ECLI:NL:RBAMS:2023:360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/157119-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en witwassen door een 22-jarige man in Amsterdam

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 22-jarige man, die op 21 juni 2022 in Amsterdam een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes in de nek gestoken, wat leidde tot levensbedreigende verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, aangezien hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM). Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen, omdat de herkomst van het geld niet als crimineel kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.519,- voor materiële schade en € 7.500,- voor immateriële schade aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact op het slachtoffer, die blijvende schade heeft opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.203368.20
Parketnummer: 13.157119.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/157119-22
Parketnummer vordering tul: 13/203368-20
Datum uitspraak: 31 januari 2023 (Promis)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Zaim, en de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. M.G.C. van Riet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling, van [slachtoffer] door hem met een mes of scherp/puntig voorwerp in zijn nek te steken op 21 juni 2022 in Amsterdam, en
witwassen van € 6.420,- op 9 augustus 2022 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en hier geldt als ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 juni 2022 krijgt de politie een melding om te gaan naar de Gorontalostraat in Amsterdam, omdat daar een persoon zou zijn neergestoken. Ter plaatse wordt het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. Hij heeft een wond tussen zijn wang en oor die door omstanders wordt dichtgedrukt met een doek. Als de doek omhoog wordt getild, spuit het bloed uit de wond.
[slachtoffer] wordt met spoed overgebracht naar het ziekenhuis. Uit het verslag van de forensisch arts blijkt dat [slachtoffer] op dat moment in levensbedreigende toestand verkeert. Hij heeft een steekwond aan de linkerzijde van zijn hals. Zijn buitenste halsslagader is doorgesneden. [slachtoffer] is meermalen geopereerd en heeft tot 4 augustus 2022 op de
intensive caredoorgebracht, waarna hij op 9 augustus 2022 is hij ontslagen uit het ziekenhuis.
Op de camerabeelden van het Cannacenter Best Friends-Oost is te zien dat [slachtoffer] kort voor het steekincident het Makassarplein oploopt. Hij loopt langs een aantal sportende mannen, die daar op de grond oefeningen doen. Ongeveer één minuut later staat één van deze mannen op, loopt naar zijn tas en vervolgens naar [slachtoffer] , die op dat moment in gesprek is. De man maakt met zijn rechterarm een slaande beweging richting het hoofd van [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] wegrent in de richting van de Gorontalostraat. De man gaat achter hem aan, maar wordt door een omstander tegengehouden. Vervolgens loopt de man terug naar zijn tas en dan vermoedelijk naar een scooter, die daar geparkeerd staat. Daarna loopt hij weer terug naar zijn tas, pakt deze en rent naar zijn auto.
De politie is een onderzoek gestart naar de identiteit van de dader. Zij komt dan al snel uit bij verdachte, onder meer vanwege informatie over de auto waarmee de dader is weggereden.
Op 9 augustus 2022 is verdachte aangehouden. Op diezelfde dag is ook de woning van zijn oma doorzocht, waar verdachte regelmatig verbleef. Daar is kleding van hem aangetroffen, die overeenkomt met de kleding van de dader op de camerabeelden. Tussen de kleding van verdachte is ook € 6.420,- gevonden.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer] kent als de ex-partner van zijn moeder. Hij en zijn moeder hadden vroeger een relatie, waarbinnen sprake was van bedreigingen en geweld, ook richting verdachte. Die middag, 21 juni 2022, zag hij [slachtoffer] voor het eerst weer. Hij raakte in paniek. Het werd toen zwart voor zijn ogen. Hij kan zich niet herinneren wat er vanaf dat moment is gebeurd, alleen dat hij op enig moment weer in zijn auto zat.
Over het geld dat in de woning van zijn oma is aangetroffen, heeft verdachte bij de politie verklaard dat het gaat om geld dat hij tussen mei en juni 2022 van de vriend van zijn moeder, [naam vriend] , heeft gekregen. Hij heeft toen € 10.000,- gekregen ‘als een soort lening’ om na detentie zijn leven op te kunnen bouwen. [naam vriend] heeft dit in een schriftelijke verklaring bevestigd. Uit onderzoek naar de bankgegevens van [naam vriend] blijkt dat hij in november 2021 € 75.000,- van de verzekering heeft ontvangen en dat hij in de periode daarna, tot en met 18 januari 2021, ruim € 20.000,- contant heeft opgenomen.
