ECLI:NL:RBAMS:2023:356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
13/205081-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een explosie bij The Harbour Club in Amsterdam met vrijspraak voor explosie bij Café in the City

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een explosie bij The Harbour Club in Amsterdam op 10 augustus 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht door een geïmproviseerde explosieve constructie te activeren. De explosie heeft aanzienlijke schade veroorzaakt aan het pand en heeft gemeen gevaar voor goederen met zich meegebracht. De rechtbank baseert haar oordeel op camerabeelden, getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen en vingerafdrukken van de verdachte op de aangetroffen kleding. De verdachte heeft verklaard dat hij slechts op verzoek van een medeverdachte handelde, maar de rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte NN1 is geweest, die het explosief bij The Harbour Club heeft neergelegd.

Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van het veroorzaken van een explosie bij Café in the City, omdat niet bewezen kon worden dat hij bij deze explosie betrokken was. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte een van de twee personen was die het explosief bij het café heeft neergelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 189 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meewerken aan hulpverlening en onderwijs volgen. De benadeelde partij is in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.205081.22
[verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13/205081-22
Datum uitspraak: 31 januari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres 1] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), mw. [naam 3] , namens Levvel/IFA, mw. [naam 4] , namens Inforsa en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan/bij de [adres pand] (The Harbour Club) een explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen) tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en/of een (elektronisch) ontstekingsmechanisme van een (zelfgemaakt) explosief en/of een geïmproviseerde explosieve constructie te activeren, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde pand en/of de nabijheid gelegen pand(en) en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op/bij/ter hoogte van een pand, gelegen aan/bij het [adres café] ( café In the City) een explosieve/brandbare substantie en/of stof(fen) tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en/of een (elektronisch) ontstekingsmechanisme van een (zelfgemaakt) explosief en/of een geïmproviseerde explosieve constructie te activeren, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde pand en/of de nabij gelegen pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 8 augustus 2022 en/of 10 augustus 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) geïmproviseerde explosieve constructie(s), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft/hebben gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 en 3 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie baseert zich bij haar standpunt op de camerabeelden, de verklaringen van de getuigen, de aangetroffen kleding en de resultaten van het onderzoek aan die kleding, de vingerafdrukken, het bloedspoor, de resultaten van het onderzoek aan de telefoons en de peilgegevens (netwerkgegevens) van die telefoons. De officier van justitie komt op basis van die bewijsmiddelen tot de conclusie dat het verdachte is geweest die de explosie bij The Harbour Club heeft veroorzaakt. Hij heeft zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen. Daarmee kan ook worden bewezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging voorhanden hebben van een explosief, zoals dat hem onder 3 ten laste is gelegd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft verklaard dat hij bij een hek stond te wachten op het moment van de explosie en dat hij daarna op verzoek van zijn medeverdachte over het hek is geklommen om daar de hem aangereikte kleding te dumpen. Met het veroorzaken van de explosie zelf, heeft verdachte niets te maken. