om naden te voorkomen die bij gebruik kunnen gaan kieren was het nodig om het tapijt in lopervorm, dus in een lange strook ineens, op de trap te bevestigen.
5.5.
Uit deze onderbouwing blijkt voldoende dat het nodig was om de hele trap opnieuw te bekleden. Daarbij speelt mee dat [gedaagde] een aantal keer terug is gegaan om de naden te lijmen en desondanks later, na gebruik, opnieuw werd geconstateerd dat de naden zichtbaar waren. Die aanpak bleek dus te weinig effectief. De conclusie van [naam 1] dat het niet nodig was het hele werk opnieuw te doen is daarmee onvoldoende onderbouwd en legt daarom te weinig gewicht in de schaal.
5.6.
[gedaagde] betwist de hoogte van de gevorderde schade en maakt bezwaar tegen de posten nieuwe tape plus mesjes, de interne kosten en de uren eigen medewerker. Parket Plaza heeft uitgelegd waarom ze die kosten heeft moeten maken. [gedaagde] heeft daar niets anders tegenin gebracht dan dat hij het er niet mee eens is. De kantonrechter vindt aannemelijk dat Parket Plaza die kosten heeft moeten maken en vindt ze niet onredelijk. Dat betekent dat de kantonrechter het door Parket Plaza gevorderde schadebedrag van € 6.842,06 toewijst.
Overige kosten
5.7.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen over het toegewezen bedrag. Het (hogere) percentage van de handelsrente is niet van toepassing, omdat het om schadevergoeding gaat en niet om betaling op grond van de handelsovereenkomst tussen Parket Plaza en [gedaagde] . [gedaagde] moet de wettelijke rente betalen vanaf 4 november 2022. Vanaf die datum verkeerde hij in verzuim wat betreft het betalen van de vervangende schadevergoeding.
5.8.
Parket Plaza heeft € 717,10 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [gedaagde] heeft de kosten betwist; de meeste correspondentie van de gemachtigde ging over de herstelwerkzaamheden, en niet over het incasseren van de vordering. De kantonrechter is het daarmee eens. Parket Plaza heeft, mede gezien de betwisting van [gedaagde] , onvoldoende gesteld dat nadat [gedaagde] op 4 november 2022 in verzuim was nog buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Deze kosten worden dus afgewezen.
De tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
5.9.
Parket Plaza heeft de 6 facturen waarvan [gedaagde] betaling vordert niet betaald. Het gaat in totaal om een bedrag van €12.238,95. Parket Plaza zegt dat ze dat zo hebben afgesproken in verband met de schade bij project Moespot. En, omdat [gedaagde] akkoord was met verrekening van zijn facturen, mocht Parket Plaza ook de schade van project Houtzicht verrekenen met openstaande facturen. Omdat Parket Plaza zich op deze afspraak en gevolgen beroept, moet zij haar stellingen onderbouwen en zo nodig bewijzen.
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] en Parket Plaza in december 2021 een gesprek hebben gehad over de financiële afhandeling van project Moespot en dat daarbij is afgesproken dat [gedaagde] de kosten voor herstel bij project Moespot zou betalen. Die kosten werden op dat moment door Parket Plaza rond de € 11.000 geschat. [gedaagde] heeft op de zitting verteld dat hij er niet blij mee was dat Parket Plaza op dat moment een aantal facturen al had ingehouden, maar hij daar uiteindelijk mee akkoord is gegaan.
In juni 2022 heeft Parket Plaza een schikking getroffen met Moespot. Parket Plaza heeft twee facturen van juni 2022 van [gedaagde] niet betaald in verband met de kosten uit project Moespot en project Houtzicht. [gedaagde] zegt niet akkoord te zijn gegaan met de verrekening van deze facturen. Hij is alleen akkoord gegaan met verrekening, voor zover hij aansprakelijk is voor de schade. Die aansprakelijkheid heeft hij in de brief van zijn advocaat van 1 september 2022 uitdrukkelijk betwist.
Afspraak tussen partijen
5.11.