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vindt dat de poging tot doodslag bewezen kan worden nu verdachte met een scherp/puntig voorwerp in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken en daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zou komen te overlijden.
Ten aanzien van de beschuldiging van witwassen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten.
Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft hij het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld waarmee verdachte heeft gestoken. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het steken met een mes of scherp/puntig voorwerp. Daarnaast kan niet worden gezegd dat verdachte met het steken (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Dit blijkt niet uit de verklaring van verdachte of van [slachtoffer] . Ook kan dit niet worden afgeleid uit het handelen van verdachte Uit het dossier blijkt immers (alleen) dat één keer is gestoken met een zwaaiende beweging, niet met een stekende beweging, terwijl verdachte vervolgens zou hebben geroepen: “Ren flikker, ren”. Dit duidt er juist op dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer] . Bovendien kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Het dossier bevat daartoe onvoldoende informatie. Zo is niet vast komen staan hoe, hoe vaak en met wat verdachte heeft gestoken, alsook niet de intensiteit waarmee hij heeft gestoken, op welke wijze hij heeft gestoken en waar hij [slachtoffer] heeft geraakt. Gelet op al het voorgaande, moet verdachte ook van de zware mishandeling worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de witwasverdenking heeft verdachte een verklaring afgelegd, welke is geverifieerd en bleek te kloppen. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat het geld van misdrijf afkomstig is.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Poging tot doodslag dan wel zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de persoon is die [slachtoffer] heeft aangevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de verklaring van verdachte en de camerabeelden, zoals hiervoor weergegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij op het Makassarplein aan het sporten was, dat hij [slachtoffer] zag en dat het daarna zwart werd voor zijn ogen. Op de camerabeelden is te zien dat er een groep mannen aan het sporten is op het Makassarplein en dat één van die mannen [slachtoffer] aanvalt. De kleding van de man op de beelden komt bovendien overeen met de kleding die bij de oma van verdachte is aangetroffen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank vindt dat niet kan worden gezegd dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , in de zin dat verdachte uit was op zijn dood. Dat betekent dat de vraag voorligt of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Er zijn echter gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Op de camerabeelden is waargenomen dat verdachte met een slaande beweging uithaalt in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . Uit het letsel volgt dat [slachtoffer] daarbij in zijn hals is geraakt. Zijn halsslagader is doorgesneden. Dat [slachtoffer] niet ter plaatse is doodgebloed, is te danken aan het adequate handelen van omstanders die de wond hebben dichtgedrukt en de artsen in het ziekenhuis die [slachtoffer] vervolgens met spoed hebben geopereerd. De rechtbank leidt uit het letsel ook af dat verdachte met een scherp voorwerp heeft uitgehaald. Door met een scherp voorwerp een slaande beweging te maken in de richting van het gezicht en/of de hals ontstaat er een aanmerkelijke kans op de dood. Daar bevinden zich immers meerdere vitale organen, waaronder de halsslagader, die in dit geval ook is geraakt. Verdachte moet dit ook hebben geweten. Uit zijn handelen blijkt dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Witwassen (feit 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het witwassen niet kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij. Verdachte heeft bij de politie een concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld gegeven. Deze verklaring is onderzocht. Dit heeft er niet toe geleid dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. Dat verdachte op de zitting niet meer precies wist in welke periode hij het geld had ontvangen, maakt dat niet anders.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 juni 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een puntig voorwerp in de nek van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Psychische overmacht
De verdediging heeft, in geval van bewezenverklaring, een beroep gedaan op psychische overmacht en daartoe aangevoerd dat verdachte op zeer jonge leeftijd is blootgesteld aan ernstige vormen van huiselijk geweld. Hij en zijn moeder zijn jarenlang slachtoffer geweest van bedreigingen en mishandelingen door [slachtoffer] . Door dit verleden heeft verdachte gehandeld zoals hij deed.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand
konen ook niet
hoefdete bieden.
