ECLI:NL:RBAMS:2023:3595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
13-289077-21 (zaak A) en 13-152323-21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor gewelddadige woningoverval en verzet tegen ambtenaren

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor zijn rol in een gewelddadige woningoverval op 18 maart 2021 in Amsterdam. Samen met een mededader overviel hij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij zij onder bedreiging met vuurwapens en geweld waardevolle goederen, waaronder een Rolexhorloge en designer tassen, hebben gestolen. De overvallers gebruikten geweld tegen de slachtoffers, die ook hun acht weken oude baby in de woning hadden. De rechtbank oordeelde dat de DNA-sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen, overeenkomen met het DNA van de verdachte, wat zijn betrokkenheid bij de overval bevestigt. Daarnaast heeft de verdachte zich op 25 maart 2021 verzet tegen de aanhouding door meerdere ambtenaren, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij een van hen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen blijk gegeven van respect voor het openbaar gezag en zijn handelen heeft grote angst en trauma veroorzaakt bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-289077-21 (zaak A) en 13-152323-21 (zaak B),
ter terechtzitting gevoegd.
Datum uitspraak: 7 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortegegevens] ,
wonende op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2022 en 24 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. Van Gijssel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
diefstal met (bedreiging met) geweld in vereniging van goederen en geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 maart 2021 te Amsterdam.
Zaak B:
wederspannigheid tegen [ambtenaar 1] , [ambtenaar 2] en/of [ambtenaar 3] met letsel ten gevolge op 25 maart 2021 te Amsterdam;
belediging van [ambtenaar 3] (ambtenaar in de rechtmatige uitvoering van zijn bediening) op 25 maart 2021 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde in beide zaken kan worden bewezen. Verdachte voldoet aan het signalement van één van de daders dat door aangevers is opgegeven. Daarnaast zijn er DNA-sporen aangetroffen die volgens de officier van justitie als dadersporen kunnen worden beschouwd. Verdachte heeft een alternatief scenario opgegeven dat onvoldoende aannemelijk gemaakt is.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De
DNA-sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare objecten. Verdachte heeft een alternatief scenario gepresenteerd. De DNA-sporen kunnen gelet op dit alternatief scenario niet worden aangemerkt als dadersporen. Door het aanvullende rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kan er gesproken worden van redelijke twijfel. Het scenario van verdachte is niet volstrekt onwaarschijnlijk. Het door aangevers opgegeven signalement is te weinig specifiek en onderscheidend en levert contra-indicaties op. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van zaak B.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen. Ten aanzien van zaak A overweegt de rechtbank hiertoe als volgt.
Zaak A:
Op 18 maart 2021 zijn aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning overvallen door twee onbekende mannen. Hun acht weken oude baby was op dat moment ook in de woning aanwezig. De overvallers waren bewapend en zijn met geweld de woning binnen gedrongen. In de woning hebben zij aangevers bedreigd en met geweld gedwongen om te vertellen waar Rolex horloges en andere waardevolle spullen lagen. Aangever [slachtoffer 2] is meerdere keren geschopt en met de vuist en de achterkant van een wapen geslagen en ook aangever [slachtoffer 1] is een paar keer geschopt. De overvallers hebben een Rolex horloge, sieraden, luxe handtassen, contant geld en andere waardevolle goederen meegenomen.
De overvallers hebben de monden van aangevers met tape gesnoerd en de polsen en benen van aangevers met onder andere tie-wraps en tape vastgebonden. Volgens de aangevers droegen de overvallers handschoenen. De forensische opsporing heeft verschillende items bemonsterd. Van de bemonsteringen zijn DNA-profielen opgemaakt, die zijn vergeleken met de DNA-profielen uit de databank van het NFI. Het NFI heeft op vier items DNA-sporen aangetroffen die matchen met het DNA van verdachte.
Het eerste item betreft het uiteinde van een strook duct tape waarmee de polsen van aangever [slachtoffer 2] zijn vastgebonden. Hierop is een relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte aangetroffen. Over de duct tape om de armen van aangever [slachtoffer 2] is door de overvallers een tweede strook transparante tape gewikkeld. Deze transparante tape was volgens aangevers afkomstig uit hun huis en is door hen aan de overvallers gegeven. Ook hierop is het DNA van verdachte aangetroffen. Het derde item waarop het DNA van verdachte is aangetroffen, betreft het uiteinde van een kabelbinder (tie-wrap) waarmee de polsen van aangeefster [slachtoffer 1] aan elkaar waren gebonden. Het laatste item met het DNA van verdachte is de binnenzijde van een lege rol tape die is aangetroffen op de keukenvloer. Voor al deze onderzochte monsters geldt dat het 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA bevat van verdachte dan van een willekeurig onbekende persoon.
