8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een puntig voorwerp in zijn nek gestoken, waardoor hij bijna is doodgebloed. Verdachte heeft het slachtoffer aangevallen zonder dat daartoe op dat moment een concrete aanleiding bestond. De rechtbank begrijpt dat een verleden van mishandelingen en bedreigingen door het slachtoffer voor verdachte traumatisch kan zijn geweest, maar dat biedt geen enkele rechtvaardiging voor zijn handelen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft een groot litteken in zijn hals als gevolg van de levensreddende operatie. Verder zijn de zenuwen rond zijn oog en mond beschadigd. Het is nog niet duidelijk of volledig herstel daarvan zal volgen. Uit de toelichting op zijn schadevergoedingsvordering blijkt ook dat het slachtoffer sinds het incident veel angst ervaart en nauwelijks meer over straat durft. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte het feit heeft gepleegd op een plein in Amsterdam op een tijdstip waarop veel buurtbewoners, waaronder kinderen, aanwezig waren. Ook zij zullen enorm geschrokken zijn van de plotselinge aanval van verdachte op het slachtoffer, en de ernstige verwondingen die zij hebben gezien bij het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij andere burgers, en met name kinderen, aan deze zeer heftige gebeurtenis heeft blootgesteld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en ten tijde van het steekincident in twee proeftijden liep.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van mw. T. Stoel, GZ-psycholoog, van 3 november 2022. Hierin is te lezen dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, waardoor hij – onder meer – moeite heeft om zich te conformeren aan sociale normen, impulsief gedrag vertoont en onverschillig kan zijn over de veiligheid van zichzelf en anderen. Nu verdachte zich niets van het incident kan herinneren, en daarmee dus ook niet duidelijk is waarom verdachte heeft gehandeld zoals hij deed, kan de psycholoog niet zeggen of de antisociale persoonlijkheidsstoornis daarbij een rol heeft gespeeld. Verder kan om die reden het recidiverisico ook niet worden ingeschat en kan geen advies worden gegeven over eventuele interventies. De psycholoog adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ondanks dat verdachte als gevolg van zijn impulsiviteit moeite lijkt te hebben met het inschatten van de risico’s van zijn eigen gedrag en het belang van voortzetting van scholing wenselijk is, maken zijn strafblad, zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en criminele levensstijl dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 januari 2023 en de toelichting die mw. K. Holterman op de zitting heeft gegeven. Ook de reclassering ziet geen aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert conform zijn kalenderleeftijd, kan de gevolgen van zijn handelen overzien en is in staat een bewuste afweging te maken. Daarnaast staat hij maar beperkt open voor pedagogische beïnvloeding en heeft hij een lange justitiële voorgeschiedenis. De mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn bovendien uitgeput en niet meer passend. In de afgelopen jaren zijn verschillende hulpverleningstrajecten en (gedrags)interventies ingezet, maar dat heeft tot op heden niet tot vermindering van het recidiverisico geleid. Verdachte geeft onvoldoende openheid van zaken over zijn belevingswereld om hem goed te kunnen helpen. Daarom ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden meer om verdachte te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke straf en geeft de rechtbank in overweging hem een GVM op te leggen. De reclassering vindt het belangrijk dat verdachte na detentie intensief en langdurig onder toezicht en begeleiding van de reclassering blijft om zicht op hem te blijven houden, hem te helpen bij het opbouwen van een stabiel leven en om met hem aan gedragsverandering te werken. Daarnaast kan de vervangende hechtenis die bij de maatregel aan het overtreden van de voorwaarden is gebonden, bij verdachte wellicht leiden tot extra motivatie om meer openheid van zaken te geven. De GVM maakt het mogelijk om na te denken over een passende invulling van de GVM, dat wil zeggen
ofen
welkevoorwaarden daaraan moeten worden verbonden, op het moment dat de invrijheidstelling van verdachte in beeld komt.
Straf
De rechtbank volgt het advies van de psychiater en de reclassering ten aanzien van de toepassing van het volwassenstrafrecht. Zij ziet geen aanknopingspunten om van dit advies, dat goed is onderbouwd, af te wijken.
Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Verdachte is jong, 22 jaar, en heeft begeleiding en behandeling nodig om recidive in de toekomst te voorkomen. Vanwege zijn leeftijd bevindt verdachte zich op dit moment in een levensfase waar gedragsinterventies en toezicht het meest effectief zijn. Hij heeft nog mogelijkheden om, met de juiste begeleiding, het tij te keren en een stabiel leven op te bouwen. De rechtbank vindt het belangrijk dat de op te leggen gevangenisstraf deze mogelijkheden niet doorkruist. Voorkomen moet worden dat hulpverlening pas kan worden ingezet als verdachte deze levensfase is ontgroeid. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop aanleiding bestaat af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest, passend en geboden vindt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Nu eerdere hulpverleningstrajecten en toezicht door de reclassering onvoldoende gedragsverandering teweeg hebben gebracht en onduidelijk is bij welke vormen van behandeling en begeleiding verdachte na detentie het meest gebaat is, volgt de rechtbank het advies van de reclassering en legt aan verdachte ook een GVM op. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z Sr is voldaan: verdachte wordt bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor poging tot doodslag en de maatregel strekt tot bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen in de toekomst.