Parket Plaza mocht de facturen van [gedaagde] inhouden in verband met de schade bij project Moespot op basis van de afspraak tussen beiden van december 2021. [gedaagde] heeft toen toegezegd de kosten voor het herstel van project Moespot te zullen dragen. Gezien die toezegging en [gedaagde] akkoord met de al verrekende bedragen mocht Parket Plaza de verklaring van [gedaagde] zo begrijpen dat hij daarmee erkende dat hij aansprakelijk was voor de schade bij project Moespot en dat Parket Plaza die schade met de openstaande facturen mocht verrekenen. Dat het niet tot herstel, maar tot een schikking met Moespot is gekomen, maakt dat niet anders. Het akkoord van [gedaagde] zag op de schade, toen geschat rond € 11.000. Parket Plaza heeft onderbouwd waarom herstel niet mogelijk was en dat met Moespot is onderhandeld om het bedrag van de schikking zo laag mogelijk te krijgen. Door de schikking bestaat de schade voor Parket Plaza niet uit de kosten van het herstel, maar uit het bedrag van de schikking en de kosten voor het bereiken daarvan. De totale kosten van de schikking van € 11.366,44 blijven binnen een redelijke marge van de destijds geschatte herstelkosten. Daarom moet [gedaagde] op basis van de afspraak die kosten dragen en mag Parket Plaza voor dat bedrag betalingen op facturen van [gedaagde] inhouden.
5.12.
Uit niets blijkt dat de afspraak tussen Parket Plaza en [gedaagde] van december 2021 ook betrekking had op project Houtzicht. Parket Plaza mocht op basis van die afspraak dus maximaal voor een bedrag van € 11.366,44 verrekenen. Omdat [gedaagde] in juni 2022 voor project Houtzicht nog niet in verzuim was, zie hiervoor, mocht Parket Plaza ook niet op andere gronden de betaling van deze facturen opschorten en verrekenen. De vordering van [gedaagde] wordt dus toegewezen voor (€ 12.238,95 - € 11.366,44 =) € 872,51. De rest van de vordering wordt afgewezen.
Overige kosten
5.13.
Parket Plaza moet de wettelijke rente betalen over het toegewezen bedrag vanaf 15 september 2022, omdat hij vanaf dat moment in verzuim was.
5.14.
[gedaagde] heeft € 897,38 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. Hierop is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing. [gedaagde] heeft voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. In het Besluit is de hoogte van de vergoeding verbonden aan de hoogte van het toegewezen bedrag. Bij het toegewezen bedrag hoort een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 130,88. Dat moet Parket Plaza dus aan [gedaagde] betalen. De rest van de gevorderde incassokosten wordt afgewezen.
5.15.
Omdat € 11.366,44 van de tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen, komt de kantonrechter aan de voorwaardelijke eisvermeerdering met dit bedrag van Parket Plaza niet toe.
Kosten procedure
In conventie
5.16.
Omdat [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de kosten van het proces van Parket Plaza in conventie betalen. Dat betreft deels kosten voor de deurwaarder en de rechtbank, waarvan het bedrag vaststaat.
[gedaagde] moet de volgende kosten van Parket Plaza betalen:
- kosten van de dagvaarding
112,30
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2 punten × € 330)
Totaal
1.286,30
5.17.
Ook moet [gedaagde] de kosten die Parket Plaza na dit vonnis moet maken betalen. De kantonrechter schat die kosten op € 132 aan salaris van de gemachtigde.
In reconventie
5.18.
Omdat beide partijen deels gelijk en deels ongelijk hebben gekregen, moeten zij ieder de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen aan Parket Plaza van € 6.842,06 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2022 tot de dag dat het hele bedrag is voldaan,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van Parket Plaza, tot dit vonnis vastgesteld op € 1.286,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag dat het hele bedrag is voldaan,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132 aan salaris gemachtigde,
In reconventie
6.4.
veroordeelt Parket Plaza tot het betalen aan [gedaagde] van € 872,51 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2022 tot de dag dat het hele bedrag is voldaan,
6.5.
veroordeelt Parket Plaza tot het betalen aan [gedaagde] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 130,88,
6.6.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten in reconventie dragen,
In conventie en reconventie
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 6:81 en verder van het Burgerlijk Wetboek.