Verdachte is op 21 november 2021 aangehouden. In zijn verhoor bij de politie op
21 november 2021 heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Bij de
rechter-commissaris verklaarde verdachte dat hij geen verklaring had voor het feit dat zijn DNA is aangetroffen op de duct tape die zou zijn gebruikt bij de overval. Op 28 december 2021 wordt verdachte op zijn verzoek nogmaals gehoord door de politie. Verdachte verklaart dan dat er in de tijd rond het delict jongens in zijn box kwamen en dat die jongens spullen (handschoenen, tie-wraps en duct tape) zullen hebben gepakt die bij de woningoverval zijn gebruikt. Verdachte verklaart voorts dat hij die spullen voordien in de box heeft gelegd en soms heeft gepakt en dat op die manier zijn DNA, al dan niet indirect, op die spullen in de woning terecht is gekomen.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar het scenario zoals door verdachte geschetst. De deskundige acht de kans op het aantreffen van DNA van verdachte door middel van indirecte overdracht zeer klein. Ook volgt uit het NFI-rapport dat wanneer er sprake is geweest van intensiever contact of gebruik van de voorwerpen door onbekende personen tussen het moment dat verdachte deze voorwerpen voor het laatst heeft gebruikt en het incident, de kans zal afnemen dat daarop nog DNA van verdachte aanwezig is. Al met al komt het NFI in dit rapport tot de conclusie dat de sporen zoals die zijn aangetroffen het meest waarschijnlijk zijn onder hypothese 1 (dat verdachte en een onbekende dader aangevers hebben vastgebonden met duct tape, transparante tape en tiewraps).
Daarnaast is ter zitting door de NFI-deskundige Kokshoorn toegelicht dat de kans dat er zich nog DNA van verdachte op de tie-wraps en tape bevindt in dat stadium, afhankelijk is van de manier waarop er met deze spullen is omgegaan en hoe zij zijn vervoerd. De kans op verlies van DNA is kleiner als de goederen door verdachte zijn vervoerd, dan wanneer zij door onbekende derden zijn vervoerd. De verklaring van verdachte dat er spullen uit de garagebox zouden zijn weggenomen en iemand anders daarmee op de plaats delict is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Gelet op het bovenstaande, acht de rechtbank het scenario van verdachte onaannemelijk.
De rechtbank acht op basis van de aangiften en de DNA match bewezen dat verdachte degene is geweest die samen met een ander de woningoverval heeft gepleegd.
Zaak B:
t.a.v. feit 1:
De rechtbank acht, gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de medische verklaring van de spoedeisende hulp, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg.
t.a.v. feit 2:
De rechtbank acht, gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de beschrijving van de bodycambeelden, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van verbalisant [ambtenaar 3] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 18 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning (gelegen aan de [adres] ) een horloge (merk Rolex) en designer tassen (merk Louis Vuitton en Chanel en Gucci) en manchetknopen (merk Hermes) en riemen (merk Hermes en Louis Vuitton en Ferragamo) en sjaals (merk Louis Vuitton) en sieraden (bestaande uit armbanden en broches en oorbellen en een ketting) (merken Tiffany & Co en Chanel en Hermes en Dior en Louis Vuitton) en een stropdas (merk Louis Vuitton) en zonnebrillen (merk Chanel en Tom Ford) en twee telefoons (merk Apple) en een geldbedrag van ongeveer 400 euro en een spaarpot (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 1200 euro en een spaarpot inhoudende een geldbedrag van ongeveer 200 euro, die aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
  • [slachtoffer 2] onder bedreiging van vuurwapens of op vuurwapens gelijkende voorwerpen met kracht naar de keuken van voornoemde woning te duwen
  • vervolgens meermalen met kracht met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 2] zijn hoofd te slaan
  • en [slachtoffer 2] te vragen naar cash en Rolexen
  • en vervolgens onder bedreiging van vuurwapens of op vuurwapens gelijkende voorwerpen naar een slaapkamer te geleiden
  • en meermalen met kracht met vuurwapens of op vuurwapens gelijkende voorwerpen tegen zijn lichaam te slaan
  • en met gebalde vuist tegen zijn lichaam te slaan en met kracht tegen zijn lichaam te schoppen
  • en tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachten zijn vrouw en/of hun (8 weken oude) dochter wat aan zouden doen en te vragen naar cash en Rolexen,
  • en met kracht met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de telefoon van [slachtoffer 2] te slaan
  • en onder bedreiging van vuurwapens of op vuurwapens gelijkende voorwerpen naar een andere slaapkamer te geleiden