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden uitgesloten dat de verklaring van verdachte de waarheid is. Gelet op de rol die verdachte zegt te hebben gehad kan hoogstens medeplichtigheid aan het onder 1 en 3 ten laste gelegde worden bewezen, maar dat is niet aan verdachte ten laste gelegd. Daarom moet hij van het onder 1 en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Op 10 augustus 2022 omstreeks 02:39 uur is op de camerabeelden van de Ambassadors in Amsterdam te zien dat twee personen over de Th. K. van Lohuizenlaan in de richting van de Cruquiusweg lopen. NN2 loopt vervolgens weg en draagt zwarte kleding. NN1 (grijskleurig vest met capuchon) loopt omstreeks 02:44 uur richting The Harbour Club. Op de beelden van The Harbour Club is te zien dat NN1 een explosief voor de deur legt van The Harbour Club: hij haalt iets uit de vuilniszak die hij bij zich draagt, hangt wat aan de deur en rolt vervolgens een ontstekingsdraad uit. Hier is hij enige tijd mee bezig en vervolgens gaat hij op enkele meters van het pand staan en ontsteekt kennelijk de ontstekingsraad. Korte tijd later, omstreeks 02:47 uur vindt een explosie plaats, die de ingang van The Harbour Club verwoest en waardoor glassplinters en scherven in de rondte vliegen. Op camerabeelden van de Ambassadors en Lohuizen is te zien en te horen dat NN1 25 seconden na de knal van de explosie om 02:48:13 uur voorbij komt rennen in de richting van het Zeeburgerpad. 14 seconden later, komt een motorscooter met hoge snelheid over de Van Lohuizenlaan rijden. Deze motorscooter komt uit de richting van de Cruquiusweg en rijdt in de richting van het Zeeburgerpad. Getuige [getuige 1] zag na het horen van een knal een jongen wegrennen in donkere/grijze kleding. Getuige [getuige 2] hoorde de explosie en is naar buiten gaan kijken. Hij zag dat vanuit de richting van The Harbour Club twee personen op een motorscooter aan kwamen rijden en stoppen bij het hek ter hoogte van [adres 2] . De persoon die achterop de scooter zat, sprong over dat hek heen. Ook een anoniem gebleven getuige heeft verklaard te hebben gezien dat bij het hek een persoon van de scooter/motor is afgestapt en over het hek is geklommen. Deze persoon droeg grijze kleding met een capuchon en de scooter is vervolgens vertrokken. Getuige [getuige 3] heeft de explosie gehoord. Hij keek naar buiten, zag een persoon over een hek klimmen en een scooter wegrijden richting The Harbour Club. Vervolgens zag hij de scooter weer komen aanrijden en stoppen voor het hek. Een anoniem gebleven getuige heeft na het horen van een knal een jongen bij het hek van het [adres 2] zien staan. Vervolgens zag de getuige dat deze jongen over het hek klom en daarna een scooter kwam aanrijden. Vanaf dit moment is de getuige gaan filmen, het was toen 02:51 uur. Op het filmpje is te zien dat de motorscooter voor het hek van het [adres 2] in Amsterdam staat.
Vastgesteld kan worden dat de gedumpte kleding (het Nike vest, de muts, het mondkapje en de broek met designergaten) zijn gedragen door de veroorzaker van de explosie ten tijde van het neerleggen van het explosief en het veroorzaken van de explosie. De kleding komt overeen met de kleding van NN1 op de beelden van The Harbour Club en er zijn ook explosiefresten op de kleding aangetroffen. Deze kleding is kort daarna door verdachte in de container gestopt, zo heeft hij zelf verklaard en volgt ook uit de vingerafdrukken en DNA-sporen van verdachte die op de kleding zijn gevonden. Hij heeft verklaard dat die kleding hem door degene die de explosie heeft veroorzaakt bij het hek is aangereikt, waarna hij over het hek van het [adres 2] is geklommen en de kleding in de container heeft gedumpt. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij slechts op verzoek van zijn medeverdachte bij het hek heeft staan wachten en de kleding heeft gedumpt, niet geloofwaardig. Zijn verklaring past niet bij het zeer korte tijdsverloop tussen de explosie en het moment waarop volgens getuigen iemand over het hek aan het [adres 2] klimt. NN1 heeft in die korte tijdsspanne geen tijd gehad om naar het hek te rennen, zich om te kleden en daar de kleding aan verdachte te geven. Een dergelijke overdracht van kleding en/of een andere persoon is ook niet gezien door de verschillende getuigen die direct na de explosie zicht hadden op het hek. Het feit dat verdachte eerder staande is gehouden in zeer gelijkende kleding en het aantreffen van DNA van zowel verdachte als zijn broer [naam broer] – met wie hij een slaapkamer en kledingkast deelt – en de plaatsen waar dat DNA is aangetroffen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte NN1 is geweest. De verdachte heeft ook geen enkele verklaring gegeven voor de DNA-sporen van zijn broertje die zijn gevonden op het vest. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte, in zijn eigen Nike vest, het explosief bij The Harbour Club heeft neergelegd en dit vervolgens heeft doen afgaan, waardoor gevaar voor goederen is ontstaan. Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom worden bewezen. Van gevaar voor personen is onvoldoende sprake geweest, nu geen andere personen (dan verdachte) in de buurt van de explosie zijn geweest. Ook heeft verdachte zich door zijn handelen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een explosief, zoals hem dat onder 3 ten laste is gelegd. Ook dit feit kan dus worden bewezen.

