ECLI:NL:RBAMS:2023:3501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
AMS 22/3901
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor open fietsoverkapping in strijd met bestemmingsplan

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, eigenaar van een pand in [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor een open fietsoverkapping in de voortuin van haar pand. Het college had eerder op 17 november 2021 een vergunning verleend, maar heeft deze in de bezwaarfase herroepen en geweigerd op 4 juli 2022, omdat de overkapping in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de fietsoverkapping niet past binnen de bestemming 'Tuin' en dat het college in redelijkheid de vergunning kon weigeren. Eiseres stelde dat het college het vertrouwensbeginsel had geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen toezegging was gedaan die het college zou binden. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

( [gem. eiser] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gem. verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belangherbbende] uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg).

Procesverloop

Op 17 november 2021 heeft het college aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor een open fietsoverkapping aan de [adres] te [plaats] . Belanghebbende heeft daartegen bezwaar ingesteld. Bij besluit van 4 juli 2022 , het besteden besluit, heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 november 2021 herroepen en de omgevingsvergunning geweigerd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde en mr. M.J. Duits namens het college, belanghebbende en haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam ] , de partner van eiseres.

Inleiding

1. Eiseres is eigenaar van het pand [adres] in [plaats] . Bij het pand is een voortuin. Voor het bouwen van een open fietsoverkapping in deze voortuin heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. Voor het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied’ (hierna: het bestemmingsplan). Op de plaats van de fietsenstalling geldt de bestemming ‘Tuin’.
3. Het bestreden besluit berust op het advies van de bezwaarschriftencommissie van 13 juni 2022 . Deze baseert zijn advies mede op een advies ruimtelijke ordening van 24 mei 2022 van de afdeling Ruimte en Duurzaamheid.

Het oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen uitsluitend het bouwen van de fietsoverkapping in geschil is. Eiseres heeft bij aanvang van de zitting de beroepsgronden met betrekking tot de geldende bestemming en het gelijkheidsbeginsel ingetrokken.
Is de fietsoverkapping in strijd met het bestemmingsplan?
5. Artikel 18.1 sub c van het bestemmingsplan bepaalt onder andere dat de met bestemming Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Op grond van artikel 18.2 van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte van erf- en tuinafscheidingen op grond met bestemming Tuin niet meer zijn dan één meter.
6. De rechtbank oordeelt dat de fietsoverkapping in strijd is met het bestemmingsplan. Zij kwalificeert de overkapping als een bouwwerk niet behorend bij de bestemming Tuin. Een stalling voor fietsen houdt namelijk niet functioneel, visueel of anderszins verband met een tuin. Tevens merkt de rechtbank de achterzijde van de overkapping aan als erfafscheiding hoger dan één meter. Doordat de overkapping nagenoeg gesitueerd is op de erfgrens, de omvang 1.95 meter breed en 1.40 meter hoog bedraagt en de achterwand dicht is, dient de overkapping fietsenstalling tevens aangemerkt te worden als erfafscheiding.
Heeft het college de aanvraag in redelijkheid kunnen afwijzen?
7. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen, indien een plan in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft beslissingsruimte in de keuze om wel of niet van het bestemmingsplan af te wijken. Het college stelt dat het toestaan van de overkapping een precedent schept voor soortgelijke bouwwerken in de buurt, wat een ongewenste verrommeling van het straatbeeld teweeg brengt. De rechtbank toetst deze keuze terughoudend. Dit betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
8. Uit bijlage 2 van de toelichting bij het bestemmingsplan volgt dat de planwetgever het stadszicht wil beschermen. Het belang om bouwwerken in voortuinen te plaatsen is daarbij afgewogen tegen het belang om het historische karakter van het centrum van [plaats] te beschermen. De rechtbank vindt dat het college bij de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen zich dus in redelijkheid bij het advies van de afdeling Ruimte en Duurzaamheid heeft kunnen aansluiten.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
9. Eiseres stelt dat dat het weigeren van de omgevingsvergunning in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Eiseres betoogt dat zij naar aanleiding van per e-mail gedane uitlatingen van een medewerker van de gemeente Amsterdam erop heeft mogen vertrouwen dat een vergunning zou worden verleend.
10. Bij de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel hanteert de rechtbank het stappenplan zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 . [1] De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden gehonoreerd. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan.
11. De rechtbank oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich dat het college de heroverweging van zijn besluit waarbij aan eiseres omgevingsvergunning is verleend, zou moeten beperken tot een afweging aan de hand van nieuwe feiten en omstandigheden. Het college is naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit. [2] Die gehoudenheid tot een volledige heroverweging kan met zich brengen dat het college terug moet komen van een standpunt dat het bij het besluit tot vergunningverlening heeft ingenomen. In dit geval heeft het college naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende alsnog het standpunt ingenomen dat de fietsoverkapping in strijd met het bestemmingsplan is en dat het geen omgevingsvergunning wil verlenen voor afwijking daarvan. Het college heeft niet de toezegging gedaan dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is komen vast te staan bij besluit van 17 november 2021 , wat tevens volgt uit de toegevoegde bezwaarclausule bij het besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Boerhorst, rechter, in aanwezigheid van J.J.M. Tol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 202
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:1694.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2635.