  • en met (duct) tape de polsen en enkels van [slachtoffer 2] vast te binden en de mond van [slachtoffer 2] met (duct) tape af te plakken en met kabels de polsen en enkels van [slachtoffer 2] vast te binden en vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] met een snoer aan zijn vrouw [slachtoffer 1] vast te binden
  • en tegen [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te zeggen; "waar zijn de horloges" en "waar is het geld" en "als je mij voor de gek houdt ga ik je baby slaan",
  • en [slachtoffer 1] onder bedreiging van vuurwapens of op vuurwapens gelijkende voorwerpen naar een slaapkamer van voornoemde woning te geleiden en tegen [slachtoffer 1] te zeggen; "ik weet dat je horloges hebt, want ik heb je in de gaten gehouden" en "ja laat me maar zien waar de mooie spullen liggen" en "je gaat niet praten he" en "waar is de kluis" en "waar is die van jou, want ik zie jullie hebben wel horloges" en "ik weet dat je een Rolex Daydate hier hebt" en "houd je kankerkop" en "waar liggen die dingen",
  • en met kracht de polsen van [slachtoffer 1] met een of meer tie-wraps vast te binden en meermalen met kracht tegen [slachtoffer 1] haar been te schoppen en een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp door te laden en vervolgens dat vuurwapen of op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te houden
  • en met kracht tegen de rug van [slachtoffer 1] te trappen
  • en met een of meer kabels en duct tape de polsen en enkels van [slachtoffer 1] vast te binden
  • en een of meer zakjes in de mond van [slachtoffer 1] te stoppen en met duct tape de mond van [slachtoffer 1] af te plakken.
Zaak B:
1
op 25 maart 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar, Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte Amsterdam) en [ambtenaar 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar, Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte Amsterdam) en [ambtenaar 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar, Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door, nadat hij door voornoemde ambtenaren was vastgepakt, zich los te trekken, en zich in tegengestelde richting te bewegen dan voornoemde ambtenaren hem trachtten te geleiden, en voornoemde ambtenaren te slaan en trappende bewegingen te maken in de richting van voornoemde ambtenaren, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde knie bij die [ambtenaar 1] ten gevolge heeft gehad;
2
op 25 maart 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [ambtenaar 3] (buitengewoon opsporingsambtenaar Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: 'tabon yemek' en 'je kankermoeder', en 'er zijn bitches hier, die hebben collega's nodig, wel kankerhoertjes zijn hier', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren en een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Subsidiair, indien de rechtbank geen tbs-maatregel oplegt, eist de officier van justitie een gevangenisstraf van acht jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de leeftijd en het beperkte strafblad van verdachte. In dat licht is een gevangenisstraf van acht jaren fors en een tbs-maatregel niet op zijn plaats.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Zaak A:
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. De overvallers drongen de woning van aangevers binnen en maakten direct duidelijk dat zij op zoek waren naar horloges en geld. Gedurende ongeveer een uur hebben de overvallers veel geweld gebruikt tegen de aangevers en de woning doorzocht, terwijl de aangevers afgezonderd werden van hun jonge baby, die alleen op de bank achterbleef. De aangevers hebben zeer angstige momenten gekend en kampen tot op de dag van vandaag met angstklachten. Verdachte en zijn mededader hebben de slachtoffers kennelijk specifiek uitgekozen, waarschijnlijk omdat zij wisten dat de slachtoffers Rolex-horloges in huis hadden. Dit maakt het feit des te meer beangstigend voor de slachtoffers.
Door op deze manier te handelen, samen met het gebruik van geweld en vuurwapens dan wel op vuurwapens gelijkende voorwerpen, heeft verdachte de aangevers grote angst aangejaagd. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij niet heeft geschroomd dergelijke gewelddadige handelingen te verrichten terwijl de jonge baby van slachtoffers aanwezig was. Dit moet voor de slachtoffers vreselijk geweest zijn. Uit de toelichtingen bij de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat de slachtoffers nog altijd kampen met grote angsten en beiden PTSS aan het incident hebben overgehouden. Ter zitting heeft de advocaat van de aangevers benadrukt dat zij zich nog altijd onveilig voelen in hun eigen woning, terwijl de woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het gevoel van veiligheid is door verdachte en zijn medeverdachte in ernstige en grove mate aangetast. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen (financiële) gewin en niet aan de gevolgen van de overval voor de aangevers.