De rechtbank begrijpt dat verdachte, gelet op zijn verleden, gevoelens van paniek kan hebben ervaren toen hij [slachtoffer] weer zag. Gelet echter op het tijdsverloop, en nu [slachtoffer] die bewuste dag geen contact heeft gezocht met verdachte en ook geen aanstalten daartoe heeft gemaakt, vindt de rechtbank niet aannemelijk dat bij verdachte een zodanige gemoedstoestand is ontstaan dat hij redelijkerwijs niet anders kon handelen dan hij deed. De rechtbank verwerpt het verweer.
Putatief noodweer
Daarnaast heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer en daartoe naar voren gebracht dat verdachte door de mishandelingen in zijn jeugd verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij zich tegen een dreigend gevaar vanuit [slachtoffer] moest verdedigen.
Ook dit verweer wordt verworpen. Niet is gebleken van een vermeende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich verschoonbaar meende te moeten verdedigen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van voorarrest en dat aan hem een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en/of vrijheidsbeperking (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd.
Bij deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, de gevolgen die het slachtoffer door het handelen van verdachte ervaart en zal blijven ervaren, het feit dat het steekincident plaatsvond op klaarlichte dag op een plein waar kinderen speelden en dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op het hoge recidiverisico en de bij verdachte geconstateerde antisociale persoonlijkheidsstoornis, vindt de officier van justitie het ook belangrijk dat verdachte na detentie behandeling krijgt en begeleid wordt. Gebleken is dat toezicht in het kader van bijzondere voorwaarden niet de gewenste gedragsverandering teweegbrengt. Verdachte heeft een langdurig toezicht binnen een strikt kader nodig, waarbij direct kan worden ingegrepen als hij de voorwaarden overtreedt. De GVM biedt daartoe de beste mogelijkheden.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft, ingeval van bewezenverklaring en vaststelling van strafbaarheid, verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, zijn wens om zijn werk en studie weer op te pakken, alsmede het advies van de reclassering van mei 2022 waaruit volgt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een escalerend en demotiverend effect zal hebben op verdachte. Daarom is verzocht, onder verwijzing naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer met een puntig voorwerp in zijn nek gestoken, waardoor hij bijna is doodgebloed. Verdachte heeft het slachtoffer aangevallen zonder dat daartoe op dat moment een concrete aanleiding bestond. De rechtbank begrijpt dat een verleden van mishandelingen en bedreigingen door het slachtoffer voor verdachte traumatisch kan zijn geweest, maar dat biedt geen enkele rechtvaardiging voor zijn handelen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft een groot litteken in zijn hals als gevolg van de levensreddende operatie. Verder zijn de zenuwen rond zijn oog en mond beschadigd. Het is nog niet duidelijk of volledig herstel daarvan zal volgen. Uit de toelichting op zijn schadevergoedingsvordering blijkt ook dat het slachtoffer sinds het incident veel angst ervaart en nauwelijks meer over straat durft. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte het feit heeft gepleegd op een plein in Amsterdam op een tijdstip waarop veel buurtbewoners, waaronder kinderen, aanwezig waren. Ook zij zullen enorm geschrokken zijn van de plotselinge aanval van verdachte op het slachtoffer, en de ernstige verwondingen die zij hebben gezien bij het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij andere burgers, en met name kinderen, aan deze zeer heftige gebeurtenis heeft blootgesteld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en ten tijde van het steekincident in twee proeftijden liep.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van mw. T. Stoel, GZ-psycholoog, van 3 november 2022. Hierin is te lezen dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, waardoor hij – onder meer – moeite heeft om zich te conformeren aan sociale normen, impulsief gedrag vertoont en onverschillig kan zijn over de veiligheid van zichzelf en anderen. Nu verdachte zich niets van het incident kan herinneren, en daarmee dus ook niet duidelijk is waarom verdachte heeft gehandeld zoals hij deed, kan de psycholoog niet zeggen of de antisociale persoonlijkheidsstoornis daarbij een rol heeft gespeeld. Verder kan om die reden het recidiverisico ook niet worden ingeschat en kan geen advies worden gegeven over eventuele interventies. De psycholoog adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ondanks dat verdachte als gevolg van zijn impulsiviteit moeite