4.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van verjaring aangezien de rechter-commissaris in haar beschikking van 25 oktober 2021 heeft beslist op het getuigenverzoek van de raadsman en daarmee een rechter is betrokken bij het onderzoek. Hiermee is de verjaringstermijn van twaalf jaren, gerekend vanaf 2010, gestuit en is dus geen sprake van verjaring.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het voorhanden hebben en gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de onderstaande feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Bij de beantwoording van de vraag of valsheid in geschrift bewezen kan worden, is het volgende van belang.
Van valsheid in geschrift is sprake als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk is opgemaakt of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Het oogmerk is gericht op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Aan het bewijs van dit oogmerk staat echter niet in de weg dat het gebruik van het document alleen zo nodig jegens derden plaatsvindt.
Een daadwerkelijk gebruik van het stuk is voor artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) dus niet nodig en het gebruik behoeft niet te bestaan in bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.
Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of – door anderen – te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van verdachte in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door de verklaringen van verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
[medeverdachte 1] maakte gebruik van het softwarepakket ‘i-Muis’, waarin de administraties van zijn klanten werden vastgelegd. Voor zijn eigen administraties maakte hij ook gebruik van iMuis. Voor de facturering van de werkzaamheden die [medeverdachte 1] voor zijn klanten verrichtte, zijn twee administratienummers aangemaakt in i-Muis. Dit zijn de nummers [nummer 1] en [nummer 2] . De administratie met nummer [nummer 1] heeft de naam [accountnaam] . In deze administratie werden facturen aangemaakt. Deze facturen werden pro forma facturen genoemd. Op deze pro forma facturen stonden de verrichte werkzaamheden vermeld. Deze facturen werden niet geadresseerd aan de Nederlandse klant voor wie de werkzaamheden waren verricht, maar per e-mail verstuurd naar een aan de Nederlandse klant gelieerde onderneming in het buitenland. Deze pro forma facturen werden betaald op een buitenlandse bankrekening van [bedrijf 12] . Nadat deze facturen waren betaald, werd in de administratie met nummer [nummer 2] een definitieve factuur aangemaakt. Deze definitieve facturen werden geadresseerd aan de buitenlandse gelieerde onderneming. De summiere omschrijving op deze factuur was steeds ‘Legal & Tax services according to contract’. Op de definitieve factuur stond een ordernummer dat gelijk was aan het factuurnummer van de pro forma factuur. Deze definitieve facturen zijn niet verstuurd naar de Nederlandse klant.
In chatberichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] van 18 en 19 augustus 2013 schrijft [medeverdachte 1] dat het logo voor facturen gekocht kan worden en dat de facturen er goed uit moeten zien. Het gaat daarbij om facturen voor 2010 en 2011.
Verdachte heeft verklaard over de gang van zaken bij de facturering van diensten door het [bedrijven] . Hij was door [medeverdachte 1] aangesteld als manager personeel en deed ook de boekhouding. Hij kreeg van de directeur, [medeverdachte 1] , de opdracht om de facturen op te maken en te versturen naar de boekhouding op het moment dat de belastingaangifte werd opgemaakt. Verdachte was de enige die de facturen opmaakte en dat deed hij altijd in opdracht van [medeverdachte 1] . Alle facturen in de periode vanaf 2011 zijn door verdachte opgemaakt. Verdachte maakte in opdracht van [medeverdachte 1] een pro forma factuur op, stuurde die naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] stuurde de pro forma factuur naar de klant. De naam van de klant en de diensten waarvoor de klant moest betalen, kreeg verdachte door van [medeverdachte 1] . Zijn taak was het aanmaken van de (voorlopige) factuur in het programma i-Muis. De gegevens die zijn gebruikt voor het opmaken van de facturen werden, in opdracht van [medeverdachte 1] , bewaard op een server in Monaco. Verdachte werkte op deze server vanuit Amersfoort. Alleen verdachte en [medeverdachte 1] werkten op deze server. Op de voorlopige factuur kon staan: ‘valuable client’, omdat niet bekend was via welk bedrijf de klant zou betalen. Als er was betaald, werd bekend welk bedrijf had betaald. Voor dat bedrijf werd een definitieve factuur gemaakt waarop bijna altijd alleen ‘Legal & Tax services’ stond vermeld. De werkzaamheden werden gefactureerd door middel van gespecificeerde pro forma facturen via de i-Muisadministratie [nummer 1] op naam van [accountnaam] . Deze facturen werden veelal via e-mail (via de postbus ‘ [mailadres] ’) toegestuurd aan de klant. In de e-mail werd aangegeven op welke bankrekening het factuurbedrag moest worden overgemaakt. Na ontvangst van de betaling werden door verdachte definitieve facturen opgemaakt via de i-Muisadministratie [nummer 2] van [bedrijf 16] . De definitieve factuur kreeg een factuurdatum die enkele dagen voor de betalingsdatum lag en werd opgemaakt op naam van het bedrijf dat de betaling had gedaan op basis van de voorlopige factuur. De datum die op de factuur werd vermeld correspondeerde niet met de feitelijke datum waarop de factuur was opgemaakt. Verdachte deed dit in opdracht van [medeverdachte 1] . De definitieve factuur werd gebruikt voor de eigen administratie van [medeverdachte 1] .
