3.1.[eisers] vordert - samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank
primair
I. voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheden, die blijkens de aktes van 1 december 1964, 2 september 1971, 14 november 2014 en 22 oktober 2021 vóór het verlijden van de akte van Ruilverkaveling op 13 oktober 2006 bestonden ten laste en ten dienste van het perceel van [gedaagden] aan de [adres 3] en ten dienste en ten laste van de percelen van [eisers] aan [adres 2] en [adres 1] , door verjaring zijn ontstaan;
II. [gedaagden] veroordeelt om binnen een maand na betekening van het vonnis
medewerking te verlenen aan inschrijving van de voorgenoemde erfdienstbaarheden in het openbare register van het Kadaster, waarbij de kosten hiervan gelijkelijk door [eisers] en [gedaagden] worden gedeeld, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat [gedaagden] na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 100.000,-, waarvoor [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is;
subsidiair
III. [gedaagden] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis mee te
werken aan het opnieuw vestigen van de erfdienstbaarheden, blijkens de akte van 1 december 1964, 2 september 1971, 14 november 2014 en 22 oktober 2021 vóór het verlijden van de akte van Ruilverkaveling op 13 oktober 2006 bestonden ten laste en ten dienste van het perceel van [gedaagden] aan de [adres 3] en ten dienste en ten laste van de percelen van [eisers] aan [adres 2] en [adres 1] , waarbij deze erfdienstbaarheden, op dezelfde wijze verwoord als de
erfdienstbaarheden in de hiervoor genoemde aktes, worden vastgelegd in een
door de notaris, die wordt aangewezen door [eisers] , te verlijden akte, welke akte wordt ingeschreven in het openbare register van het Kadaster, en waarbij
[gedaagden] binnen vier weken na betekening van het vonnis alle voor notariële
vastlegging en inschrijving in het Kadaster noodzakelijke medewerking moeten
verlenen, en waarbij de kosten van de notaris en het Kadaster gelijkelijk door [eisers] en [gedaagden] worden gedeeld, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 100.000,-, waarvoor [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is;
meer subsidiair
IV. het perceel van [gedaagden] aan de [adres 3] aanwijst als noodweg ten behoeve van de percelen van [eisers] aan [adres 2] en [adres 1] en hieraan de voorwaarden verbindt dat de eigenaren van de [adres 2] en [adres 1] zo vaak zij dat nodig achten mogen (laten) gebruiken om met de voet of met de auto van de [locatie] naar hun eigen erven en terug te gaan en de noodweg dus geschikt en breed genoeg moet zijn voor het berijden met auto’s, en verder de voorwaarden aan de noodweg verbindt die de rechtbank juist en passend acht;
zowel primair als subsidiair
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 550,- aan [eiser 1] en [eiser 2] en € 550,- aan [eiser 3] ,
VI. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.