ECLI:NL:RBAMS:2023:3496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
81-155913-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een rechtspersoon in een witwaszaak met betrekking tot onroerend goed

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen [bedrijf], dat beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 december 2019. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 7 maart 2023, 9 maart 2023 en 26 mei 2023. De officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen registergoed. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging niet bewezen is. De rechtbank overweegt dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, mits de verweten gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. In dit geval is vastgesteld dat de gedragingen niet in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden, aangezien [bedrijf] pas op 24 augustus 2010 is opgericht, ruim na de beginperiode van het tenlastegelegde. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid van [bedrijf] en spreekt de rechtspersoon vrij van het tenlastegelegde. Tevens is er een inbeslaggenomen onroerend goed, maar de rechtbank neemt in deze zaak geen verdere beslissing op het beslag, aangezien in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] al verbeurdverklaring is uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-155913-22
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[bedrijf] ,
gevestigd op het adres [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 7 maart 2023 en 9 maart 2023 (inhoudelijke behandeling) en 26 mei 2023 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.J.J. Schutte. [bedrijf] werd niet vertegenwoordigd op de zittingen.
De rechtbank heeft de zaak tegen [bedrijf] gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de overige verdachten in het onderzoek Klinker, te weten [medeverdachte 1] (81-155264-22) en [medeverdachte 2] (81-153507-22). De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in deze zaken.

2.Tenlastelegging

[bedrijf] wordt – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van witwassen in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 december 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en wat betreft de strafoplegging gevorderd dat de verbeurdverklaring zal worden uitgesproken van het onder [bedrijf] inbeslaggenomen registergoed aan de [adres 1] .

4.Vrijspraak

De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen, zodat [bedrijf] daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt. Daarvoor is nodig dat de verweten gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde gedragingen niet in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden en dat de rechtspersoon ten aanzien van die gedragingen geen strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft. De rechtspersoon [bedrijf] is op 24 augustus 2010, ruim drie jaar na de beginperiode van het tenlastegelegde, opgericht. Voor die beginperiode geldt derhalve dat [bedrijf] toen niet bestond en er geen sprake kon zijn van daderschap. De oprichting van [bedrijf] vond plaats kort voor de aanschaf van de woning aan de [adres 1] en de rechtbank gaat ervan uit dat deze koop de enige bestaansreden was van de oprichting van [bedrijf] . Ook met betrekking tot de periode na de oprichting geldt dat geen sprake is van daderschap van de rechtspersoon. De verweten gedragingen behoorden immers niet tot de normale bedrijfsvoering van [bedrijf] . [bedrijf] kon niet over die woning beschikken en werd gebruikt als willoos werktuig. In die zin was dus evenmin sprake van toerekening aan de rechtspersoon.

5.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 9 januari 2023 is onder [bedrijf] het volgende voorwerp in beslag genomen:
1. 1 STK Onroerende registergoederen, waarde 1.206.000,-, omschrijving:
[adres 1] , kadastraal bekend Gemeente [plaats] , sectie [letter] , nummer [nummer 1] dossnr. deurwaarder: [nummer 2] .
De rechtbank heeft bij vonnis van vandaag in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] de verbeurdverklaring van dit voorwerp uitgesproken. Daarom neemt de rechtbank in de zaak van [bedrijf] geen verdere beslissing op het beslag.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt [bedrijf] daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2023.
Bijlage
[....]