ECLI:NL:RBAMS:2023:3485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/031897-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing, bedreiging en beschadiging met oplegging van ISD-maatregel voor vreemdelingen

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 januari 2023 in Amsterdam betrokken was bij een poging tot afpersing, bedreiging en beschadiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na om geld te hebben gevraagd, geweld heeft gebruikt door een glazen fles te tonen en stekende bewegingen te maken richting twee slachtoffers. De officier van justitie heeft volledige bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en een anonieme getuige als bewijs gebruikt en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot afpersing en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn onrechtmatige verblijf in Nederland en zijn recidivegedrag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de samenleving en om de verdachte te helpen bij zijn terugkeer naar zijn land van herkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/031897-23
Datum uitspraak: 17 mei 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Bertels, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [naam 1] , reclasseringswerker, telefonisch als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 29 januari 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot diefstal met geweld en/of afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
3. vernieling van kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en vernieling van een dienstmotor van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam.
De gehele tekst is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Kort gezegd heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de aangiften van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar op essentiële punten ondersteunen. Deze aangiften worden ondersteund door de verklaring van de anonieme getuige en de camerabeelden die deze getuige heeft gemaakt. Ook de vernieling kan op grond van het dossier wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnota, primair vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft weliswaar om geld gevraagd, maar niet op dwingende wijze. Verdachte heeft door de afgebroken fles te tonen gedreigd met geweld, maar heeft de fles pas getoond nadat hij door aangever [slachtoffer 2] werd geduwd. Op dat moment was de situatie waarin hij om geld vroeg al geëindigd. Verdachte heeft daarna niet meer gevraagd om geld. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat die dreiging met geweld ook gericht was op de afgifte van enig geldbedrag of goed, waardoor verdachte - door het ontbreken van het vereiste opzet op de bedreiging met geweld - dient te worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden voor de poging tot afpersing van [slachtoffer 1] , nu laatstgenoemde verklaart dat de dreiging gericht was tegen haar man, [slachtoffer 2] .
De raadsvrouw heeft zich voor wat de feiten 2 en 3 betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing van beide aangevers. Het volgende is hiervoor redengevend.
Op basis van de verklaringen van aangevers en de verklaring van de anonieme getuige die worden ondersteund door de camerabeelden, stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Verdachte heeft op 29 januari 2023 op de Nieuwendijk te Amsterdam aangevers meerdere malen om geld gevraagd. Nadat aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) verdachte een euro heeft gegeven, geeft verdachte te kennen hier niet tevreden mee te zijn. Vervolgens heeft verdachte hem bij zijn pols vastgepakt, en geprobeerd zijn horloge af te trekken. In reactie daarop heeft [slachtoffer 2] verdachte van zich afgeduwd. Verdachte pakt vervolgens een glazen fles onder zijn kleding vandaan en laat deze op de grond vallen. Met de afgebroken fles heeft verdachte stekende bewegingen gemaakt in de richting van beide aangevers. Verdachte zal van de onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging – het duwen van de aangevers – worden vrijgesproken, nu de rechtbank op dit punt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen vindt. De overige ten laste gelegde gedragingen acht de rechtbank gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als te zijn gericht op het dwingen tot afgifte van (meer) geld. Aangever [slachtoffer 2] , heeft meermalen - zowel verbaal als non-verbaal - kenbaar gemaakt dat hij verdachte niets meer kon en/of wilde geven. Het handelen van verdachte kan, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, niet anders worden geduid dan erop gericht te zijn om aangevers te dwingen tot afgifte van geld. Dit geldt ook voor wat betreft het geweld dat heeft bestaan uit het steken met de afgebroken fles. Kort voordat verdachte de fles op de grond liet vallen heeft hij aangevers immers nog gevraagd om geld. Dat verdachte die bewoordingen tijdens de stekende bewegingen niet heeft herhaald, doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer van de raadsvrouw.
Gezien de hierboven genoemde gedragingen is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] geprobeerd heeft af te persen, omdat de gedragingen van verdachte gericht waren tegen beide aangevers. De rechtbank verwerpt daarom ook het subsidiaire verweer van de raadsvrouw.