lijkt te hebben met het inschatten van de risico’s van zijn eigen gedrag en het belang van voortzetting van scholing wenselijk is, maken zijn strafblad, zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en criminele levensstijl dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 11 januari 2023 en de toelichting die mw. K. Holterman op de zitting heeft gegeven. Ook de reclassering ziet geen aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert conform zijn kalenderleeftijd, kan de gevolgen van zijn handelen overzien en is in staat een bewuste afweging te maken. Daarnaast staat hij maar beperkt open voor pedagogische beïnvloeding en heeft hij een lange justitiële voorgeschiedenis. De mogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht zijn bovendien uitgeput en niet meer passend. In de afgelopen jaren zijn verschillende hulpverleningstrajecten en (gedrags)interventies ingezet, maar dat heeft tot op heden niet tot vermindering van het recidiverisico geleid. Verdachte geeft onvoldoende openheid van zaken over zijn belevingswereld om hem goed te kunnen helpen. Daarom ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden meer om verdachte te begeleiden in het kader van een voorwaardelijke straf en geeft de rechtbank in overweging hem een GVM op te leggen. De reclassering vindt het belangrijk dat verdachte na detentie intensief en langdurig onder toezicht en begeleiding van de reclassering blijft om zicht op hem te blijven houden, hem te helpen bij het opbouwen van een stabiel leven en om met hem aan gedragsverandering te werken. Daarnaast kan de vervangende hechtenis die bij de maatregel aan het overtreden van de voorwaarden is gebonden, bij verdachte wellicht leiden tot extra motivatie om meer openheid van zaken te geven. De GVM maakt het mogelijk om na te denken over een passende invulling van de GVM, dat wil zeggen
ofen
welkevoorwaarden daaraan moeten worden verbonden, op het moment dat de invrijheidstelling van verdachte in beeld komt.
Straf
De rechtbank volgt het advies van de psychiater en de reclassering ten aanzien van de toepassing van het volwassenstrafrecht. Zij ziet geen aanknopingspunten om van dit advies, dat goed is onderbouwd, af te wijken.
Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij het bepalen van de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Verdachte is jong, 22 jaar, en heeft begeleiding en behandeling nodig om recidive in de toekomst te voorkomen. Vanwege zijn leeftijd bevindt verdachte zich op dit moment in een levensfase waar gedragsinterventies en toezicht het meest effectief zijn. Hij heeft nog mogelijkheden om, met de juiste begeleiding, het tij te keren en een stabiel leven op te bouwen. De rechtbank vindt het belangrijk dat de op te leggen gevangenisstraf deze mogelijkheden niet doorkruist. Voorkomen moet worden dat hulpverlening pas kan worden ingezet als verdachte deze levensfase is ontgroeid. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop aanleiding bestaat af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Dit betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest, passend en geboden vindt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Nu eerdere hulpverleningstrajecten en toezicht door de reclassering onvoldoende gedragsverandering teweeg hebben gebracht en onduidelijk is bij welke vormen van behandeling en begeleiding verdachte na detentie het meest gebaat is, volgt de rechtbank het advies van de reclassering en legt aan verdachte ook een GVM op. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38z Sr is voldaan: verdachte wordt bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor poging tot doodslag en de maatregel strekt tot bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen in de toekomst.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.485,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is betwist.
In tegenstelling tot de verdediging vindt de rechtbank de ingediende vordering niet dusdanig complex dat deze vanwege een onevenredige belasting van het strafproces niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank vindt zich voldoende voorgelicht om deze vordering te kunnen behandelen en beslist als volgt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Als gevolg van het steekincident heeft de benadeelde partij 49 dagen in het ziekenhuis gelegen en verschillende operaties moeten ondergaan. Een vergoeding voor de extra kosten die hij en zijn familie en/of naasten daarvoor hebben moeten maken, komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank gaat daarbij uit van de vergoeding die wordt genoemd in de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatie, te weten € 31,- per dag. De rechtbank komt daarmee tot een vergoeding van € 1.519,- (€ 31,- x 49 dagen).