Facturen gericht aan [bedrijf 17]
Tijdens de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] is administratie op naam van klanten van deze vennootschappen aangetroffen en inbeslaggenomen. In de inbeslaggenomen fysieke administratie en op de inbeslaggenomen server is administratie op naam van [bedrijf 18] aangetroffen. De inbeslaggenomen administratie bestaat onder andere uit inkoopfacturen, verkoopfacturen, bankafschriften en jaarrekeningen over de periode 2009 tot en met 2013.
Bij verdachte zijn voorlopige facturen gericht aan [bedrijf 17] aangetroffen en inbeslaggenomen. Ook zijn bij hem zeven definitieve facturen, gericht aan [bedrijf 17] , aangetroffen en inbeslaggenomen. Onderaan die facturen staat dat die afkomstig zijn van [bedrijf 16] (Hongkong). Op de definitieve facturen staat in de kolom
descriptionde omschrijving ‘Legal & Tax services’. Deze omschrijving staat niet op de voorlopige facturen. Op de voorlopige facturen staan andere omschrijvingen en zijn de omschrijvingen gedetailleerder.
[medeverdachte 1] heeft – telkens – via zijn Nederlandse vennootschappen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] diensten verleend aan de Nederlandse klant [bedrijf 18] en ter zake van deze diensten facturen opgemaakt op naam van [bedrijf 17] , een op Cyprus gevestigde aan [bedrijf 18] gelieerde vennootschap. Op de voorlopige facturen staan diensten vermeld die [medeverdachte 1] aan [bedrijf 18] heeft verleend. [bedrijf 17] en [bedrijf 19] hebben op basis van deze facturen betalingen gedaan op buitenlandse rekeningen van [medeverdachte 1] bij de Credit Suisse bank in Monaco en van [bedrijf 16] bij de Coutts & Co bank in Zwitserland en de HSBC bank in Hongkong. De daadwerkelijke diensten werden verleend door [bedrijf 3] en niet door [bedrijf 16] , en aan [bedrijf 18] en niet aan [bedrijf 17] en [bedrijf 19] . Bij de details van deze betalingen staan verwijzingen naar voorlopige facturen en door [medeverdachte 1] verrichte activiteiten. De door [medeverdachte 1] op de buitenlandse bankrekeningen ontvangen bedragen zijn door hem ten onrechte niet als omzet aangegeven in de belastingaangiften.
De definitieve facturen zijn gericht aan [bedrijf 17] en betreffen Legal & Tax Services. Die facturen zijn pas opgemaakt nadat de klant had betaald op basis van een pro forma factuur en een betaalverzoek van [medeverdachte 1] . De hoogte van de bedragen die zijn vermeld op de definitieve facturen komen overeen met de betalingen die door [bedrijf 16] van [bedrijf 17] en [bedrijf 19] zijn ontvangen. De dagtekening van de definitieve facturen ligt enkele dagen voor de ontvangst van de betalingen en op de definitieve facturen wordt verwezen naar de voorlopige facturen. Die facturen zijn dus in werkelijkheid op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat de definitieve factuur werd opgemaakt na ontvangst van de betaling en de definitieve factuur een dagtekening kreeg die enkele dagen voor de betalingsdatum lag. Hieruit volgt dat de definitieve facturen achteraf een onjuiste dagtekening hebben gekregen.