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Twee dagen voorafgaand aan de explosie bij The Harbour Club, is een explosie geweest bij Café in the City in Amsterdam, waarbij gebruik is gemaakt van een zelfde soort geïmproviseerd explosief. De daders droegen zwarte sokken over hun handen en op de plaats delict is zo’n sok aangetroffen. In die sok is DNA van verdachte en van zijn broertje [naam broer] aangetroffen. Op de batterij die aan het einde van de ontstekingsdraad is aangetroffen, is DNA van [naam broer] gevonden. Het telefoonnummer van verdachte peilt omstreeks het tijdstip van de explosie uit in de omgeving van het café en heeft daar dus gebruikgemaakt van een zendmast. Dit is de enige keer dat het nummer in de opgevraagde periode van een half jaar in de buurt van het Leidseplein in Amsterdam uitpeilt. Verdachte heeft op zijn laptop informatie opgezocht over de explosie bij Café in the City en over de vergelijkbare explosie twee dagen later bij The Harbour Club, waar verdachte volgens de officier van justitie ook een explosief heeft laten afgaan. De verklaring van verdachte dat op de sok zijn DNA is aangetroffen omdat hij toevallig een sok aan een ander of anderen heeft gegeven, is niet overtuigend en verklaart daarnaast niet de aanwezigheid van DNA van [naam broer] op diezelfde sok en het uitpeilen van zijn telefoonnummer in de buurt van de plaats delict ten tijde van de explosie. Daarom kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen en personen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Dat het telefoonnummer van verdachte in de omgeving van de plaats delict een zendmast heeft aangestraald, wil niet zeggen dat verdachte op dat moment de gebruiker van dat telefoonnummer was en ook niet dat de gebruiker zich op dat moment bij de plaats delict bevond. Zelfs als zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte die nacht de gebruiker van het telefoonnummer was, dan wil dat nog niet zeggen dat hij de explosie bij Café in the City heeft veroorzaakt. Hij kan ook alleen in de buurt zijn geweest, het Leidseplein is immers een veel bezochte plek. Niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de explosie bij Café in the City heeft veroorzaakt, of dat het zijn broertje is geweest, of mogelijk iemand anders.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat door twee personen een explosief bij Café in the City is neergelegd en dat deze personen het explosief ook hebben laten afgaan. Niet bewezen kan worden dat verdachte één van deze twee personen is geweest of dat hij nauw en bewust met hen heeft samengewerkt. Er zijn wel belastende omstandigheden die vragen oproepen. Er is namelijk DNA van verdachte en zijn broertje [naam broer] aangetroffen op de sok die op de plaats delict is achtergebleven en het telefoonnummer dat aan verdachte wordt toegeschreven heeft gebruikgemaakt van een zendmast in de omgeving van de plaats delict rondom het tijdstip van de explosie. Ook is er op de batterij die voor de ontsteking is gebruikt DNA van zijn broertje aangetroffen. Hoewel verdachte voor het uitpeilen van zijn telefoonnummer naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijke verklaring heeft gegeven, maakt dit niet dat uit die omstandigheid een bewezenverklaring kan volgen. Ook als verdachte in de omgeving van de explosie was, wil dit immers nog niet zeggen dat hij betrokken is geweest bij de explosie zelf. Voor het aantreffen van zijn DNA op de sok heeft verdachte als verklaring gegeven dat de persoon van wie verdachte vermoedt dat die betrokken is bij de explosie, hem om een sok heeft gevraagd. Verdachte zou deze sok gegeven hebben en de sok zou vervolgens door de persoon als handschoen zijn gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat over de verklaring van verdachte weliswaar kan worden gezegd dat het vergezocht is, maar niet dat deze niet kan kloppen. Een sok is verplaatsbaar en daarmee het aangetroffen DNA-spoor net zo. Daarnaast is ook het DNA van [naam broer] op de sok aangetroffen en kan daarom niet worden uitgesloten dat het zijn sok is geweest die bij de plaats delict is aangetroffen. De verdachte belastende omstandigheden