Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
1.De procedure
2.De feiten
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een moeder en een vader met betrekking tot hun minderjarige kind, geboren in 2020. De moeder verzoekt de rechtbank om vervangende toestemming om met het kind te verhuizen naar Den Haag, terwijl de vader zich verzet tegen deze verhuizing en verzoekt om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder per 1 juni 2023 de woning van de vader in Amsterdam moet verlaten en dat zij niet in staat is om geschikte woonruimte in Amsterdam te vinden. De rechtbank heeft de noodzaak van de verhuizing naar Den Haag onderbouwd, waarbij de moeder een sociaal netwerk heeft en de mogelijkheid om het kind naar een internationale school te sturen. De rechtbank heeft ook de belangen van de vader en het kind in overweging genomen, maar oordeelt dat de verhuizing in het belang van het kind is. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen, omdat er geen contra-indicaties zijn voor een goede samenwerking tussen de ouders. De rechtbank heeft de zorgregeling uitgebreid, waarbij de vader het kind drie weekenden per maand bij zich heeft en de moeder verantwoordelijk is voor het vervoer. De vader is verplicht om een maandelijkse bijdrage van €682,- te betalen aan de moeder voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.