Facturen gericht aan [bedrijf 25] en/of [bedrijf 24] Inc
Dezelfde werkwijze is toegepast bij negen facturen gericht aan [bedrijf 25] en/of [bedrijf 24] Inc die in de woning van verdachte zijn aangetroffen. [medeverdachte 1] heeft via de Nederlandse vennootschappen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] diverse diensten verleend aan [bedrijf 21] en ter zake daarvan facturen gericht aan [bedrijf 25] , een aan [bedrijf 21] gelieerde buitenlandse vennootschap.
[medeverdachte 1] heeft deze facturen laten betalen op buitenlandse bankrekeningen, onder andere op naam van [bedrijf 16] bij de HSBC bank in Hongkong. De daadwerkelijke diensten werden verleend door [bedrijf 3] en niet door [bedrijf 16] , en aan [bedrijf 21] en niet aan [bedrijf 25] (of [bedrijf 24] ). Deze in rekening gebrachte kosten moesten als Nederlandse omzet geboekt worden en worden betrokken in de Nederlandse belastingaangifte. Verdachte heeft ook deze facturen opgemaakt in opdracht van [medeverdachte 1] en ná ontvangst van de betalingen. Ook deze facturen zijn in werkelijkheid op een latere datum opgemaakt dan de datum die op de facturen staat.
Facturen van [bedrijf 22]
In het digitale beslag in de woning van verdachte zijn zevenendertig facturen aangetroffen van [bedrijf 22] (hierna: [bedrijf 22] ) gericht aan [bedrijf 16] . [bedrijf 22] brengt maandelijks € 50.000,- management fee in rekening bij [bedrijf 16] . De facturen hebben betrekking op de periode december 2010 - december 2013. In totaal wordt 37 x € 50.000,- = € 1.850.000,- in rekening gebracht bij [bedrijf 16] , terwijl er maar twintig keer een bedrag is overgemaakt. Alle zevenendertig facturen zijn qua opmaak hetzelfde waarbij alleen variatie te zien is in ‘Invoicenumber’ en ‘orderdate’. Op geen van de facturen staat een bankrekeningnummer waar [bedrijf 16] op zou moeten betalen. Het is niet aannemelijk dat deze managementwerkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Deze facturen zijn eveneens op een latere datum opgemaakt dan de op de factuur vermelde datum.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het opzettelijk valselijk opmaken van de facturen en dat ten aanzien daarvan sprake is van medeplegen. Dit geldt ten aanzien van alle tenlastegelegde facturen, aangezien verdachte meermalen heeft verklaard dat hij de boekhouding deed van [medeverdachte 1] (vennootschappen) en [bedrijf 16] en dat hij de enige was die facturen opmaakte. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde facturen heeft opgemaakt, op basis van de door [medeverdachte 1] aangeleverde gegevens.
Die facturen zijn afkomstig van een bedrijf ( [bedrijf 16] ) dat geen diensten heeft verleend en geadresseerd aan buitenlandse bedrijven waaraan geen prestaties zijn geleverd. De inhoud van bovengenoemde facturen komt derhalve niet overeen met de werkelijkheid en deze zijn daarom valselijk opgemaakt. Dat het valselijk opgemaakte facturen betreft blijkt verder uit het feit dat de facturen bewust zijn geantedateerd.
Alle hiervoor genoemde tenlastegelegde documenten zijn bedoeld om als bewijs te dienen van de betalingen die partijen aan elkaar verrichtten en opgenomen in de bedrijfsadministratie. Verdachte en [medeverdachte 1] wisten dit ook. De facturen van [bedrijf 17] en [bedrijf 25] zijn bedoeld als grondslag voor betalingen die buitenlandse vennootschappen aan [bedrijf 16] verrichtten. De facturen van [bedrijf 22] zijn bedoeld als grondslag voor de betalingen die [bedrijf 16] aan [bedrijf 22] verrichtte. Laatstgenoemde facturen zijn opgenomen in de i-Muis bedrijfsadministratie van [bedrijf 16] en [bedrijf 22] . Daarmee heeft verdachte de mogelijke bewijsbestemming van deze geschriften, zowel intern als extern, onderkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee het oogmerk vast staat om de valse facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een bedrijfsadministratie in haar geheel kan worden aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie kan derhalve worden gekwalificeerd als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr.
Medewerker [werknemer] van [bedrijf 16] heeft de valse facturen van [bedrijf 22] gekregen om te verstrekken aan een accountant voor het opmaken van de financiële jaarstukken.Daarmee zijn deze facturen ook opzettelijk gebruikt door verdachte en [medeverdachte 1] .