zijn daarom alles afwegend onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte een van de twee personen is die te zien is op de beelden. Ook kan niet worden vastgesteld of hij dan een andere rol heeft gehad bij de explosie die hem als medepleger kan worden aangerekend. Verdachte wordt daarom van het hem onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 10 augustus 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door bij een pand gelegen aan de [naam broer] , The Harbour Club, een geïmproviseerde explosieve constructie te activeren en een explosieve stof tot ontsteking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het voornoemde pand, de nabijgelegen panden en auto’s, in elk geval gemeen gevaar voor goederen in de nabijheid van de plek waar de ontploffing plaatsvond te duchten was;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 10 augustus 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden en 69 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundigen. Daarnaast heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een avondklok met elektronische controle voor de duur van drie maanden gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte naast de al ondergane jeugddetentie geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Bij een voorwaardelijk strafdeel kan wat de raadsman betreft worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf. Verder vindt de raadsman dat geen aanleiding bestaat om te bepalen dat eventuele bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een explosie met een geïmproviseerd explosief bij The Harbour Club in Amsterdam. Die explosie heeft grote schade aan The Harbour Club veroorzaakt en heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de eigenaar en medewerkers van die onderneming. De materiële schade aan het pand is groot en ook het gevaar voor schade aan goederen in de omgeving is vanwege de kracht van het geïmproviseerde explosief en de rondvliegende scherven en glassplinters groot geweest. Explosies zoals die waar verdachte zich aan schuldig heeft gemaakt, zijn de laatste jaren een terugkerend fenomeen in Amsterdam. Zij veroorzaken niet alleen grote schade en impact op de direct betrokkenen, maar zorgen ook voor gevoelens van angst en onveiligheid voor andere inwoners en bezoekers van de stad. Niet zelden blijkt dat aan een dergelijke explosie een conflict ten grondslag ligt, en heeft de opdrachtgever bedoeld het beoogde slachtoffer op deze manier onder druk te zetten. De gevolgen van dergelijke explosies zijn vaak sluiting van de betreffende locatie voor maanden, waardoor nog extra schade aan de ondernemer van het betreffende pand wordt toegebracht. Ook The Harbour Club is lange tijd gesloten geweest na de explosie. De rechtbank heeft weliswaar de indruk dat verdachte in deze zaak ‘slechts’ de uitvoerder is geweest, maar hij heeft een onmisbare rol vervuld bij deze explosie. Verdachte heeft zich, naar eigen zeggen, door de hem in het vooruitzicht gestelde beloning laten verleiden tot dit strafbare feit, zonder zich voldoende af te vragen hoe ernstig en hoe gevaarlijk zijn handelen was. Verdachte heeft geen (volledige) openheid van zaken gegeven. Hierdoor is het voor de rechtbank moeilijk om goed te begrijpen wat maakt dat verdachte bij zo’n ernstig feit betrokken is geraakt. Dat het noemen van namen taboe is kan de rechtbank begrijpen gelet op de steeds verhardende criminaliteit, maar dat verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn rol, de wereld waarin hij zich begeeft en het waarom rekent de rechtbank verdachte aan. Op deze manier kan de rechtbank, maar ook zijn familie en de hulpverlening maar in beperkte mate rekening houden met de risico’s op herhaling.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het hem onder 2 ten laste gelegde, zal zij een minder hoge straf opleggen dan de door de officier van justitie geformuleerde strafeis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
van 13 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog op 13 december 2022;
  • rapport van de Raad opgemaakt op 11 januari 2023;
  • rapport van JBRA opgemaakt op 12 januari 2023.