Zaak B:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van verzet tijdens zijn aanhouding door drie opsporingsambtenaren en belediging van een opsporingsambtenaar. Hierbij heeft één van de opsporingsambtenaren een gekneusde knie opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte de opsporingsambtenaren gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun taak en één van hen aangetast in de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten blijk gegeven van gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal met geweld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 19 april 2022 van Y. Yntema, GZ-psycholoog en van de rapportage van 17 maart 2022 van J. van der Meer, psychiater. De psycholoog heeft, hoewel er wel aanwijzingen zijn voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis, geen geclassificeerde stoornis kunnen vaststellen. De psychiater is van oordeel dat bij verdachte een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van toepassing is met antisociale persoonlijkheidskenmerken. Verdachte is weloverwogen en berekenend te werk gegaan en er zijn geen aanwijzingen dat hij impulsief heeft gehandeld. Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot de conclusie dat de tenlastegelegde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank sluit zich daarbij aan. Bij de tbs-maatregel wordt, naast de beveiliging van de maatschappij, ingestoken op behandeling van de betrokkenen ter resocialisatie en ter recidivebeperking. En ondanks dat het gedrag van verdachte zorgwekkend en problematisch is, is de rechtbank er niet van overtuigd dat een behandeling van verdachte in de vorm van een tbs-maatregel met dwangverpleging op zijn plek is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de tbs-maatregel een zeer ingrijpende en een (mogelijk zeer) langdurig vrijheidsbenemende maatregel is die niet lichtvaardig moet worden opgelegd. Bij de beoordeling van het al dan niet opleggen van een tbs-maatregel heeft de rechtbank ook gekeken naar de leeftijd van verdachte. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging af.
Strafoplegging
Gelet op bovenstaande overwegingen terzake de ernst van de feiten en gelet op de oriëntatiepunten die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)
zijn opgesteld komt de rechtbank tot een langdurige gevangenisstraf. Verdachte heeft aangevers bedreigd met een wapen, fors geweld toegepast en is zeer geraffineerd en berekenend te werk gegaan. Dit alles terwijl de jonge baby van slachtoffers in de woning aanwezig was. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte tijdens het plegen van dit feit nog een jeugdige leeftijd had.
Voorts heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte op 26 oktober 2021 en op 6 december 2021 is veroordeeld.
De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen
[slachtoffer 2] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding
gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 29.410,18. Dit bedrag bestaat uit € 9.410,18 aan
vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 1] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding
gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 28.767,28. Dit bedrag bestaat uit € 8.767,28 aan
vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel hoofdelijk toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De vorderingen zijn voldoende met stukken onderbouwd. Daarom, en in aanmerking genomen dat de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, is de verdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vorderingen geheel zullen worden toegewezen.
De schadevergoedingsmaatregel t.a.v. [slachtoffer 2]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 29.410,18 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 maart 2021 tot aan de dag van de volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 182 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De schadevergoedingsmaatregel t.a.v. [slachtoffer 1]
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 28.767,28 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 maart 2021 tot aan de dag van de volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 178 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte en zijn mededader ieder hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de schade. Dat wil zeggen dat zij allebei kunnen worden aangesproken voor het hele schadebedrag, maar dat dit bedrag (uiteraard) maar eenmaal aan de benadeelde partij betaald dient te worden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 181, 266, 267, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen.
Zaak B:
Feit 1:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
Feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 29.410,18 (negenentwintigduizend vierhonderdtien euro en achttien cent)bestaande uit € 9.410,18 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 29.410,18 (twintigduizend vierhonderdtien euro en achttien cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 182 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 28.767,28te
(achtentwintigduizend zevenhonderd zevenenzestig euro en achtentwintig cent)bestaande uit € 8.767,28 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 1]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 28.767,28 (achtentwintigduizend zevenhonderd zevenenzestig euro en achtentwintig cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2021) tot aan de dag van voldoening.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 178 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Duker, voorzitter,
mr. G. Oldekamp en mr. M. Van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Muller en mr. J.S.J.H. Spronk griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2023.