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van kosten voor het eigen risico van 2022 niet voor toewijzing in aanmerking komt nu op basis van de aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij deze kosten heeft betaald naar aanleiding van medische zorg als gevolg van het bewezenverklaarde. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit in 2023 het eigen risico zal verbruiken, waardoor ook dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot € 1.519,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke echter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Vast staat immers dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft een litteken van 17,5 centimeter in zijn hals en er is sprake van verlammingsverschijnselen rond de linkerzijde van de mond en het linkeroog. Het is onduidelijk of en in hoeverre dat letsel zal herstellen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden ziet de rechtbank reden aan te sluiten bij letselcategorie 3 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor fysiek letsel, te weten blijvende hinderlijke beperkingen in het dagelijks beroeps- of bedrijfsmatig functioneren (of een daaraan gelijk te stellen activiteit), en letselcategorie 3 voor psychisch letsel door toebrengen van snij- of steekwonden waarbij inwendige organen en/of vitale structuren zijn geraakt). Indien door een geweldsmisdrijf zowel fysiek als psychisch letsel is opgelopen, is het meest ernstige letsel leidend bij het bepalen van de hoogte van de uitkering. In dit geval geldt letselcategorie 3 dus als uitgangspunt, in welk geval een vergoeding tussen de € 5.000,- en € 10.000,- passend wordt geacht. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op € 9.019,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
361,61 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272);
6420 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221194);
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221279, merk: Apple);
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6219430, merk: Apple);
1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221218);
10 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272A);
1 STK Trui (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221221, merk Daily Paper);
1 STK Schoen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221222, merk Nike).
Onder [slachtoffer] is het volgende voorwerp in beslag genomen:
2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6202245, merk Nike);
Uit het dossier volgt dat er op het onder 1 genoemde geldbedrag enkel conservatoir beslag rust. De rechtbank neemt hierover dus geen beslissing.
Nu op het onder 2 genoemde geldbedrag zowel klassiek als conservatoir beslag rust, moet de rechtbank daarover wel een beslissing nemen. Aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van € 6.420,-, zal de rechtbank het klassieke beslag opheffen. De conservatoire beslagtitel blijft onverminderd bestaan.
De overige inbeslaggenomen goederen (3 t/m 9) moeten, voor zover dat nog niet is gebeurd, worden teruggegeven aan de rechthebbende.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 oktober 2022 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/203368-20, die ziet op het onherroepelijk geworden vonnis van 17 februari 2021 van de meervoudige strafkamer in Amsterdam. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken een stuk waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden.
Uitgangspunt is dat de eerder opgelegde voorwaardelijk straf dan ten uitvoer wordt gelegd. Desondanks vindt de rechtbank dat in deze zaak niet opportuun in het licht van de in de hoofdzaak opgelegde gevangenisstraf en de motivering die hieraan ten grondslag ligt. Het is van groot belang dat verdachte binnen de levensfase, waarin hij daarvoor het meest ontvankelijk is, de begeleiding en behandeling ontvangt om een belangrijke gedragsverandering teweeg te brengen. De opgelegde gevangenisstraf maakt dat nog mogelijk. Een verlenging van zijn verblijf in detentie met zes maanden doorkruist dat doel. Daarom wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 287 Sr.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.519,- (zegge vijftienhonderdnegentien euro), aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen € 9.019,- (zegge negenduizendnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2022) tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggaveaan verdachte, [verdachte] , van:
  • 6420 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221194);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221279, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6219430, merk: Apple);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221218);
  • 10 EUR (Omschrijving: PL1300-2022128206-G6221272A);
  • 1 STK Trui (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221221, merk Daily Paper);
  • 1 STK Schoen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6221222, merk Nike).
Gelast de teruggaveaan aangever, [slachtoffer] , van:
2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2022128206-6202245, merk Nike).
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/203368-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2023.