De GZ-psycholoog heeft in het genoemde rapport onder meer aangegeven dat verdachte bij een bewezenverklaring voldoende weet heeft gehad van het ontoelaatbare van zijn handelen en dat hij voldoende keuzemogelijkheden had om anders te handelen. Dat maakt dat de psycholoog geen aanleiding ziet het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Bij bewezenverklaring is het wenselijk dat het (in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) ingezette begeleidings- en behandelingstraject blijft doorlopen. Als een bewezenverklaring volgt, is het van belang dat alsnog een delict analyse plaatsvindt. De verwachting is dat verdachte, na de behandeling van zijn strafzaak en een eventuele veroordeling, meer ruimte zal ervaren om over het ten laste gelegde te praten. Verdachte zal dan met begeleiding meer zicht kunnen krijgen op de factoren die een rol hebben gespeeld in zijn handelwijze en kunnen leren zijn verantwoordelijkheid te nemen en gedragsalternatieven te ontwikkelen om te voorkomen dat hij opnieuw in een situatie belandt waarin hij tot grensoverschrijdend gedrag kan komen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare. Verdachte heeft verklaard dat hij nu inziet hoe fout hij heeft gehandeld ten aanzien van de rol die hij heeft erkent en de rechtbank gelooft dat hij dat meent en sprake is van een oprecht spijt- en schuldgevoel. Het is daarnaast, zoals bovengenoemd, nog wel heel belangrijk dat verdachte tot inzicht komt hoe hij in het bewezen verklaarde verzeild is geraakt en dat hij leert hoe hij in de toekomst anders kan handelen. De rechtbank hoopt en verwacht, net als de betrokken hulpverlening, dat verdachte daar na deze veroordeling meer ruimte voor zal ervaren dan hij gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft ervaren. Daarom is het van belang dat de ingezette hulpverlening wordt voortgezet.
Ter zitting heeft de Raad geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
  • meewerken aan Jeugdreclassering;
  • meewerken aan de geboden en reeds betrokken hulpverlening (IFA en Inforsa);
  • meewerken aan de delict analyse;
  • onderwijs volgen volgens rooster
  • hebben en behouden van positieve vrijetijdsbesteding.
JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank vindt vanwege de ernst van de strafbare feiten een werkstraf zoals door de raadsman bepleit geen passende sanctie. Alles afwegend, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie van de hierna te noemen duur opleggen, onder de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte of de maatschappij als hij op dit moment terug moet naar een justitiële jeugdinrichting. Hiermee zal de reeds ingezette noodzakelijke hulpverlening immers onderbroken worden. De rechtbank ziet ook geen toegevoegde waarde in het opnieuw opleggen van een avondklok met elektronische controle, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Verdachte heeft zich in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op het moment van het wijzen van dit vonnis al bijna drie maanden goed aan een avondklok met elektronische controle gehouden. Het is van belang dat verdachte onder begeleiding leert omgaan met meer vrijheden. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden ook niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Omdat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, is namelijk niet voldaan aan het criterium dat de wet stelt voor de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden (samengevat: gevaar voor personen).

11.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert materiële schadevergoeding als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 189 (honderdnegenentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, zijnde
69 (negenenzestig) dagen bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 (honderdtwintig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzijlater anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan alle hulpverlening en afspraken die JBRA nodig acht;
- meewerkt aan de geboden en reeds betrokken hulpverlening (IFA en Inforsa of soortgelijke instellingen);
- meewerkt aan een delictanalyse;
- onderwijs volgt volgens rooster;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M. van der Kaay en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2023.