Overeenkomstig de standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen in het dossier van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is voor zowel het onder 2 als 3 ten laste gelegde.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
1
op 29 januari 2023 te Amsterdam op de openbare weg de Nieuwendijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, dat aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, opzettelijk dreigend en gewelddadig:
- vlak voor/dichtbij voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gaan staan en
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op dwingende wijze om geld heeft gevraagd en
- voornoemde [slachtoffer 2] bij zijn pols heeft vastgepakt en
- aan het horloge van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en
- zijn, verdachtes, handen in de zakken van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestopt en
- de zakken van voornoemde [slachtoffer 2] heeft doorzocht en
- een glazen fles onder zijn, verdachtes, kleding heeft gepakt en
- nadat die glazen fles op de grond kapot was gevallen, met die afgebroken fles stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] , en in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] ;
2
op 29 januari 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
- een afgebroken fles getoond en
- met een afgebroken fles stekende/zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
3
op 29 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, telkens
- kledingstukken en tassen die aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden heeft beschadigd en
- een dienstmotor (kenteken [nummer] ) die aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam,
toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

9.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem gepleegde feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, en daarnaast eventueel een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en bedreiging met zware mishandeling van een winkelend echtpaar. Verdachte heeft eerst gebedeld om eten en geld en toen hij in zijn ogen te weinig geld kreeg van de man, geprobeerd het horloge van die man te stelen en de kleding van de man doorzocht. Daarna heeft hij stekende bewegingen gemaakt met een stuk van een afgebroken fles in de richting van dat echtpaar en de aankopen van dat echtpaar besmeurd met zijn bloed. Dit zijn niet alleen vervelende, maar ook intimiderende feiten. Met zijn handelen heeft verdachte de slachtoffers een zeer onveilig gevoel gegeven, en heeft hij bijgedragen aan algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving die dergelijke delicten met zich mee brengen. Ten slotte geeft verdachte, na te zijn aangehouden een politiemotor omgetrapt, waardoor die motor is beschadigd. Hiermee geeft verdachte blijk geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte was tijdens deze gebeurtenissen onder invloed van alcohol.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam van 18 april 2023, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De heer [verdachte] verblijft momenteel onrechtmatig in Nederland. Rapporteur heeft contact gehad met Dienst Terugkeer & Vertrek, regievoerder mevrouw [naam 3] . Zij heeft aangegeven dat betrokkene dient terug te keren naar zijn land van herkomst, waarbij betrokkene heeft aangegeven dat dit [geboorteland] is. Nu hij niet over een geldig reisdocument beschikt, zal er een Laissez Passer aanvraag worden opgestart bij de [land van herkomst] autoriteiten. Dit betreft de vijfde vertrekprocedure. Het is ons onbekend waardoor eerdere vertrekprocedures niet zijn geslaagd. Aan een hulpverlenings-traject en/of een drangtraject kan in Nederland geen inhoud worden gegeven. Dientengevolge voldoet de heer [verdachte] aan de zachte ISD-criteria, waardoor hij in aanmerking kan komen voor het programma van de ISD. Zijn enige toekomstperspectief, vanwege zijn onrechtmatige verblijfstatus, ligt momenteel buiten Nederland. Betrokkene zal dan ook geplaatst worden op een ISD-VRIS (Vreemdelingen In Strafrecht) afdeling in [detentieplaats 2] . Dat hij niet in gesprek wil met de reclassering maakt ook dat hij voldoet aan de zachte ISD-criteria. Betrokkene kan in de
ISD-VRIS gebruik maken van het intramurale zorgaanbod en er kunnen in het land van herkomst mogelijk de nodige sociaal-maatschappelijke en/of medische zaken worden georganiseerd ten behoeve van een geslaagde terugkeer. De ISD-maatregel is een Nederlandse maatregel die bij vertrek zal worden opgeheven. De organisatie en termijn van het vertrek is mede afhankelijk van de ontvankelijkheid en medewerkingsbereidheid van betrokkene. Daarmee heeft de heer [verdachte] enige mate van invloed op de duur van zijn maatregel. Indien betrokkene niet meewerkt aan repartiering binnen de ISD-maatregel, dan heeft de ISD-maatregel de functie van het tijdelijk beschermen van de samenleving. Verdachte weigerde om in gesprek te gaan met de reclassering. Voornoemd advies is daarom enkel gebaseerd op dossier- en referenteninformatie.
De rechtbank heeft op de zitting van 3 mei 2023 telefonisch [naam 1] , werkzaam als reclasseringsmedewerker bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft de informatie uit het reclasseringsrapport bevestigd.
De deskundige heeft verder toegelicht dat het nooit de insteek van de reclassering is om een ISD-maatregel te adviseren om uitzetting van een verdachte te bewerkstelligen. In dit geval weigert verdachte om in gesprek te gaan met de reclassering, waardoor het onduidelijk is waar het strafbare gedrag van verdachte uit voortvloeit. De ISD-maatregel heeft in deze zaak daarom als functie het tijdelijk beschermen van de samenleving. Een bijkomend doel is dat tijdens de ISD-maatregel kan worden gewerkt aan het in gang zetten van de terugkeerprocedure. Verdachte heeft meermalen tevergeefs een laissez-passer aangevraagd. De reclassering rapporteert vaker over verdachten die niet uitzetbaar zijn, omdat het land van herkomst hen niet terugneemt. Toch adviseert de reclassering in dergelijke gevallen – wanneer geen hulpverlening kan worden ingezet maar wel aan de geldende criteria is
voldaan – oplegging van de ISD-maatregel, omdat er geen passend alternatief voorhanden is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor de bewezen geachte feiten voldoet aan de harde criteria die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 3 mei 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand 29 januari 2023 meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de
“Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie over een periode van vijf jaar processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de toenemende ernst en het aantal door verdachte begane (soortgelijke) feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Ter beëindiging van de recidive van verdachte en ter optimale bescherming van de maatschappij, zal de rechtbank overeenkomstig het advies van de reclassering, de ISD-maatregel opleggen.
De door de raadsvrouw verzochte straf volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit het strafblad blijkt dat verdachte in korte tijd veel strafbare feiten heeft gepleegd. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien weigert verdachte om in gesprek te gaan met de reclassering, waardoor het onduidelijk blijft waar zijn strafbare gedrag vandaan komt, en onvoldoende zicht bestaat op eventuele risico’s voor de samenleving. Ten slotte verblijft verdachte onrechtmatig in Nederland, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de sociale voorzieningen en adequate hulpverlening in Nederland. Het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel is daarom niet passend. Naar het oordeel van de rechtbank kan met geen andere straf of maatregel worden volstaan dan met het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Voorts is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 55, 57, 63, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en 2
eendaadse samenloop van:
poging tot afpersing, meermalen gepleegd;
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Feit 1 en 3:
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.M. Gruschke en M. Samadi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en N. Heida, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.