ECLI:NL:RBAMS:2023:3533

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AMS 23/2650
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor vervoersvoorziening Wmo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die slecht ter been is en last heeft van droge ogen, had een aanvraag ingediend voor een gesloten buitenwagen of een persoonsgebonden budget (PGB) voor een scootmobiel. Deze aanvraag werd op 18 april 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam afgewezen, met als reden dat de gezondheid van verzoekster nog kan verbeteren en dat zij alternatieven kan gebruiken, zoals een (elektrische) fiets. Wel werd er een voorziening voor aanvullend openbaar vervoer (AOV) toegewezen.

Verzoekster maakte bezwaar tegen de afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat zij in haar bewegingsvrijheid werd belemmerd en in een sociaal isolement verkeerde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter overwoog dat er geen acute noodsituatie was en dat de nieuwe medische stukken die verzoekster had overgelegd, zo spoedig mogelijk aan het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) zouden worden voorgelegd. Het IAB zou binnen vier tot zes weken een nieuw advies opstellen, waarna verweerder snel een beslissing op het bezwaarschrift zou nemen.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2650

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Heijselaar ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. E.D. Mensing van Charante).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 18 april 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een gesloten buitenwagen of een persoonsgebonden budget (PGB) voor een scootmobiel afgewezen.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen op 11 mei 2023 bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast op 12 mei 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat aan haar alsnog de gevraagde vervoersvoorziening wordt toegekend.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en haar begeleider [begeleider] en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 13 maart 2023 heeft verzoekster een gesloten buitenwagen of een PGB voor een scootmobiel aangevraagd bij verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Verzoekster heeft aangegeven dat zij slecht ter been is en last heeft van droge ogen.
2.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster heeft het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) onderzoek verricht. Het IAB heeft negatief geadviseerd voor een gesloten buitenwagen en een scootmobiel, ook in PGB-vorm. Het IAB stelt dat de gezondheid van verzoekster nog kan verbeteren en dat zij alternatieven kan gebruiken, bijvoorbeeld een (elektrische) fiets. Omdat er voor verzoekster wel een beperking is voor het gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer wordt positief geadviseerd ten aanzien van een voorziening voor aanvullend openbaar vervoer (AOV).
2.3.
Op grond van het IAB-advies heeft verweerder op 15 april 2023 de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verweerder heeft wel AOV toegewezen.

Spoedeisend belang?

3.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of uitblijven van de gevraagde voorziening in dit geval leidt tot het ontstaan van een zodanige ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang wordt rekening gehouden met de vraag of er mogelijkheden bestaan om de tijd totdat is beslist op het bezwaar te overbruggen.
3.2.
Verzoekster heeft over het gestelde spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure aangevoerd dat zij op dit moment wordt belemmerd in haar bewegingsvrijheid en in een sociaal isolement verkeert. Zij kan zonder de gesloten buitenwagen niet gemakkelijk deelnemen aan het dagelijkse sociale leven in de buurt. Het AOV is alleen behulpzaam voor familiebezoek in Amstelveen. Zij heeft bij haar bezwaar recente medische informatie overgelegd waaruit volgens verzoekster blijkt dat het IAB ten onrechte negatief heeft geadviseerd op haar aanvraag. Daarom dient zij nu alvast een gesloten buitenwagen te krijgen. Het belang van verzoekster weegt daarbij zwaarder dan het algemene belang.
3.3.
Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet kan wachten op de beslissing van verweerder op haar bezwaar. Niet is gebleken dat er een acute noodsituatie kan ontstaan, waarbij bijvoorbeeld de gezondheid van verzoekster verder verslechtert als de gevraagde voorziening niet onmiddellijk wordt getroffen. Bovendien heeft verweerder op de zitting gezegd dat de nieuwe medische stukken zo spoedig mogelijk aan het IAB zullen worden voorgelegd. Het IAB zal vervolgens binnen vier tot zes weken een nieuw advies opstellen, waarna verweerder vrijwel meteen een beslissing op het bezwaarschrift zal nemen. Van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen sprake. Reeds hierom moet het verzoek worden afgewezen.

Conclusie

4.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
4.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.